zaaknummer / rolnummer: 138936 / HA ZA 06-554
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] BEHEER B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] ASBEST EN MILIEU B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] GRONDVERZET- TRANSPORT- STEENHANDEL B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
procureur mr. J.R.O. Dantuma,
advocaat mr. C. Borstlap te Zwolle,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] BEHEER B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
2. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. R.A.C.J. Van Kessel te Den Bosch.
Eiseressen zullen hierna tezamen [eiser] Beheer c.s. (in enkelvoud en met gebruikmaking van een vrouwelijk persoonlijk voornaamwoord) worden genoemd en afzonderlijk [eiser] Beheer, RD Asbest & Milieu en RD GTS. Gedaagden zullen hierna tezamen RD Beheer c.s. (in enkelvoud en met gebruikmaking van een mannelijk persoonlijk voornaamwoord) worden genoemd en afzonderlijk RD Beheer en [gedaagde sub 2].
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 mei 2006
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens overlegging producties van 7 september 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 7 september en 21 december 2006
- de akte van [eiser] Beheer c.s. van 21 december 2006
- de akte van [eiser] Beheer c.s. van 14 februari 2007
- de akte van RD Beheer c.s. van 28 maart 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. RD Asbest & Milieu en RD GTS (tezamen ook de “vennootschappen”) houden zich - kort gezegd - bezig met afvalverwerking in ruime zin op de locatie [naam] in [woonplaats]. [gedaagde sub 2] was via zijn holding RD Beheer aandeelhouder van de vennootschappen. [gedaagde sub 2] was en is nu nog steeds (indirect) directeur en grootaandeelhouder van Grondbank [naam] B.V. (hierna “Grondbank”). Grondbank houdt zich vooral bezig met de aan- en afvoer van grond en het sorteren daarvan. Grondbank is gevestigd op dezelfde locatie als de vennootschappen. De woning van [gedaagde sub 2] grenst aan deze locatie.
2.2. [eiser] Beheer houdt zich bezig met wegenbouw, bestrating en grondverzet. De aandelen in [eiser] Beheer worden gehouden door [eiser] sr. en de directie wordt door hem tezamen met zijn zoon, [eiser] jr., gevoerd.
2.3. RD Beheer en [eiser] Beheer hebben een overeenkomst gesloten voor de koop van de vennootschappen en van onroerende zaken. Bij de overeenkomst waren ook partij [gedaagde sub 2] en zijn echtgenote als eigenaar van (een deel van) de onroerende zaken. Partijen hebben de gemaakte afspraken vastgelegd in een tweetal stukken, de eerste getiteld “Intentieverklaring” getekend op 7 december 2004, de tweede getiteld koopovereenkomst (hierna de “overeenkomst”) ondertekend op 13 april 2005.
2.4. De intentieverklaring voorzag in levering van de aandelen per 7 januari 2005 en van de [gedaagde sub 2] toebehorende onroerende zaak op 1 januari 2010. De overeenkomst voorziet in levering van de aandelen op 15 april 2005. De levering heeft plaatsgevonden op 8 juni 2005.
2.5. Na ondertekening van de intentieverklaring is [eiser] Beheer begonnen met een zogenaamd ‘due diligence’ onderzoek. De feitelijke leiding over de vennootschappen is sinds 1 februari 2005 door [eiser] jr. overgenomen van [gedaagde sub 2].
2.6. De overeenkomst, waarin RD Beheer aangeduid wordt als “verkoper”, bevat onder meer de volgende bepalingen:
Artikel 3.1: De door verkoper aan koper verstrekte informatie bevat geen onjuiste verklaringen over belangrijke feiten en laat geen belangrijke feiten achterwege die vermeld dienen te worden om te voorkomen dat dergelijke informatie onjuist, onvolledig of misleidend is. Er zijn geen omstandigheden die een belangrijke nadelige invloed (kunnen) hebben op de bedrijfsvoering of op de toestand (financieel of anderszins) van de vennootschappen, anders dan die welke door verkoper schriftelijk aan koper zijn meegedeeld.
