ECLI:NL:RBARN:2007:BB0286

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
25 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/900551-06
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot moord en veroordeling poging tot doodslag met gevangenisstraf

In deze zaak heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Arnhem op 25 juli 2007 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 29-jarige verdachte. De verdachte werd vrijgesproken van poging tot moord, maar veroordeeld voor poging tot doodslag en kreeg een gevangenisstraf van twee jaar opgelegd. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 10 december 2006 in Ede, waar de verdachte meermalen met een vuurwapen in de richting van het slachtoffer heeft geschoten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de intentie had om het slachtoffer te doden, maar dat hij wel opzettelijk heeft geschoten, wat leidde tot de veroordeling voor poging tot doodslag. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten en dat het gebruik van een vuurwapen in een woonwijk een ernstig gevaar voor omstanders met zich meebracht. De rechtbank weegt de omstandigheden van het delict zwaar, maar houdt rekening met de vrijspraak van het primair tenlastegelegde. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 10, 27, 36b, 36c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer : 05/900551-06
Data zittingen : 14 maart 2007, 6 juni 2007 en 11 juli 2007
Datum uitspraak : 25 juli 2007
Promis II
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
thans gedetineerd in PI Arnhem - De Berg, Arnhem Noord, Wilhelminastraat 16 Arnhem.
Raadsman : mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 december 2006 te Ede, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen met verdachtes mededader(s), althans alleen, opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een
(kort) tevoren genomen besluit, meermalen, althans eenmaal, in de richting van voornoemde [slachtoffer] heeft geschoten (met een vuurwapen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 10 december 2006 te Ede, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk meermalen, althans eenmaal, in de richting van voornoemde [slachtoffer] heeft geschoten (met een vuurwapen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 10 december 2006 te Ede, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk meermalen, althans eenmaal, in de richting van voornoemde [slachtoffer] heeft geschoten (met een vuurwapen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 14 maart, 6 juni en 11 juli 2007 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. en voorts onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
In het strafdossier bevindt zich een dossier van de politie Gelderland Midden (Spinteam), Pvb.nr. PL0744/06-187380, dossier nr. PL0744/06-008896, waarbij zijn gevoegd enkele in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van opsporingsambtenaren. Verwezen wordt, tenzij anders vermeld, naar de doorgenummerde pagina's van dit dossier.
a. De verklaring van verdachte ter terechtzitting, voor zover deze het volgende inhoudt: verdachte heeft op 10 december 2006 in Ede meerdere malen met een vuurwapen geschoten en daarbij laag gericht op enkele aldaar geparkeerde auto's. Hij wist dat [slachtoffer], met wie hij kort daarvoor een hevige woordenwisseling had gehad, vlakbij stond, verscholen om de hoek van een nabij gelegen flatgebouw. Hij wilde deze [slachtoffer] duidelijk maken dat hij een echt pistool met echte kogels in handen had en geen neppistool en ook geen losse flodders. Hij schoot omdat [slachtoffer] bleef doorgaan met het uiten van dreigementen en wilde hem duidelijk maken dat hij daarmee moest stoppen.
b. De verklaring van [slachtoffer]: [verdachte] begon tegen hem te schreeuwen. Hij zag dat [verdachte] een pistool in zijn handen had. [verdachte] rende de weg over in de richting van de Chinees op de Lindenhorst en bleef staan tussen de Chinees en het muurtje dat voor de vijver ligt. Hij zag dat [verdachte] het pistool nog steeds in zijn handen had en hoorde dat deze begon te schieten. [slachtoffer] hoorde eerst één schot en daarna nog een stuk of drie à vier schoten achter elkaar. Eerder die avond had [verdachte] gezegd dat hij op hem, [slachtoffer] zou schieten. [slachtoffer] stond op dat moment op de hoek van de flat, voor de garagebox van de flat aan de Wijenburg, zodat [verdachte] hem niet kon raken.
c. De opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] hebben het volgende gerelateerd omtrent het technisch sporenonderzoek dat op 10 december 2006 heeft plaatsgevonden nabij het winkel¬centrum De Lindenhorst te Ede.
Op het tegelpad aan de achteringang van het Chinees afhaalcentrum bij het winkelcentrum aan de Lindenhorst werden een patroon en zes hulzen aangetroffen. Tussen het winkelcentrum en de Wijenburg bevindt zich een groenstrook met vijver.
Op de parkeerplaats voor de flat aan de Wijenburg werd een blauwe Volkswagen Polo met kenteken [nummer] aangetroffen met een schotbeschadiging op de motorkap. Deze Volkswagen stond geparkeerd met de voorzijde in de richting van de flat aan de Wijenburg. De afstand tussen deze Volkswagen en de plaats waar de patroon en hulzen waren aangetroffen bedraagt ongeveer 52 meter. In het zesde parkeervak had een Audi A6 gestaan met het Duitse kenteken [nummer], geparkeerd met de achterzijde in de richting van de flat aan de Wijenburg. De ruit van het linkerachterportier van de Audi was vernield. De afstand tussen de Audi en de plaats waar de patroon en hulzen waren aangetroffen bedraagt ongeveer 57 meter.
