ECLI:NL:RBARN:2007:BB0212

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
11 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
148564
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nietigverklaring van aandelenoverdracht en afkoop vordering onder druk en geestelijke stoornis

In deze zaak vordert eiser, die aandelen in een besloten vennootschap heeft, de nietigverklaring van een overeenkomst tot overdracht van zijn aandelen en de afkoop van een vordering op de vennootschap. Eiser stelt dat hij onder druk is gezet door gedaagde, zijn zwager, om de aandelen over te dragen en dat hij dit deed onder invloed van een geestelijke stoornis. De rechtbank heeft eerder een deskundige benoemd om te onderzoeken of eiser ten tijde van de overeenkomst in staat was zijn wil te bepalen. De feiten van de zaak zijn complex en omvatten de oprichting van de vennootschap, de rol van de notaris, en de financiële situatie van eiser en de vennootschap. Eiser heeft verschillende medische klachten en stelt dat deze hem belemmerden in zijn besluitvorming. De rechtbank heeft de zaak aangehouden om het deskundigenrapport af te wachten, dat moet uitwijzen of eiser onder invloed van een geestelijke stoornis handelde. De vorderingen van eiser zijn primair gericht op het terugdraaien van de aandelenoverdracht en het ongedaan maken van de afkoop van zijn vordering, met een subsidiaire vordering tot schadevergoeding. De rechtbank heeft de partijen verzocht om aanvullende informatie en zal de zaak opnieuw beoordelen na ontvangst van het deskundigenrapport.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 148564 / HA ZA 06-2091
Vonnis van 11 juli 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in de hoofdzaak en in het incident,
procureur mr. H.J. Kastein,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
advocaat mr. J.P. van Dijk te Dedemsvaart,
4. [gedaagde 4],
wonende te Zevenaar,
gedaagde,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. F. van der Woude te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser], [gedaagden 1 t/m 3] (voor gedaagden sub 1 tot en met 3 in de hoofdzaak) en [gedaagde 4] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 april 2007 waarbij de beslissing op een incidentele vordering van [eiser] tot openlegging van de jaarrekeningen van [naam BV] BV voor de periode van
2000 tot 2003 is aangehouden in afwachting van de ontwikkeling in de hoofdzaak,
- het proces-verbaal van comparitie van 10 mei 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] heeft op 27 mei 1992 samen met zijn toenmalige zwager [betrokkene] (verder te noemen [betrokkene]) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam BV] (hierna [naam BV]) opgericht. Beiden namen voor 50% deel in het aandelenkapitaal. [eiser] werd enig bestuurder. De notariële akte is verleden door [gedaagde 4] (productie 5 [eiser]). Artikel 23 van die akte vermeldt onder meer het volgende:
Voorts verklaren de comparanten:
(…)
- dat namens de bij deze akte opgerichte vennootschap (hierna te noemen: de vennootschap) met de oprichters omtrent de storting op de bij hen bij de oprichting geplaatste aandelen een overeenkomst is gesloten van de volgende inhoud:
“1. Ter storting op alle geplaatste aandelen zal de oprichter sub 1 ([eiser], rechtbank) in de vennootschap inbrengen het hotel café restaurant “de Roos” met erf, staande en gelegen te [adres], (…). Indien de waarde van de inbreng hoger is dan de stortingsplicht, zal de oprichter sub 1 voor het verschil in de boeken van de vennootschap worden gecrediteerd.
2. Van voormelde inbreng zal door de oprichter sub 1 een beschrijving worden opgesteld. Indien het waardeverschil groter respectievelijk kleiner is dan de stortingsplicht zal uit de beschrijving tevens de grootte van het verschil blijken. (…)
2.2. Op 27 mei 1992 verklaart drs. [XXX], RA schriftelijk het volgende (productie 5 [eiser]):
Op grond van ons onderzoek verklaren wij dat de waarde van de inbreng, bij toepassing van de in de beschrijving vermelde, in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar beschouwde waarderingsmethode, tenminste overeenkomt met het bedrag van de stortingsplicht, groot f 40.000,--, waaraan met de inbreng moet worden voldaan.