Artikel 15.1: Verkoper en diens bestuurder garanderen jegens koper dat hun uitlatingen zoals opgenomen in de als bijlage 7 opgenomen verklaringen en garanties juist, volledig en niet misleidend zijn.
In bijlage 7 bij de koopovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
Aanhef: Verkoper verklaart en garandeert jegens koper en de vennootschappen dat de hierna volgende Verklaringen en Garanties juist, volledig en niet misleidend zijn.
Artikel 2.3: De vennootschappen hebben geen schulden of verplichtingen om te betalen, te doen of na te laten (daaronder begrepen voorwaardelijke en onvoorwaardelijke, opeisbare en niet opeisbare, latente of andersoortige verplichtingen), behoudens die welke in de Jaarrekening 2004 zijn opgenomen of die welke zijn ontstaan in de normale bedrijfsuitoefening sinds de overnamedatum.
Artikel 2.6: In de Jaarrekening 2004 zijn toereikende voorzieningen (onder meer terzake van mogelijke dubieuze vorderingen op debiteuren) en reserveringen opgenomen tegen alle mogelijke risico’s en verplichtingen, daaronder mede begrepen latente belastingverplichtingen, waarvan de omvang ten tijde van het opmaken van deze stukken nog niet nauwkeurig bekend was.
Artikel 4.1: De vennootschappen hebben steeds voldaan en voldoen per de overnamedatum aan alle wettelijke bepalingen en aan alle andere voor haar geldende voorschriften of beschikkingen, aan verleende vergunningen verbonden voorwaarden etc. die op haar of haar bedrijfsvoering van toepassing zijn, zoals, maar niet beperkt tot, de voorschriften op grond van Milieuwetgeving en (gemeentelijke) brandveiligheidsvoorschriften.
2.7. Onderdeel van de overeenkomst is een huurovereenkomst voor bepaalde tijd met betrekking tot (1) een stuk grond gelegen aan de [naam] 22 te [woonplaats] en (2) een verhard terrein gelegen aan de [adres] te [woonplaats]. Overeengekomen is dat een deel van de huurprijs vooruitbetaald wordt en dat het restant in vier jaarlijkse termijnen van telkens EUR 80.000,00 bij vooruitbetaling wordt voldaan, telkens op 1 januari van het kalenderjaar.
2.8. In de overeenkomst heeft RD Beheer de volgende verplichting aanvaard (art. 10.2):
Indien verkoper de aandelen (in Grondbank – rb) wenst te vervreemden, danwel anderszins aan derden een (gebruiks-)recht op de ‘grondbank’ te verlenen, dient verkoper de aandelen in voornoemde vennootschap eerst aan koper/of de vennootschappen te koop aan te bieden.
2.9. Onderdeel van de gemaakte afspraken is dat [eiser] Beheer een elektrische poort zal aanbrengen ter markering van de afscheiding tussen de woning van [gedaagde sub 2] en het terrein waarop de vennootschappen hun activiteiten uitoefenen. Die poort is nog niet geplaatst.
2.10. [eiser] Beheer c.s. heeft op 17 maart 2006 conservatoir beslag gelegd ten laste van RD Beheer c.s. op een aan [gedaagde sub 2] toebehorende onroerende zaak tot zekerheid van verhaal voor de schade die [eiser] Beheer c.s. stelt te hebben geleden als gevolg van de schending van de verplichtingen door RD Beheer c.s. voortvloeiend uit de overeenkomst.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiser] Beheer c.s. vordert samengevat – na wijziging van eis:
1. veroordeling van RD Beheer c.s. tot betaling – bij wijze van voorschot – van een bedrag van EUR 800.000,00 dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente met ingang van 1 januari 2006;
2. veroordeling van RD Beheer c.s. tot vergoeding van de (overige) schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3. te verklaren voor recht dat [eiser] Beheer c.s. c.q. de vennootschappen de betaling van de op 1 januari 2008 en 2009 nog opeisbaar wordende huurtermijnen ad telkens EUR 80.000,00, mogen verrekenen met de vorderingen hiervoor vermeld onder (1) en (2);
4. veroordeling van RD Beheer c.s. in de kosten van deze procedure die van het gelegde beslag daaronder begrepen.
3.2. [eiser] Beheer c.s. legt aan haar vorderingen ten grondslag dat RD Beheer c.s. tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst en daarom tot vergoeding van de daaruit voortvloeiende schade gehouden is.
3.3. RD Beheer c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. RD Beheer c.s. vordert samengevat – na wijziging van eis, veroordeling van [eiser] Beheer c.s.
1. tot betaling van EUR 80.000,00 (de op 1 januari 2007 opeisbaar geworden huurtermijn) te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente ex artikel 6:119a BW en tot betaling van een bedrag van EUR 5.000,00 in verband met het te laat betalen van de huurtermijn voor 2006;
2. tot betaling van EUR 39.167,00 voor rentekosten en kosten van adviseurs in verband met uitstel van de overdracht van de aandelen van de vennootschappen, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 25 juni 2005;
3. om binnen 14 dagen na het wijzen van het vonnis op haar kosten een elektrische poort te plaatsen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2006, de datum van de eis in reconventie;
4. in de kosten van de procedure.
3.5. RD Beheer c.s. legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [eiser] Beheer c.s. tekort geschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van of overeengekomen in verband met de overeenkomst en daarom tot vergoeding van de daaruit voortvloeiende schade gehouden is.
3.6. [eiser] Beheer c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling in conventie
4.1. De verwijten die [eiser] Beheer c.s. aan RD Beheer c.s. maakt, vallen in een aantal onderdelen uiteen. De rechtbank zal deze hierna bespreken. Zij bespreekt eerst de positie van [gedaagde sub 2].
Vorderingen jegens [gedaagde sub 2]
4.2. [eiser] Beheer c.s. stelt haar vorderingen in zowel jegens RD Beheer als jegens [gedaagde sub 2]. Zij vraagt in het petitum geen hoofdelijke veroordeling maar maakt in haar stellingen ook geen onderscheid tussen haar aanspraken jegens RD Beheer en die jegens [gedaagde sub 2]. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de overeenkomst geen grondslag voor een hoofdelijke veroordeling. Artikel 15.1 bepaalt Verkoper en diens bestuurder garanderen jegens koper dat hun uitlatingen zoals opgenomen in bijlage 7 opgenomen verklaringen en garanties juist, volledig en niet misleidend zijn. De rechtbank begrijpt dat zo dat elk van partijen in staat voor “zijn eigen” transacties, RD Beheer voor de verkoop van de aandelen en [gedaagde sub 2] voor de afspraken met betrekking tot de onroerende zaak. Dat strookt ook met de Intentieverklaring waarin [gedaagde sub 2] uitsluitend voor een tweetal met name genoemde verplichtingen aansprakelijkheid heeft aanvaard.
4.3. De vorderingen in conventie hebben betrekking op de verkoop van de aandelen door RD Beheer en niet op de verplichtingen van [gedaagde sub 2], bijvoorbeeld in verband met de onroerende zaak. Contractueel bestaat er dus geen grondslag voor enige vordering jegens [gedaagde sub 2]. In verband met de vorderingen die verband houden met de eisen voortvloeiend uit de milieuvergunning heeft [eiser] Beheer c.s. aangevoerd dat [gedaagde sub 2] wist dat de vennootschappen niet voldeden aan de eisen. Voor zover [eiser] Beheer c.s. hiermee heeft beoogd onrechtmatig handelen aan haar vorderingen jegens [gedaagde sub 2] ten grondslag te leggen, heeft zij te weinig gesteld. De enkele wetenschap is immers onvoldoende om tot een onrechtmatige daad te kunnen concluderen. Voor zover [eiser] Beheer c.s. heeft beoogd vorderingen jegens [gedaagde sub 2] in te stellen, liggen deze dus voor afwijzing gereed. Hierna zal de rechtbank uitsluitend uitgaan van vorderingen ingesteld jegens RD Beheer.