[opsporingsambtenaar 1] heeft een onderzoek ingesteld naar de personenauto Volkswagen Polo, waarbij hij heeft geconstateerd dat aan de voorzijde van de motorkap een inschotopening aanwezig was op een hoogte van 71 cm. Onder de motorkap heeft hij een gedeformeerde kogel gevonden en veilig gesteld. Het afgevuurde schot kwam uit de richting van de plaats waar de patroon en hulzen waren aangetroffen. De Audi is eveneens onderzocht door [opsporingsambtenaar 1]. Hij zag een inschotopening in de achterste raamstijl van het linkerachterportier op een hoogte van 119 cm. Aan de binnenzijde van deze raamstijl werd een deel van een kogel aangetroffen.
In een raam van de slaapkamer op de eerste verdieping aan de voorzijde van de woning Wijenburg [nummer] werd eveneens een inschot aangetroffen, zich bevindend op een hoogte van 4,19 meter. De afstand van de voorzijde van deze woning tot de plaats waar de patroon en de hulzen waren aangetroffen bedraagt ongeveer 120 meter.
[opsporingsambtenaar 2] heeft een onderzoek ingesteld in de woning Wijenburg [nummer]. Hij zag een inschot¬opening in het raam aan de voorzijde en een schotbeschadiging in de deur tussen de slaapkamer en de hal daarachter. In de ouderlijke slaapkamer aan de andere zijde van deze hal werd een gedeformeerde kogel aangetroffen.
d. In een door de regiopolitie Gelderland Midden naar aanleiding van de verklaringen bij de schouw vervaardigde tekening van de situatie ter plaatse zijn de banen van drie van de door [verdachte] afgevuurde kogels zichtbaar gemaakt. Daarop is te zien dat de kogels [slachtoffer] op een afstand van hooguit één tot enkele meters zijn gepasseerd.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
Vast staat waarvandaan verdachte heeft geschoten, te weten nabij het Chinees afhaalcentrum waar ook de patroon en de hulzen zijn gevonden, en in welke richting hij heeft gevuurd, namelijk in de richting van de auto's die waren geparkeerd voor de flat aan de Wijenburg. Dat volgt uit de verklaring van verdachte zelf en uit de kogels die zijn aangetroffen in twee aldaar geparkeerd staande auto's en de daartegenover gelegen woning. Aan de hand daarvan heeft de politie een berekening van de kogelbanen gemaakt. Daarbij is de politie er vanuit gegaan dat verdachte stond op punt A, zijnde het midden van de plaats waaromheen de patroon en de hulzen zijn aangetroffen.
Er kan van worden uitgegaan dat verdachte [slachtoffer] niet kon zien op het moment dat hij de schoten loste nabij het Chinees afhaalcentrum; [slachtoffer] stond net om de hoek van het flatgebouw. Dit heeft verdachte ertoe gebracht te betogen dat het vereiste opzet ontbreekt, ook in voorwaardelijke vorm. Verdachte schoot alleen om [slachtoffer] af te schrikken.
De rechtbank deelt dit standpunt niet. Het staat vast dat de door verdachte afgevuurde kogels [slachtoffer] op slechts één tot enkele meters passeerden. [slachtoffer] wist niet hoeveel patronen en/of magazijnen verdachte bij zich had en ook niet op welk moment verdachte eventueel zou schieten. De mogelijkheid bestond dat [slachtoffer], in de veronderstelling dat verdachte was opgehouden met schieten, uit zijn dekkingspositie tevoorschijn zou komen en op dat moment geraakt zou worden door een kogel. Verdachte had daar, al schietend, geen enkele invloed op. Bovendien bestond het gevaar dat, zoals algemeen bekend is, kogels kunnen afketsen en van richting veranderen. Door toch laag te schieten en te richten op harde doelen in de richting waar hij wist dat [slachtoffer] zich bevond, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zou worden geraakt door een of meer kogel(s) of delen van kogels en daardoor dodelijk kon worden verwond.
Verdachte was echter kennelijk zozeer gebrand op het afschrikken van [slachtoffer] en het - in verband daarmee - demonstreren van de echtheid van zijn vuurwapen en kogels dat hij zich door de mogelijke gevolgen van zijn handelwijze niet heeft laten weerhouden te schieten en heeft daarmee de aanmerkelijke kans op het raken van [slachtoffer] aanvaard.
Met bovenstaande overweging is tevens het namens verdachte naar voren gebrachte verweer inzake de ondeugdelijke poging verworpen.
