Registratienummer: AWB 05/5066
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
de vereniging [X], eiseres,
gevestigd te Arnhem,
het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 25 oktober 2005.
Bij besluit van 23 december 2004, verzonden 13 januari 2005, heeft verweerder de door eiseres aangevraagde subsidie geweigerd.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het tegen het besluit van 23 december 2004 ingediende bezwaar gegrond verklaard, in die zin dat de grondslag van de weigering van subsidie is gewijzigd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 16 maart 2007. Namens eiseres is aldaar verschenen de heer [Y], voorzitter van eiseres. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mevrouw mr. drs. M. Koopmans-Meijer en de heer Nieuwenhuizen.
Aan het bestreden besluit - waarbij de weigering van de subsidie wordt gehandhaafd - ligt het standpunt van verweerder ten grondslag dat de aanvraag voor subsidie te laat is ingediend. Nu de aanvraag na de uiterste datum voor indiening van een aanvraag op naam is gesteld van eiseres is er volgens verweerder sprake van een nieuwe aanvraag en niet van een aanvulling van een onvolledige aanvraag.
Eiseres heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het bestreden besluit. Op haar stellingen zal de rechtbank hierna voor zover nodig ingaan.
Op grond van artikel 1.4, eerste lid, van de Algemene subsidieverordening Gelderland 1998 (AsG) stelt het provinciaal bestuur een subsidieplafond vast en geeft daarbij aan hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld, voor zover bij wettelijk voorschrift niet in de wijze van verdeling is voorzien. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat Gedeputeerde Staten bevoegd zijn tot het vaststellen van het subsidieplafond voor zover hun de bevoegdheid toekomt tot verstrekking van de subsidies waarop het plafond betrekking heeft.
Op grond van artikel 1.5, eerste lid, van de AsG krijgen, indien een datum is aangewezen waarvoor aanvragen van subsidie moeten worden ingediend, bij de verdeling van het beschikbare bedrag die activiteiten voorrang die het meeste overeenstemmen met het doel waarvoor dat bedrag ter beschikking is gesteld.
In artikel 1.6, eerste lid, van de AsG is bepaald dat rechtspersonen met een op het maken van winst gerichte doelstelling niet in aanmerking komen voor subsidie.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de AsG wordt een aanvraag van een subsidie ingediend tenminste dertien weken voor met de uitvoering van de activiteiten een begin wordt gemaakt, tenzij het provinciaal bestuur een andere termijn heeft aangegeven. Het provinciaal bestuur kan besluiten aanvragen die buiten de in de vorige volzin bedoelde termijn zijn ingediend, niet te behandelen.
Op grond van artikel 1.2 van de Subsidieregeling Informatie en Communicatie Technologie (hierna: de subsidieregeling) zijn Gedeputeerde Staten bevoegd tot verstrekking van subsidie als bedoeld in deze regeling.
Artikel 2.1, eerste lid, van de subsidieregeling bepaalt dat in afwijking van artikel 2.1 van de verordening de aanvraag wordt ingediend voor 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin met de uitvoering van de activiteiten een begin wordt gemaakt.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 1 oktober 2004 is bij verweerder een subsidieaanvraag voor het jaar 2005 binnengekomen ten behoeve van het project "Visual learning" ingediend namens [naam B.V.] door de heer [Y]. Bij brief van 7 oktober heeft verweerder [naam B.V.] verzocht de aanvraag aan te vullen omdat de verstrekte gegevens onvoldoende waren voor het beoordelen van de aanvraag. Het betrof onder meer het verzoek aan te tonen dat [naam B.V.] geen op winst gerichte doelstelling heeft. Na overleg met verweerder heeft [naam B.V.] bij brief van 14 oktober 2004 aan verweerder meegedeeld dat de aanvraag voor subsidie op naam wordt gesteld van eiseres aangezien eiseres als vereniging geen op winst gerichte doelstelling heeft. Bij het besluit van 23 december 2004 heeft verweerder de subsidie geweigerd omdat het project van verweerder ten opzichte van de andere ingediende projecten onvoldoende scoorde op de criteria genoemd in de artikelen 1.3 en 1.4 van de subsidieregeling. Naar aanleiding het advies van de Commissie bezwaar- en beroepschriften van verweerder heeft verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de aanvraag te laat is ingediend.
De vraag die in dit geschil centraal staat is of door de wijziging van de tenaamstelling van de subsidieaanvraag sprake is van een nieuwe aanvraag. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval niet van een nieuwe aanvraag gesproken kan worden, nu de heer [Y] zowel directeur is van [naam B.V.] als voorzitter van eiseres. Gelet hierop alsmede uitgaande van het feit dat de heer [Y] zowel binnen [naam B.V.] als binnen eiseres zelfstandig bevoegd was beslissingen te nemen aangaande projecten als hier aan de orde, is de rechtbank van oordeel dat eiseres met [naam B.V.] dient te worden vereenzelvigd. Om die reden kan de hier in het geding zijnde subsidieaanvraag van [naam B.V.] aan eiseres worden toegerekend en vormen de brieven van eiseres van 12, 14 en 19 oktober 2004 een aanvulling van de op 1 oktober 2004 ingekomen aanvraag. Tegen deze achtergrond was de wijziging van de tenaamstelling van puur formele aard. Noch voor de inhoud van de aanvraag, noch voor de wijze waarop en door wie het project zou worden uitgevoerd had de wijziging van de tenaamstelling gevolgen. De rechtbank acht hierbij mede van belang dat namens verweerder uitdrukkelijk is aangegeven dat wijziging van de tenaamstelling mogelijk was. Door deze opstelling van verweerder is [naam B.V.] feitelijk de mogelijkheid ontnomen om alsnog aan te tonen dat zij niet een op winst gericht oogmerk heeft. Uit het oordeel dat geen sprake is van een nieuwe aanvraag maar van een aanvulling van de op 1 oktober 2004 ingekomen aanvraag volgt dat de aanvraag tijdig is ingediend. Het bestreden besluit ontbeert derhalve een deugdelijke motivering.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige gronden geen bespreking meer. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. Verweerder zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Nu niet gebleken is van door eiseres gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, acht de rechtbank geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak;
bepaalt dat de provincie Gelderland het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 276 aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, mrs. J.A. van Schagen en G.A. van der Straaten, rechters, en in tegenwoordigheid van mr. M.W. Bolzoni, griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2007.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op:20 juli 2007.