ECLI:NL:RBARN:2007:BB1596
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - meervoudig
- M. Prisse
- A. van de Wetering
- J. Morsink
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in mensenhandelzaak tegen Poolse verdachte
In de zaak tegen een Poolse verdachte, die beschuldigd werd van mensenhandel, heeft de Rechtbank Arnhem op 13 augustus 2007 uitspraak gedaan. De verdachte werd ervan beschuldigd in de periode van november 2005 tot en met 1 maart 2007 meerdere vrouwen, waaronder een slachtoffer, te hebben aangeworven en meegenomen met het oogmerk hen in Nederland te laten prostitueren. De rechtbank constateerde echter dat de tenlastelegging niet overeenkwam met de feiten zoals deze in het dossier waren vastgelegd. De officier van justitie had artikel 273a van het Wetboek van Strafrecht ingeroepen, maar de rechtbank oordeelde dat de feiten meer in lijn waren met artikel 273f, dat specifiek betrekking heeft op mensenhandel.
De rechtbank heeft tijdens de zitting op 30 juli 2007 vastgesteld dat er geen bewijs was dat de verdachte of zijn medeverdachte het initiatief hadden genomen om vrouwen aan te werven of mee te nemen. De verklaringen van de slachtoffers gaven aan dat zij zelf hadden gevraagd om mee te mogen rijden naar Nederland, wat de rechtbank als een cruciaal punt beschouwde. Hoewel de verdachte wist dat de vrouwen die hij vervoerde zich in Nederland zouden prostitueren, was er geen bewijs van uitbuiting of dwang, wat essentieel is voor een veroordeling onder de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die mensenhandel bestraffen.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat er niet wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte het tenlastegelegde feit had begaan. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen, wat een belangrijke uitspraak is in het kader van de strafrechtelijke vervolging van mensenhandel. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken.