Parketnummer : 05/900253-07
Datum zitting : 23 juli 2007
Datum uitspraak : 6 augustus 2007
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats],
stand/rang : soldaat der eerste klasse,
rnr. : [nummer],
laatstelijk ingedeeld bij 13 Painfbat te Assen,
thans gedetineerd in MPC Stroe, Wolweg 76 te Stroe.
Raadsman : mr. M.P.K. Ruperti, advocaat te Amersfoort.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 november 2006, te Veendam, op de openbare weg, te weten het Julianapark, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] heeft gedwongen tot de afgifte van een rugtas en/of een of meer mobiele telefoontoestellen en/of bankpassen en/of portemonnees en/of aanstekers en/of een hoeveelheid geld, in elk geval een of meer goederen, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemd(e) perso(o)n(en), in elk geval aan anderen of een ander dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte een pistool, althans een op een (vuist)vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft gericht en/of gericht gehouden op voornoemde perso(o)n(en) en/of (daarbij) tegen die perso(o)n(en) heeft gezegd dat hij/zij (hun) goederen moesten afgeven en/of in voornoemde rugtas moesten doen;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 13 maart 2007 te Assen en/of Borgercompagnie, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk een tankpas en/of een patroonhouder (Diemaco) en/of een aantal (514) oefenpatronen en/of een aantal (8) thunderflashes en/of een aantal (27) (scherpe) patronen en/of een toegangspas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Ministerie van Defensie, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als militair, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 13 maart 2007 te Assen en/of Borgercompagnie, althans in Nederland, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tankpas en/of een patroonhouder (Diemaco) en/of een aantal (514) oefenpatronen en/of een aantal (8) thunderflashes en/of een aantal (27) (scherpe) patronen en/of een toegangspas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Ministerie van Defensie, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 18 november 2006 te Veendam een of meer wapens van categorie III, te weten een gas/alarmpistool (merk MIAMI, model 92F), en/of munitie van categorie III, te weten 9, althans een aantal patronen, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
4.
hij op of omstreeks 13 maart 2007 te Assen opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 40,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj/marihuana) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj/marihuana een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/onder B Opiumwet
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 23 juli 2007 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M.P.K. Ruperti, advocaat te Amersfoort.
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd:
• [slachtoffer 2]
• [slachtoffer 3]
• [slachtoffer 7]
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden, waarvan 8 (acht) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht en voorts met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot het gevorderde bedrag van € 1.468,25 (éénduizendvierhonderdachtenzestig euro en vijfentwintig cent) wordt toegewezen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 29 (negenentwintig) dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] tot het gevorderde bedrag van € 1.400,= (éénduizendvierhonderd euro) wordt toegewezen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 28 (achtentwintig) dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7] tot het gevorderde bedrag van € 130,= (éénhonderddertig euro) wordt toegewezen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 (twee) dagen hechtenis.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing betreffende het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 18 november 2006, te Veendam, op de openbare weg, te weten het Julianapark, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] heeft gedwongen tot de afgifte van een rugtas en/of mobiele telefoontoestellen en/of bankpassen en/of portemonnees en/of aanstekers toebehorende aan voornoemde personen welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte een pistool heeft gericht en gericht gehouden op voornoemde personen en daarbij tegen die personen heeft gezegd dat zij (hun) goederen moesten afgeven en in voornoemde rugtas moesten doen;
2.
hij op een tijdstip in de periode van 1 januari 2006 tot en met 13 maart 2007 te Assen opzettelijk een tankpas toebehorende aan Ministerie van Defensie, welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als militair, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
hij op 18 november 2006 te Veendam een wapen van categorie III, te weten een gas/alarmpistool (merk MIAMI, model 92F), voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 13 maart 2007 te Assen opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 40,5 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Wat verdachte onder 1, 2 primair, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
“afpersing, gepleegd op de openbare weg”;
feit 2 primair:
“verduistering”;
feit 3:
“handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III”;
Ten aanzien van het bewezenverklaarde feit leest de militaire kamer de tenlastelegging verbeterd in die zin dat het wapen dat verdachte voorhanden heeft gehad, te weten een gas/alarmpistool, merk MIAMI, model 92F, een vuurwapen van categorie III betreft.
feit 4:
“opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod”.
4b. De strafbaarheid van de feiten
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten, vooral ook niet uit de hierna te noemen deskundigenrapportage.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke en financiële omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 14 maart 2007;
• een voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland, Unit Arnhem, gedateerd 9 mei 2007, betreffende verdachte;
• een pro justitia rapport van de Forensische en Sociale Psychiatrie te Amersfoort, gedateerd 18 juli 2007, betreffende verdachte.