3a. De bewezenverklaring
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht het primair telastegelegde niet bewezen. Zo verdachte in de vroege ochtend van 10 december 2006 de intentie had gehad [slachtoffer] van het leven te beroven, had hij dat kunnen doen op het moment dat zij tegenover elkaar stonden op het bruggetje tussen de Wijenburg en de Lindenhorst. Daar heeft verdachte echter in de lucht geschoten.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 10 december 2006 te Ede, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk meermalen, in de richting van voornoemde [slachtoffer] heeft geschoten met een vuurwapen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag
4b. De strafbaarheid van het feit
Namens verdachte is een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces, hetgeen zou moeten leiden tot ontslag van rechtsvervolging. Volgens de raadsman wilde verdachte [slachtoffer] afschrikken nadat deze had geprobeerd verdachte met een mes te steken.
De rechtbank verwerpt dat verweer. Uit de verklaringen in het dossier komt naar voren dat tussen verdachte en [slachtoffer] de avond daarvoor onenigheid was ontstaan. Volgens verdachte (blijkens onder meer diens verklaring ter zitting) is hij, nadat [slachtoffer] bij hem aan de deur was geweest en allerlei beledigingen en bedreigingen had geuit, naar buiten gegaan. Daar heeft hij iemand ontmoet van wie hij een pistool heeft gekregen. Volgens verdachtes verklaring is hij [slachtoffer] voor het eerst tegengekomen op de brug die de Hoekenburg/Wijenburg met de Lindenhorst verbindt. Daar vond de eerste confrontatie plaats, waarbij [slachtoffer] volgens verdachte gepoogd heeft hem in de rug te steken. Verdachte heeft toen naar eigen zeggen het pistool gepakt en in de lucht en op een nabij staande vuilnisbak geschoten. Dat is echter niet de handeling die verdachte is tenlastegelegd. Vervolgens is [slachtoffer] in de richting van de flat aan de Wijenburg gelopen om zich te verschuilen. Verdachte is toen naar de andere zijde van de groenstrook c.q. vijver gelopen in de richting van het Chinees afhaalcentrum. Daar heeft hij de schoten gelost die het bewezenverklaarde handelen constitueren, volgens verdachte in een poging een einde te maken aan de bedreigingen door [slachtoffer].
Allereerst is niet komen vast te staan dat [slachtoffer] een mes bij zich had en gepoogd heeft verdachte daarmee te steken. Echter, ook al zou, in het voetspoor van verdachtes lezing, daarvan wel worden uitgegaan, dan nog gaat het verweer niet op. Immers, op het moment dat verdachte nabij het Chinees afhaalcentrum de schoten loste in de richting van [slachtoffer], waren zij niet meer in elkaars directe nabijheid. Integendeel, tussen hen in bevond zich de groenstrook c.q. vijver. [slachtoffer] vormde, met of zonder mes, op dat moment geen direct gevaar voor verdachte. Het bewezenverklaarde handelen was dus niet geboden door de noodzakelijke verdediging van zichzelf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de zijde van [slachtoffer].
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Ook het namens verdachte gedane beroep op noodweerexces wordt verworpen. Er wordt verwezen naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het noodweerverweer. Op het moment van het bewezenverklaarde schieten door verdachte, was er geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer].
Niet is gebleken derhalve van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 22 juni 2007;
• een vroeghulprapport van De Grift, gedateerd 22 december 2006, betreffende verdachte;
• een voorlichtingsrapport van Iriszorg, gedateerd 14 maart 2007, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte en [slachtoffer] hadden de avond vóór het incident ruzie gekregen. Waar de ruzie over ging is niet duidelijk geworden. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij een ruzie probeerde te beslechten door gebruik te maken van een schietwapen, met alle gevaar voor [slachtoffer] en eventuele omstanders van dien. Dit alles gebeurde midden in een woonwijk, zodat het gevaar voor derden niet ondenkbeeldig was. Verdachte heeft zich daar echter niets aan gelegen laten liggen. Dit dient te leiden tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur. Daarbij volgt de rechtbank echter niet de eis van de officier van justitie, nu de rechtbank vrijspreekt van het primair tenlastegelegde.
Blijkens het op hem betrekking hebbende omvangrijke uittreksel uit het justitieel documentatiesysteem d.d. 22 juni 2007, is verdachte reeds eerder veroordeeld, onder meer wegens bedreiging, openlijke geweldpleging en overtreding van de Wet wapens en munitie.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking tot en/of met behulp waarvan het subsidiair tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 36b, 36c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
Een gevangenisstraf voor de duur van 2 (TWEE) JAREN
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals vermeld op de aan dit vonnis gehechte lijst (bijlage I).
Aldus gewezen door:
mr. E.G. Smedema, als voorzitter,
mr. G. Perrick, rechter,
mr. F.J.H. Hovens, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. V.A-S.E. Lantain, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 juli 2007.