4.4. Dat brengt tevens mee dat van een verrekening van de eventuele vorderingen in conventie met de verschuldigde huurtermijnen slechts sprake kan zijn voor zover sprake is van verhuur van onroerende zaken door RD Beheer. De stellingen van partijen daarover zijn niet eenduidig. In artikel 12.2 van de overeenkomst wordt vermeld dat RD Beheer de verhuurder is van de locatie te [woonplaats], waarop de huurprijs mede betrekking heeft, terwijl RD Beheer c.s. stelt dat van verrekening met de huurtermijnen in het geheel geen sprake kan zijn omdat dat vorderingen van [gedaagde sub 2] als eigenaar, kennelijk van beide percelen, betreft. Indien sprake is van twee verhuurders, dient tevens een onderscheid gemaakt moeten worden tussen de huur verschuldigd aan RD Beheer en die aan [gedaagde sub 2]. Voor zover sprake is van huur verschuldigd aan [gedaagde sub 2], is geen sprake van een situatie waarin partijen over en weer elkaars schuldeisers zijn. Het gevorderde sub 3 ligt dan in zoverre daarmee voor afwijzing gereed. RD Beheer c.s. zal zich bij akte kunnen uitlaten over de eigendom van het onroerend goed.
Milieuvergunning – inleiding
4.5. RD Beheer beschikte ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst over een milieuvergunning. In deze vergunning, die geldig was tot mei 2006, was onder meer het volgende opgenomen:
(…) de bodem van de volgende plaatsen (moet) zijn voorzien van een vloeistofdichte afdichting die bestand moet zijn tegen de voorkomende mechanische en chemische belasting:
- de vloeren waarop inspectie en handmatige sortering van de afvalstromen plaatsvindt;
- de opslagplaatsen voor afvalstromen, met renvooinummer 18 en ten minste voor de opslagplaatsen voor ongesorteerd bouw- en sloopafval, puin teerhoudend afval en asfalt (opslag moet eveneens plaatsvinden in vloeistofdichte containers);
- onverhoopt verkregen afval dat niet kan worden geaccepteerd (…);
- de wasplaats annex afgifteplaats voor brandstoffen.
Vloeistofdichte vloer
4.6. Op 15 juli 2005 heeft de Provincie Gelderland geconstateerd dat de vennoot-schappen niet volledig voldeden aan de milieuvergunning. Bij brief van 28 juli 2005 heeft zij de geconstateerde overtredingen vastgelegd en voorgeschreven welke voorzieningen getroffen moeten worden. De provincie stelt in haar brief onder meer:
Geconstateerd is dat de volgende plaatsen niet zijn voorzien van een vloeistofdichte afdichting:
- de vloer waarop de inspectie van het aangevoerde puin plaatsvindt;
- de opslag plaats voor ongebroken puin;
- de plaats waar gebroken wordt;
- de opslagplaats voor gebroken puin (granulaten).
[eiser] Beheer c.s. heeft een architect ingeschakeld die een tekening heeft gemaakt waarop de vereiste vloeistofdichte vloerdelen zijn ingetekend. Op die basis is een offerte van een aannemer opgevraagd. De externe kosten voor de benodigde werkzaamheden bedragen volgens een offerte van Ballast Nedam EUR 407.369,72 (ex BTW) (akte 14 februari 2007) en volgens een nadere mondelinge opgave EUR 451.275,00. De vloerdelen zijn, met medeweten van de provincie, tot op heden niet aangelegd.
4.7. [eiser] Beheer c.s. houdt RD Beheer aansprakelijk voor bedoelde kosten op grond van een schending van de garantie dat de vennootschappen voldoen aan de milieuvergunning. Bij akte van 21 december 2006 heeft [eiser] Beheer c.s. ter aanvulling gesteld dat de noodzaak van een vloeistofdichte vloer ook geldt voor de vloerdelen gelegen voor de stortbunkers waar het sorteerwerk plaats vindt. [eiser] Beheer c.s. heeft aangegeven dat zij een groter gedeelte dan op grond van de milieuvergunning noodzakelijk is van een vloeistofdichte vloer te willen voorzien en dat zij de kosten voor deze extra delen voor haar eigen rekening zijn.