De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft op een donkere novemberavond op de openbare weg gecamoufleerd met een bivakmuts welbewust van een groep jongeren goederen, die zij bij zich hadden, afgeperst. Verdachte heeft de slachtoffers onder bedreiging met een vuurwapen dat hij op hen als groep maar ook individueel richtte en gericht hield, gedwongen goederen die zij bij zich hadden in de rugzak van één van de slachtoffers te doen en verdachte is er daarna met de zak met goederen van de slachtoffers vandoor gegaan.
Verder heeft verdachte als militair een tankpas verduisterd en hij heeft een vuurwapen van categorie III van de Wet wapens en munitie voorhanden gehad en hij had ook een hoeveelheid van ongeveer veertig gram hasjiesj aanwezig.
Dit zijn ernstige feiten en vooral de afpersing is een laaghartig feit, zeker onder de omstandigheden waaronder dat feit is begaan. Verdachte heeft zich hierbij niets gelegen laten liggen aan de belangen van zijn slachtoffers. Dit soort feiten versterken de gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Voor de slachtoffers is een dergelijke afpersing op de openbare weg een traumatische ervaring en dit soort feiten hebben ook daarna nog grote impact op slachtoffers als zij zich op de openbare weg begeven. De impact van dit feit blijkt ook uit de onderbouwing van de vordering van enkele slachtoffers als benadeelde partij.
De militaire kamer houdt rekening met het feit dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest en tengevolge van deze feiten inmiddels is ontslagen als werknemer van het ministerie van Defensie.
Dit alles overziende is de militaire kamer van oordeel dat verdachte de straf behoort te worden opgelegd die door de officier van justitie is gevorderd. Aangezien de militaire kamer, anders dan de officier van justitie, bij feit 2 primair bewezen acht dat verdachte alleen een tankpas en niet ook nog een toegangspas heeft verduisterd, gaat de militaire kamer hiermee feitelijk uit boven de eis van de officier van justitie. Zij is van oordeel dat deze straf in overeenstemming is met de ernst van de feiten en met de straffen die voor dit soort feiten doorgaans pleegt te worden opgelegd, waarbij het niet bewezen zijn van de verduistering van een toegangspas bij de op te leggen straf een te verwaarlozen aspect vormt.
De militaire kamer ziet, gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden, zoals daarvan blijkt uit de hiervoor vermelde rapportages waaruit blijkt dat verdachte reclasseringsbegeleiding behoeft, aanleiding aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde te verbinden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering.
6a. De beoordeling van de civiele vorderingen, evenals de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben in overeenstemming met het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
Aan de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] is door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op na te melden bedragen.
De vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 7] zijn niet betwist door verdachte en komen de militaire kamer gegrond voor. De militaire kamer zal de vorderingen dan ook in hun geheel toewijzen.
Voor de toewijsbare vorderingen geldt tevens dat de militaire kamer de schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f van het Wetboek van Strafrecht zal toepassen en dus verdachte de verplichting zal opleggen een bedrag, gelijk aan het door de militaire kamer toe te wijzen schadebedrag, aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partijen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 57, 91, 312, 317 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, op de artikelen 26, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie en op de artikelen 3, 11 en 13 van de Opiumwet.
De militaire kamer, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat verdachte onder 1, 2 primair, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 8 (acht) maanden, niet tenuitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:
Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens de Reclassering Nederland zullen worden gegeven, voor zover en voor zolang dat door genoemde instelling nodig wordt geacht.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt in overeenstemming met het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer 2], wonende te [woonplaats], [adres], te betalen € 1.468,25 (zegge éénduizendvierhonderachtenzestig euro en vijfentwintig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 november 2006.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 1.468,25, subsidiair 29 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], wonende te [woonplaats], [adres], te betalen € 1.468,25, (zegge éénduizendvierhonderachtenzestig euro en vijfentwintig cent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 29 (negenentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], het daarmee corresponderende gedeelte van de civielrechtelijke verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeelde aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3].
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer 3], wonende te [woonplaats], [adres], te betalen € 1.400,= (zegge éénduizendvierhonderd), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 november 2006.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 1.400,=, subsidiair 28 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], wonende te [woonplaats], [adres], te betalen € 1.400,=, (zegge éénduizendvierhonderd), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 28 (achtentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], het daarmee corresponderende gedeelte van de civielrechtelijke verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeelde aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7].
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer 7], wonende te [woonplaats], [adres], te betalen € 126,= (zegge éénhonderdzesentwintig euro).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 126,=, subsidiair 2 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 7], wonende te [woonplaats], [adres], te betalen € 126,=, (zegge éénhonderdzesentwintig euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 2 (twee) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 7], het daarmee corresponderende gedeelte van de civielrechtelijke verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeelde aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
mr. R.A.V. Boxem rechter als voorzitter,
mr. J.B.J. Driessen, rechter,
kolonel mr. J.P.M. Schwillens, militair lid,
in tegenwoordigheid van J.L. de Vos, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze militaire kamer op 6 augustus 2007.