2.3. [eiser] had in december 1991 het hotel café restaurant “[naam BV]” gelegen aan de [adres] (hierna het pand) gekocht voor fl. 125.000,--. De transportakte is ook verleden door [gedaagde 4] (productie 4 [eiser]). [eiser] heeft het pand bij de oprichting van [naam BV] ingebracht ter storting op alle geplaatste aandelen. De akte van inbreng d.d. 27 mei 1992 is eveneens verleden door [gedaagde 4] (productie 6 [eiser]).
2.4. Aan het pand zijn diverse verbouwingswerkzaamheden verricht door [betrokkene] en of zijn ve[naam BV]otschap [naam BV], hierna te noemen [naam BV].
2.5. In het pand was onder meer gevestigd een bijenmuseum geëxploiteerd door de Stichting Vrienden van het Bijenmuseum “De Zoete Inval”. Bestuurders van de stichting waren onder meer [eiser], [XXX] en de zus van [betrokkene] en toenmalige partner van [eiser], [XXX].
De activiteiten van het bijenmuseum zijn na enkele jaren gestaakt en de stichting heeft opgehouden te bestaan met ingang van 1 januari 1997. Voorts werd een deel van het pand geëxploiteerd door derden als horecagelegenheid en zijn er appartementen gerealiseerd die werden verhuurd aan derden.
2.6. Bij brief van 14 augustus 2000 (productie 30 [gedaagden 1 t/m 3]) heeft [betrokkene] zijn belang in [naam BV] aangeboden aan [eiser]. [eiser] heeft dat aanbod bij brief van
17 november 2000 aanvaard (productie 31 [gedaagden 1 t/m 3]). Op 30 mei 2001 heeft [betrokkene] [eiser] bericht dat de aandelen conform de statutaire bepalingen (zijn) aangeboden tegen de overeengekomen prijs van fl. 300.000,= inclusief aflossing van de lening vertrekt door [naam BV] Lutten B.V. (productie 32 [gedaagden 1 t/m 3]). Tot overdracht van de aandelen is het niet gekomen.
2.7. Op 17 april 2003 heeft ABN Amro, hypotheekhouder op het pand, [gedaagde 4] gevraagd de executie van het pand ter hand te nemen aangezien [naam BV] niet aan haar verplichtingen jegens ABN Amro voldeed. De veiling werd gepland voor 9 juli 2003. Medio 2002 had ABN Amro [naam BV] ook al eens gedreigd met de uitwinning van verstrekte zekerheden.
2.8. [eiser] en [betrokkene] hebben op 18 juni 2003 een overeenkomst (hierna de overeenkomst juni 2003) gesloten op grond waarvan [eiser] één aandeel in [naam BV] voor EUR 1,-- verkocht aan [betrokkene] en [eiser] per 19 juni 2003 zou aftreden als bestuurder ten gunste van [betrokkene] (productie 12 [eiser]). In de considerans bij die overeenkomst wordt melding gemaakt van een achterstand in de betaling van de hypotheekverplichtingen en een aanzegging van de openbare verkoop van het pand per juli 2003. Voorts wordt melding gemaakt van een vordering van [naam BV] op [naam BV] van
EUR 121.545,00 uit hoofde van verrichte verbouwingswerkzaamheden.
De considerans vermeldt voorts:
[[betrokkene] en [naam BV]] hebben begrepen dat de verwerking van administratieve gegevens van [naam BV] B.V. een achterstand vertoont. Inzicht in de omvang van eventuele schulden is er niet, althans in onvoldoende mate. (…)
[[eiser]] heeft ook enige vorderingen op [naam BV] B.V. Eveneens zijn enige opnames door [[eiser]] verricht. De omvang van deze vorderingen is [[betrokkene]] onbekend. Ten opzichte van [[betrokkene] en [naam BV]] dienen deze vorderingen derhalve te worden achtergesteld.
[[eiser]] verklaart in verband hiermede aansprakelijkheid te zullen aanvaarden jegens [[betrokkene] en [naam BV]] voor de financiële gevolgen van mogelijk gebrekkige bedrijfsvoering voor totstandkoming van deze overeenkomst.
2.9. Bij de overeenkomst juni 2003 heeft [naam BV] zich verplicht om de hypothecaire schuld aan de bank af te lossen tegen het verkrijgen van een hypothecaire inschrijving op het pand tot een bedrag van EUR 379.545,00 verhoogd met 10% opslag voor kosten etc. [eiser] heeft daarbij voorts [betrokkene] en [naam BV] gevrijwaard voor aanspraken jegens hen uit hoofde van een bestuurdersaansprakelijkheid met betrekking tot de periode voor de overeenkomst en voorts voor alle schulden van [naam BV] waarvoor zij aansprakelijk worden gehouden en waarvan [eiser] geen melding heeft gemaakt op de aan de overeenkomst gehechte bijlage. Deze bijlage vermeldt uitsluitend een schuld van [naam BV] aan [eiser] van EUR 100.000,00. De pagina waarop die vordering staat vermeld is geparafeerd door [eiser] en [betrokkene].
2.10. [gedaagde 4] heeft op 20 juni 2003 een exemplaar van deze overeenkomst ontvangen van De Jong & Laan, accountant van [naam BV] en van [betrokkene]. De overeengekomen levering en bestuurswisseling hebben plaatsgevonden op 23 juni 2003.
[gedaagde 4] heeft de leveringsakte gepasseerd (productie 12 [eiser]). [naam BV] heeft de schuld aan ABN Amro afgelost en de veiling is niet doorgegaan. Op 27 juni 2003 heeft [eiser] EUR 17.198,20 betaald aan [gedaagde 4] voor de gemaakt kosten in verband met de niet doorgegane veiling. Op 2 september 2003 heeft [gedaagde 4] [eiser] geschreven dat de uiteindelijke kosten lager waren en hij aanspraak had op terugstorting van een bedrag van EUR 2.061,88. Dit blijkt uit een brief van [gedaagde 4] aan [eiser] van 15 december 2005 (productie 16 [eiser]). Daarin staat verder nog het volgende:
Blijkens mijn brief aan u van 2 september 2003 kon een bedrag van € 2.061,88 aan u worden teruggeboekt in verband met (naar achteraf bleek) teveel betaalde kosten. Ik heb tot onze bespreking van 14 december jl. geen reactie op mijn brief van 2 september 2003 mogen ontvangen.
2.11. Bij brief van 12 oktober 2003 heeft [eiser] [betrokkene] geschreven dat alles wat met [naam BV] heeft te maken hem ziek heeft gemaakt en dat het water hem aan de lippen staat. [eiser] heeft [betrokkene] daarin gevraagd hem uit te kopen of een koper te zoeken (productie 13 [eiser]).
2.12. Bij notariële akte van 10 november 2003 heeft [eiser] het op dat moment nog door hem gehouden belang in [naam BV] van 49%, geleverd aan [gedaagden 1 t/m 3] (productie 15 [eiser]). De notariële akte van levering, die opnieuw is gepasseerd door [gedaagde 4], maakt melding van een mondelinge koopovereenkomst. De koopsom bedroeg EUR 1,-- per aandeel, totaal EUR 199,-- voor 199 aandelen. Voorts hebben R. en M. Haverkort, gedaagden sub 2 en 3, EUR 10.000,00 betaald aan [eiser] bij wijze van afkoop van een door [eiser] gesteld vordering op [naam BV] tegen finale kwijting aan [naam BV] en [gedaagden 1 t/m 3]. [betrokkene] is de vader van gedaagden sub 2 en 3, [XXX]
De opdracht voor gereed maken van de stukken had [gedaagde 4] gekregen op
3 november 2003 van De Jong en Laan.
2.13. [eiser] was bij het passeren van de akte zelf niet aanwezig. Een kantoorgenoot van [gedaagde 4] is opgetreden als gevolmachtigde krachtens een eveneens op 10 november 2003 getekende volmacht (productie 14 [eiser]). De volmacht luidt, voor zover van belang:
Verklaart volmacht te geven aan (…) speciaal om voor en namens de ondergetekende, mee te werken aan de akte van levering van aandelen, conform het door Van Houtum notarissen te Zevenaar opgemaakte, in het hoofd van deze volmacht opgenomen en door de ondergetekende goedgekeurde ontwerp van de akte, de betreffende akte en andere stukken te doen opmaken, te verlijden en te tekenen, …
In de volmacht wordt geen melding gemaakt van het ontwerp waarop de goedkeuring betrekking heeft.