4.8. RD Beheer stelt bij wijze van verweer in de eerste plaats dat zij herhaalde malen bezoek heeft gehad van en veelvuldig in contact is geweest met de Provincie en dat deze na het nemen door RD Beheer van bepaalde maatregelen geen opmerkingen meer had.
4.9. De rechtbank is niet duidelijk wat RD Beheer met dit verweer beoogt want zij erkent tegelijkertijd dat ter plekke van de puinbult geen vloeistofdichte vloer aanwezig is terwijl dat wel is vereist. Voor zover RD Beheer dus wil betogen dat zij, gelet op de houding van de Provincie, niet beter wist dan dat werd voldaan aan de vergunningen, tonen de feiten aan dat RD Beheer wel degelijk wist dat niet daaraan werd voldaan. Voor zover RD Beheer wil stellen dat eventuele tekortkomingen in het voldoen aan de vergunningeisen door de Provincie zijn goedgekeurd of gedoogd, gaat dat verweer niet op. Handhaving of gebrek daaraan doet immers in beginsel niet af aan de geldigheid van de voorschriften.
4.10. RD Beheer stelt ten tweede dat van een schending van de garanties geen sprake kan zijn omdat zij [eiser] Beheer volledige openheid van zaken heeft geven zodat [eiser] Beheer volledig op de hoogte was dat bepaalde activiteiten werden uitgevoerd op een niet vloeistofdichte vloer terwijl dat wel moet. Zij stelt relevante documentatie te hebben overhandigd en [eiser] Beheer een rondleiding te hebben gegeven en zij wijst voorts op de omstandigheid dat [eiser] jr. met ingang van 1 februari 2005 betrokken was bij de feitelijke leiding terwijl [gedaagde sub 2] zich met ingang van 1 april 2005 geheel heeft teruggetrokken. [eiser] Beheer ontkent gemotiveerd dat zij op de hoogte was van het ontbreken van de noodzakelijke vloeistofdichte vloerdelen.
4.11. Ook dit verweer van RD Beheer verwerpt de rechtbank. Niet valt uit te sluiten dat RD Beheer, al dan niet terloops, met [eiser] Beheer gesproken heeft over de milieuvoorschriften en de mate waarin daaraan werd voldaan. Het ligt dan echter op de weg van RD Beheer die bekend is met het gewicht en de context van een dergelijke mededeling en de mogelijke consequenties, om daaraan voldoende gewicht te geven. In het licht van de uitvoerige afspraken die partijen wél hebben vastgelegd en meer in het bijzonder de onvoorwaardelijke garantie die RD Beheer ter zake van de milieuvoorschriften heeft gegeven, had deze “disclosure” dan eveneens uitdrukkelijk vastgelegd moeten worden, hetzij in de overeenkomst hetzij anderszins. Dat is niet gebeurd en dat komt gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, voor rekening van RD Beheer.
4.12. Het enkele feit dat [eiser] Beheer een rondleiding heeft gehad en mogelijk gezien heeft dat ter plekke van de puinbult een klinkerbestrating aanwezig was, duidt niet op wetenschap. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat [eiser] Beheer met ingang van 1 februari 2005 betrokken was bij de feitelijke bedrijfsvoering. Gesteld noch gebleken is immers dat een controle op het voldoen aan de milieuvoorschriften de eerste prioriteit had moeten hebben bij aanvang van de werkzaamheden door [eiser] Beheer of [eiser] jr. Dat hoefde ook niet gelet op het feit dat RD Beheer in de overeenkomst heeft gegarandeerd dat aan alle milieuvoorschriften werd voldaan.
