Registratienummer: AWB 06/4886
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
het Openbaar Lichaam Bergerden, eiser,
gevestigd te Bemmel, vertegenwoordigd door mr. M.R.J. Baneke,
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 11 september 2006.
Bij besluit van 11 februari 2003 heeft verweerder op de aanvraag van eiser aan de gemeente Lingewaard subsidie verleend op grond van de regeling houdende regels voor subsidieverstrekking ter stimulering van de inrichting van nieuwe glastuinbouwgebieden (hierna: Stidug-regeling). Eiser heeft tegen dit besluit bij brief van 19 maart 2003 bezwaar gemaakt.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het door eiser ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het eerder genoemde besluit van 11 februari 2003 gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 3 mei 2007. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door mr. drs. M.P. Zee en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. C. Vermeulen.
Eiser is in 1999 opgericht als een samenwerkingsverband in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen tussen de gemeenten Bemmel, Huissen en Nijmegen. De taken en bevoegdheden van dit samenwerkingsverband zijn geregeld bij de Gemeenschappelijke regeling Bergerden. Het samenwerkingsverband heeft, zoals blijkt uit artikel 4 van de regeling, tot doel het bevorderen van de economische ontwikkeling en de werkgelegenheid in de glastuinbouw en daarmee verband houdende bedrijvigheid door het ontwikkelen en exploiteren van een kwalitatief hoogwaardig en uit financieel-economisch oogpunt aanvaardbaar intergemeentelijk glastuinbouwgebied. In artikel 5 van de regeling is onder meer bepaald dat in het kader van deze gemeenschappelijke regeling eiser tot taak heeft het ontwikkelen, uitvoeren en bewaken van een zodanige exploitatie van het Glastuinbouwgebied, dat wordt voldaan aan vooromschreven doelstelling. Ingevolge artikel 6, lid 1 van de gemeenschappelijke regeling heeft eiser ten aanzien van de opgedragen taken alle aan de besturen van de deelnemende gemeenten toekomende bevoegdheden, zulks met inachtneming van hetgeen in de regeling nader is bepaald.
Verweerder heeft op 10 juli 2000 de Stidug-regeling ingesteld. Deze regeling is nadien gewijzigd. Vanaf 12 juni 2002 is in artikel 2, lid 1, van deze regeling, voor zover hier van belang, bepaald:
“Ter stimulering van de totstandkoming van nieuwe duurzame glastuinbouwgebieden kan de minister op aanvraag aan één gemeente of meerdere gemeenten gezamenlijk subsidie verstrekken.”
In de Regeling openstelling en subsidieplafond Stimuleringsregeling inrichting duurzame glastuinbouwgebieden van 7 juni 2002 (hierna: openstellingsregeling) is in artikel 1 bepaald dat aanvragen tot subsidieverlening op grond van de Stidug-regeling kunnen worden ingediend van 1 juli 2002 tot 1 oktober 2002 door de daar met name genoemde gemeenten, waaronder de gemeente Bemmel.
Op 30 september 2002 heeft eiser een aanvraag ingediend voor verlening van subsidie op grond van de Stidug-regeling.
Per 1 januari 2003 zijn de gemeenten Bemmel en Huissen opgegaan in de gemeente Lingewaard.
Bij besluit van 11 februari 2003 heeft verweerder aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard op grond van de Stidug-regeling een subsidie van maximaal € 10.272.900 verleend.
Bij besluit van 15 juli 2004 heeft verweerder het door eiser tegen dit besluit ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet indienen van gronden en het besluit van 11 februari 2003 gehandhaafd.
Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 28 februari 2006 het door eiser ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 15 juli 2004 vernietigd.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 28 juni 2006 het door verweerder tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser geen belanghebbende is bij het besluit van 11 februari 2003. Omdat eiser niet voorkwam op de lijst van de in de openstellingsregeling genoemde gemeenten heeft verweerder de gemeente Lingewaard aangemerkt als aanvrager en het besluit aan deze gemeente gericht. Omdat het belang van eiser niet (rechtstreeks) betrokken is bij dit besluit, kan hij hiertegen ook geen bezwaar maken.
Eiser heeft gesteld dat hij als aanvrager van een begunstigende beschikking direct belanghebbende is bij het besluit op zijn aanvraag. Hij heeft voorts betoogd dat het bepaalde in artikel 2, lid 1 van de Stidug-regeling er niet aan in de weg staat dat de aanvraag tot subsidie wordt gedaan door een samenwerkingsverband van gemeenten als eiser. Ook uit dien hoofde is eiser belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb bepaalt dat onder een bestuursorgaan wordt verstaan een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld.
In artikel 1:2, lid 1, van de Awb is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 1:2, lid 2, van de Awb is bepaald dat ten aanzien van bestuursorganen de hun toevertrouwde belangen als hun belangen worden beschouwd.
Uit hetgeen hiervoor omtrent de gemeenschappelijke regeling Bergerden is opgemerkt blijkt dat eiser een bestuursorgaan is aan wie de gemeenten Bemmel, Huissen en Nijmegen hun bevoegdheden en taken op het gebied van - kort gezegd - de glastuinbouw hebben toevertrouwd. Het aan de gemeente Lingewaard gerichte besluit van verweerder van 11 februari 2003 betrof een onderwerp dat krachtens deze gemeenschappelijke regeling Bergerden aan eiser was overgedragen.
Nu verweerders besluit rechtstreeks betrekking heeft op een aan eiser toevertrouwd belang is de rechtbank van oordeel dat eiser, gelet op het bepaalde in artikel 1:2 van de Awb als belanghebbende bij dat besluit moet worden aangemerkt.
Ingevolge artikel 1:3, lid 3, van de Awb is een aanvraag een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.
Nu uit artikel 1:2 van de Awb volgt dat eiser als belanghebbende bij op grond van de Stidug-regeling te nemen besluiten moet worden aangemerkt, betekent ook dat door eiser gedane verzoeken op grond van die regeling als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, lid 3, van de Awb moeten worden beschouwd. Het enkele feit dat de regeling zelf mogelijk uitsluit dat een samenwerkingsverband als eiser in aanmerking kan worden gebracht voor een begunstigend besluit op grond van die regeling, betekent niet dat eiser daarmee zijn hoedanigheid van belanghebbende verliest. Of eiser belanghebbende in de zin van de Awb is zal immers moeten worden beoordeeld op grond van de Awb; of eiser voorts aan de voorwaarden van de Stidug-regeling om in aanmerking te komen voor subsidie voldoet zal op grond van die regeling beoordeeld moeten worden.
Uit het vorenstaande volgt dat verweerder eiser ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar tegen het besluit van 11 februari 2003 op de grond dat eiser geen belanghebbende zou zijn. Dit betekent dat het beroep van eiser gegrond moet worden verklaard en het bestreden besluit moet worden vernietigd.
Zoals deze rechtbank in zijn uitspraak van 28 februari 2006 heeft vastgesteld, heeft eiser bij bezwaarschrift van 19 maart 2003 tegen het besluit van 11 februari 2003 tijdig bezwaar gemaakt. Verweerder zal op dit bezwaar alsnog dienen te beslissen.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644 aan verleende rechtsbijstand.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644 en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt voorts dat de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 281 aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. C. van Linschoten, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. J. Woestenburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2007.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op:14 juni 2007