2.14. Op 12 november 2003 heeft [gedaagde 4] de door hem gepasseerde akte aan [eiser] toegezonden.
2.15. Uit een opgave van De Jong en Laan, accountant van [betrokkene] en sinds juni 2003 teven van [naam BV], van 8 juni 2006 gericht aan [eiser] blijkt dat de Belastingdienst blijkens een brief van 17 juni 2004, over 2000 een verlies uit aanmerkelijk belang heeft vastgesteld van EUR 317.967 (productie 17 [eiser]). Een kwart daarvan, te weten
EUR 175.1777 is over de jaren 1997-2003 verrekend met de verschuldigde inkomstenbelasting van [eiser].
2.16. Bij brief van 23 oktober 2006 heeft [eiser] [betrokkene] gesommeerd de verkoop en levering van de aandelen in november 2003 “terug te draaien” dan wel als nog daarover af te rekenen. [XXX] zijn bij brief van 23 respectievelijk 26 oktober 2006 aansprakelijk gesteld en op dezelfde wijze gesommeerd. Bij brief van 23 oktober 2006 heeft [eiser] voorts [gedaagde 4] aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van bovengenoemde transacties (producties 24 t/m 27 [eiser]).
2.17. Op 2 april 2007 heeft [eiser] aangifte gedaan bij de politie van diefstal van stukken uit zijn woning op 13 oktober 2003. Uit de toelichting op de aangifte volgt dat [eiser] [betrokkene] er van verdenkt op genoemde datum, toen [betrokkene] in de woning was van [eiser], met diens toestemming, om op te ruimen, tevens en zonder toestemming de administratie van [naam BV] heeft meegenomen (productie 39 [eiser]).
2.18. [naam BV] heeft het pand begin 2007 verkocht voor een koopprijs van EUR 825.000,-- (vgl. productie 42 [eiser]).
3. Het geschil in de hoofdzaak
3.1. [eiser] vordert
Primair
(1) te verklaren voor recht dat tussen [eiser] en [gedaagden 1 t/m 3] geen geldige overeenkomst tot overdracht van aandelen en afkoop van de vordering van [eiser] op [naam BV] tot stand is gekomen, althans deze overeenkomst nietig te verklaren c.q. te vernietigen;
(2) [gedaagden 1 t/m 3] te veroordelen om de door hen uit hoofde van genoemde overeenkomst verkregen aandelen in [naam BV] terug te leveren aan [eiser] en de afkoop van de vordering van [eiser] op [naam BV] ongedaan te maken op straffe van een dwangsom van EUR 10.000,00 per dag;
Subsidiair
(3) gedaagden hoofdelijk, althans gedaagden sub 1 en/of gedaagde sub 2 en/of gedaagden sub 3 en/of gedaagde sub 4 te veroordelen tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 10 november 2003, althans de dag van dagvaarding;
Primair en subsidiair
(4) gedaagden hoofdelijk, althans gedaagden sub 1 en/of gedaagde sub 2 en/of gedaagden sub 3 en/of gedaagde sub 4 te veroordelen tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten te begroten op basis van de hoogte van de vordering van [eiser] en subsidiair EUR 904,00;
(5) Gedaagden hoofdelijk, althans gedaagden sub 1 en/of gedaagde sub 2 en/of gedaagden sub 3 en/of gedaagde sub 4 te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2. [eiser] stelt dat hij door [betrokkene] onder druk is gezet om zijn aandelen over te dragen en zijn vordering op [naam BV] te laten afkopen. Subsidiair stelt hij onder invloed van een geestelijke stoornis gehandeld te hebben althans niet in staat te zijn geweest zijn wil te bepalen vanwege lichamelijke en psychische klachten. [eiser] stelt op grond daarvan dat de overeenkomst van 10 november 2003 nietig althans vernietigbaar is.
3.3. [eiser] verwijt [gedaagde 4] onzorgvuldig handelen. Volgens [eiser] was [gedaagde 4] op de hoogte van de psychische klachten en had het [gedaagde 4] duidelijk moeten zijn dat de aandelen werden geleverd en de vordering van [naam BV] werd afgekocht tegen te lage bedragen. [eiser] stelt dat [gedaagde 4] niet zonder meer had mogen meewerken aan de transactie althans [eiser] had moeten waarschuwen. Door dit na te laten is [gedaagde 4] volgens [eiser] hoofdelijk aansprakelijk voor de schade.