4.13. RD Beheer stelt in de derde plaats dat [eiser] Beheer de wetenschap van het niet voldoen ontleent of dient te ontlenen aan het due diligence onderzoek dat zij heeft uitgevoerd. Ook die stelling gaat niet op. Het is vaste rechtspraak dat de plicht van de verkoper om te spreken in beginsel zwaarder weegt dan de plicht om onderzoek in te stellen. Dat geldt in het bijzonder in een situatie waarin een uitdrukkelijke garantie is gegeven.
4.14. Het vierde verweer van RD Beheer luidt dat op het terrein voldoende alternatieve plekken beschikbaar zijn om de activiteiten die een vloeistofdichte vloer vereisen, uit te oefenen. De rechtbank verwerpt dat verweer voor wat betreft de puinbult. Dat de puinbult eenvoudig verplaatst kan worden, is de rechtbank niet gebleken. [gedaagde sub 2] lijkt dat bij gelegenheid van de comparitie ook te erkennen. Hij stelt immers op 21 december 2006 De puinbult kan niet verplaatst worden gelet op de vergunning die tot mei jongstleden gold en gelet op de voorschriften van de gedoogbeschikking zoals die nu geldt. De huidige locatie van de puinbult is bovendien gekozen door RD Beheer. Kennelijk was die locatie, ondanks het feit dat ter plekke geen vloeistofdichte vloer aanwezig was, de beste optie. De rechtbank leidt daaruit af dat een alternatieve locatie niet beschikbaar is. Dat ligt op termijn, indien en zodra de verkoop van de locatie van Grondbank wordt gerealiseerd, waar eveneens vloeistofdichte vloer aanwezig is, mogelijk anders.
4.15. Ook voor wat betreft de overige activiteiten waarvoor een vloeistofdichte vloer noodzakelijk is, verwerpt de rechtbank dit verweer. Van de zijde van [eiser] Beheer c.s. is overgelegd een tekening van de heren Asmus en Lievaart van de provincie die zij hebben gemaakt na hun bezoek op 15 september 2006 (overgelegd als productie 22 bij akte van 21 december 2006). Deze tekening is aan RD Beheer ter beschikking gesteld en het had op haar weg gelegen duidelijk aan te geven welke alternatieven naar haar idee beschikbaar zijn. Nu zij daarover niets stelt, acht de rechtbank dit verweer onvoldoende onderbouwd. Zij neemt dus als vaststaand aan dat het verschuiven van activiteiten geen optie is.
4.16. RD Beheer stelt ten slotte dat [eiser] Beheer c.s. de activiteiten van de vennootschappen en de inrichting van het bedrijfsterrein sinds de levering van de aandelen heeft gewijzigd en dat de door de provincie gestelde eisen, zoals aangegeven op de hiervoor genoemde tekening, daardoor worden bepaald. [eiser] Beheer c.s. heeft deze wijzigingen ontkend. Nu RD Beheer hiermee een bevrijdend verweer voert, rust het bewijs van deze stelling op RD Beheer. De rechtbank zal zonodig te zijner tijd bewijs opgedragen. In dit stadium zal zij RD Beheer in de gelegenheid stellen deze stelling nader toe te lichten. Daarbij volstaat niet de opmerking dat [eiser] Beheer heeft aangegeven activiteiten anders te willen gaan aanpakken en ook niet dat [eiser] Beheer c.s. de locatie mogelijk anders heeft ingericht. RD Beheer dient specifiek aan te geven welke wijzigingen hebben geleid tot eisen van de provincie die niet golden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst.
4.17. Bij de aktewisseling zal tevens aan de orde kunnen komen wat de consequentie is indien de schending van de garantie door RD Beheer komt vast te staan. De overeenkomst bevat geen regeling welke remedie [eiser] Beheer c.s. dan heeft. [eiser] Beheer c.s. gaat er vanuit dat zij dan aanspraak heeft op vergoeding van alle kosten die zij moet maken om alsnog aan de milieuvoorschriften te voldoen. De rechtbank tekent daarbij aan dat in die redenering uitsluitend in aanmerking kunnen komen de kosten om de bedrijfsvoering ten tijde van de overeenkomst aan de op dat moment geldende voorschriften te laten voldoen.