3.4. [gedaagden 1 t/m 3] en [gedaagde 4] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling in de hoofdzaak
De vorderingen ten aanzien van [gedaagden 1 t/m 3]
4.1. [eiser] voert als eerste grondslag voor zijn vordering aan dat [betrokkene] hem onder druk heeft gezet om zijn aandelen over te dragen en zijn vordering op zijn vennootschap af te kopen voor te lage bedragen. [eiser] stelt daartoe dat [betrokkene] hem te kennen had gegeven dat indien hij zijn aandelen niet zou overdragen, [eiser] persoonlijk failliet zou worden verklaard. [eiser] verbindt aan deze eerste grondslag (samen met de hierna nog te bespreken tweede grondslag) vervolgens de conclusie dat de bewuste overeenkomst, de levering en afkoop, nietig zijn althans vernietigbaar wegens ‘(voor zover nodig: telkens subsidiair) het ontbreken van wilsovereenstemming, de geestelijke stoornis van [eiser], het feit dat [eiser] niet in staat was zijn wil te bepalen, in strijd met de wet, de goede zeden of openbare orde, bedreiging, bedrog, dwaling of misbruik van omstandigheden.’
Ter comparitie heeft [eiser] bij monde van zijn raadsman nog aangevoerd dat [betrokkene] hem een ‘wurgcontract’ door de neus heeft geduwd, tussen twee ziekenhuisperioden door, terwijl [eiser] verzwakt was, en onder invloed van medicijnen verkeerde. Ook zou [betrokkene] hebben gedreigd om [eiser] privé failliet te laten verklaren voor schulden van de BV.
4.2. [gedaagden 1 t/m 3] heeft gemotiveerd weersproken dat [betrokkene] [eiser] op enigerlei wijze onder druk heeft gezet en dat een van de door [eiser] aangehaalde vernietigingsgronden opgaat.
4.3. De rechtbank is met [gedaagden 1 t/m 3] van oordeel dat [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat de bewuste overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van bedrog of dwaling. Evenmin is duidelijk waarom de betwiste overeenkomst in strijd zou zijn met de wet, de goede zeden of de openbare orde. Uit de stellingen van [eiser] kan de rechtbank hooguit afleiden dat [eiser] bedoelt dat de overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van bedreiging danwel misbruik van omstandigheden. In verband met het gemotiveerd verweer van [gedaagden 1 t/m 3] zal [eiser] zijn stellingen dat sprake is van bedreiging danwel misbruik van omstandigheden nader moeten onderbouwen.
4.4. Als tweede grondslag voor zijn vordering stelt [eiser] dat hij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst onder invloed van een geestelijk stoornis verkeerde althans niet in staat was om zijn wil te bepalen. [eiser] stelt dat hij al ruim 10 jaar last heeft van een hoog piepend geluid en lijdt aan depressieve klachten in het kader van een bipolaire stoornis, waarvoor hij al sinds 1990 bij verschillende instellingen in behandeling is geweest.Volgens [eiser] was [gedaagden 1 t/m 3] op de hoogte van deze depressieve klachten en het feit dat [eiser] daarvoor regelmatig werd behandeld omdat [betrokkene] de zwager was van [eiser].
[eiser] stelt ook nog dat hij in juni 2003 in het ziekenhuis is opgenomen geweest wegens ernstige bloedarmoede en van september 2003 tot het voorjaar van 2004 voor de behandeling van de depressieve klachten.
4.5. [gedaagden 1 t/m 3] bestrijdt dat [eiser] lijdt aan de door hem gestelde klachten en voert aan bij [eiser] nooit iets te hebben gemerkt van depressiviteit. Volgens [gedaagden 1 t/m 3] hebben de door [eiser] gestelde klachten hem nooit belemmerd in het functioneren.
4.6. De rechtbank stelt voorop dat niet is gesteld of gebleken dat [eiser] onder curatele is gesteld, zodat hij op grond van artikel 3:32 BW bekwaam is tot het verrichten van rechtshandelingen.
4.7. Met de tweede grondslag van zijn vordering beroept [eiser] zich kennelijk op het bepaalde in artikel 3:34 BW om aan te tonen dat zijn wil ontbrak voor de totstandkoming van de overeenkomst met [gedaagden 1 t/m 3], zodat die overeenkomst nietig althans vernietigbaar is.
4.8. Artikel 3:34 lid 1 BW luidt als volgt:
Heeft iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets verklaard, dan wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken, indien de stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan. Een verklaring wordt vermoedt onder invloed van de stoornis te zijn gedaan, indien de rechtshandeling voor de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijze niet was te voorzien.
4.9. Voor het slagen van een beroep op het vorenstaande artikel dient [eiser] allereerst aan te tonen dat sprake was van een geestelijk stoornis op het moment van het sluiten van de overeenkomst met [gedaagden 1 t/m 3]. [eiser] heeft zijn stelling dat sprake was van een dergelijke stoornis tot nu toe onvoldoende onderbouwd. De door hem gestelde klachten (hoog piepend geluid, depressiviteit en ernstige bloedarmoede) worden niet bevestigd door medische verklaringen en leveren zonder nadere toelichting naar het oordeel van de rechtbank nog geen geestelijk stoornis op als bedoeld in het hiervoor geciteerde wetsartikel.
4.10. Uit ambtshalve ingewonnen inlichtingen is de rechtbank gebleken dat [eiser] bij verzoekschrift van 19 februari 2007 de rechtbank heeft verzocht een voorlopig deskundigenbericht te bevelen ter beantwoording van de vraag of [eiser] onder invloed van een geestelijk stoornis verkeerde althans vanwege lichamelijke en psychische klachten niet in staat was zijn wil te bepalen toen hij in november 2003 zijn aandelen in [naam BV] heeft overgedragen aan [gedaagden 1 t/m 3].
4.11. De rechtbank heeft dat verzoek bij beschikking van 16 april 2007 toegewezen en tot deskundige benoemd drs. [deskundige], psychiater verbonden aan het Medisch Expertisecentrum Dekkerswald te Groesbeek.
Aan de deskundige zijn de volgende vragen gesteld:
1. Handelde [eiser] onder invloed van een geestelijke stoornis, althans was hij vanwege lichamelijke en psychische klachten niet in staat zijn wil te bepalen, toen hij bij notariële akte van 10 november 2003, verleden voor [gedaagde 4] voornoemd, zijn 49% van de aandelen in [naam BV] B.V. heeft overgedragen aan [betrokkene], [XXX]?
2. Zo ja, heeft die stoornis c.q. dat onvermogen voor hem een goede waardering van de bij die overdracht betrokken belangen belet?
Het door [eiser] te betalen voorschot op de kosten van de deskundige is inmiddels voldaan en de deskundige is verzocht vóór 17 augustus 2007 zijn rapport uit te brengen.
In verband hiermee zal de rechtbank iedere verdere beslissing op dit punt aanhouden en [eiser] in de gelegenheid stellen het deskundigenrapport in het geding te brengen en daarop te reageren. De zaak zal daartoe op de hierna vermelde rolzitting worden geplaatst.
4.12. Indien het deskundigenrapport de stellingen van [eiser] niet ondersteunt, vervalt de tweede grondslag voor zijn vordering en resteert de eerste grondslag die, zoals hiervoor is overwogen, door [eiser] nog nader moet worden onderbouwd.
4.13. In het geval de deskundige de beide vragen bevestigend beantwoordt, is de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagden 1 t/m 3] vernietigbaar tenzij [gedaagden 1 t/m 3] de bescherming toekomt op grond van, kort gezegd, het gerechtvaardigd vertrouwen (artikel 3:35 BW). Alleen in het geval [gedaagden 1 t/m 3] die bescherming níet toekomt, zou de primaire vordering van [eiser] kunnen worden toegewezen. Het verweer van [gedaagden 1 t/m 3] dat [eiser] zijn recht zou hebben verwerkt omdat hij jarenlang niet heeft geprotesteerd, gaat niet op omdat volgens vaste rechtspraak het enkel tijdsverloop of enkel stilzitten onvoldoende is voor het aannemen van rechtsverwerking.
4.14. Indien de deskundige alleen de eerste vraag bevestigend beantwoordt, zal [eiser] voor toewijzing van zijn primaire vordering op de tweede grondslag moeten aantonen dat de verklaring onder invloed van de stoornis is gedaan omdat de overeenkomst voor hem nadelig was. De rechtbank plaatst in dat kader de stelling van [eiser] dat hij zijn aandelen en zijn vordering op [naam BV] voor te lage bedragen aan [gedaagden 1 t/m 3] heeft overgedragen. In verband hiermee kan van belang worden de kennisname van de jaarrekeningen van [naam BV] over de periode van 2000-2003, waarvan [eiser] bij incidentele vordering de openlegging heeft gevorderd. Omdat in deze stand van de procedure nog niet is te overzien of die openlegging van belang is, zal de rechtbank de beslissing op de incidentele vordering nogmaals aanhouden.
De vorderingen ten aanzien van [gedaagde 4]
4.15. Voorop staat dat [gedaagde 4] buiten de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagden 1 t/m 3] staat en dus ook buiten de primair door [eiser] gevorderde veroordeling van [gedaagden 1 t/m 3] om de verkregen aandelen terug te leveren en de afkoop van de vordering van [eiser] ongedaan te maken. In verband hiermee levert een eventuele vernietiging van de overeenkomst en de daarmee gepaard gaande verplichtingen van [eiser] en [gedaagden 1 t/m 3] tot ongedaanmaking ook geen grond voor een hoofdelijke schadevergoedingsplicht van [gedaagde 4].
4.16. Beoordeeld moet worden of [gedaagde 4] bij de uitoefening van zijn functie als notaris een fout heeft gemaakt en of [eiser] als gevolg van die fout schade heeft geleden. [eiser] verwijt [gedaagde 4] onzorgvuldig handelen omdat hij niet zonder meer had mogen meewerken aan de transactie althans dat niet had mogen doen zonder [eiser] eerst te waarschuwen voor een dreigende benadeling. Volgens [eiser] was [gedaagde 4] op de hoogte van de depressieve klachten waaraan [eiser] leed en had het [gedaagde 4] duidelijk moeten zijn dat de aandelen werden geleverd en de vordering op [naam BV] werd afgekocht voor te lage bedragen.
4.17. [gedaagde 4] voert primair als verweer dat [eiser] op grond van artikel 6:89 BW geen beroep meer kan doen op een gebrekkige prestatie omdat hij niet tijdig heeft geprotesteerd. [gedaagde 4] stelt daartoe dat [eiser] van september 2003 tot het voorjaar 2004 in behandeling zou zijn geweest voor zijn depressieve klachten en pas in december 2005 [gedaagde 4] heeft bezocht en vragen heeft gesteld.
4.18. [eiser] heeft ter comparitie verklaard dat hij de concept stukken voor de levering op 10 november 2003 niet heeft gezien en pas in januari/februari 2004 heeft gezien dat die stukken bij zijn post zaten. Ook zou hij toen pas hebben gezien dat hij € 10.000,-- betaald had gekregen en dat de concept stukken daadwerkelijk gepasseerd waren. Deze verklaring van [eiser] strookt met de door [gedaagde 4] aangevoerde feiten en omstandigheden en de rechtbank is van oordeel dat [eiser] nader dient aan te geven waarom hij niet eerder dan in december 2005 contact heeft gezocht met [gedaagde 4] en heeft geprotesteerd over de gang van zaken.
4.19. [gedaagde 4] heeft voorts als verweer aangevoerd dat het causaal verband tussen de beweerde fout (het niet waarschuwen) en de huidige positie van [eiser] ontbreekt. In het geval die fout zou worden weggedacht, zou volgens [gedaagde 4] [gedaagden 1 t/m 3] zich ook op het standpunt stellen dat een perfecte overeenkomst met [eiser] tot stand was gekomen.
4.20. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] dient te reageren op dit gemotiveerd verweer van [gedaagde 4]. Zonder nadere toelichting is niet duidelijk welke invloed een waarschuwing van [gedaagde 4] aan [eiser] nog had kunnen hebben op de eventueel reeds tot stand gekomen overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagden 1 t/m 3] en welke schade [eiser] heeft geleden door de beweerde fout van [gedaagde 4].
4.21. De slotsom luidt dat de zaak op de rol zal worden geplaatst teneinde [eiser] in de gelegenheid te stellen het deskundigenrapport in het geding te brengen en zich op de diverse onderdelen uit te laten. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 26 september 2007 voor het in het geding brengen van het deskundigenrapport en het nemen van een akte door [eiser] over hetgeen is vermeld onder 4.3, 4.11, 4.18 en 4.20,
in de hoofdzaak en in het incident
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Vanhommerig en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2007.