4.18. RD Beheer gaat uit van een ander schadebegrip. Zij lijkt te stellen dat uitsluitend de schade ontstaan als gevolg van mogelijke belemmeringen in de bedrijfsvoering door de geconstateerde overtreding van de milieuvoorschriften en de in verband daarmee noodzakelijke maatregelen, voor vergoeding in aanmerking komt. Zij stelt dat die belemmeringen er niet zijn en dat van schade voorts geen sprake is. [eiser] Beheer zal in de gelegenheid gesteld worden zich daarover bij akte nader uit te laten.
4.19. In de context van de mogelijk geleden schade is ook van belang de stelling van RD Beheer dat geen sprake is van schade omdat de koopprijs is gebaseerd onder meer op de waarde van de locatie zonder (extra) vloeistofdichte vloer en dat indien een groter oppervlak aanwezig zou zijn geweest, de prijs ook hoger zou zijn geweest. Die stelling snijdt naar het oordeel van de rechtbank echter geen hout omdat, zoals hierboven overwogen, [eiser] Beheer er vanuit is gegaan en heeft mogen gaan, dat het benodigde vloeistofdichte vloeroppervlak aanwezig was en (mede) op die basis heeft ingestemd met de koopprijs.
4.20. Eerst indien vast is komen te staan dat sprake is van een schending van de ter zake gegeven garantie, wat daarvan de gevolgen zijn en welke schades in aanmerking genomen moeten worden, komt de berekening van de daadwerkelijk geleden schade aan de orde. De rechtbank gaat om die reden in dit stadium nog niet in op hetgeen partijen daarover hebben gesteld. De rechtbank merkt in dat verband wel al op dat het vloeistofdicht maken van vloerdelen waarvan de provincie de noodzaak niet heeft gesteld, niet voor rekening van RD Beheer komt. Voorts zullen de te nemen maatregelen zich niet kunnen uitstrekken tot het gehuurde terrein, tenzij [gedaagde sub 2] als eigenaar daarmee instemt.
4.21. De rechtbank merkt voorts op dat als de schade bestaat uit de kosten van aanleg van de noodzakelijke vloeistofdichte vloeren, zij uitgaat van eerder genoemde tekening van de heren Asmus en Lievaart van de Provincie die zij hebben gemaakt na hun bezoek op 15 september 2006 (overgelegd als productie 22 bij akte van 21 december 2006), een en ander tenzij vast komt te staan dat de situatie ten tijde van voormeld bezoek, anders was dan ten tijde van het sluiten van de overeenkomst.
Vervanging rioleringsplan
4.22. Bij inleidende dagvaarding heeft [eiser] Beheer melding gemaakt van de noodzaak om het rioleringsplan aan te passen als gevolg van het noodzakelijk geachte aanbrengen van een vloeistofdichte vloer. De benodigde werkzaamheden werden door [eiser] Beheer c.s. begroot op EUR 325.705,00 (incl. BTW), voor welke kosten zij RD Beheer c.s. aansprakelijk hield.
4.23. Bij gelegenheid van de comparitie op 21 december 2006 is echter gebleken dat de betrokken functionarissen van het waterschap en de provincie van mening zijn dat aan de riolering nu niets hoeft te gebeuren, ook niet bij aanpassing van de vloeistofdichte vloer. Bij akte van 14 februari 2007 heeft [eiser] Beheer c.s. geconcludeerd dat zij op dit punt (op dit moment) dus geen vordering heeft.
Dieseltanks
4.24. [eiser] Beheer c.s. maakt voorts aanspraak op de vergoeding van kosten die zij stelt te hebben gemaakt en nog te moeten maken teneinde de dieseltanks te laten voldoen aan de eisen van de milieuvergunning. [eiser] Beheer c.s. verwijst daarvoor ook weer naar de overtredingen geconstateerd door de provincie en vastgelegd in haar brief van 28 juli 2005. [eiser] Beheer c.s. maakt aanspraak op een bedrag van EUR 46.247,62. Het betreft diverse facturen voor reeds gemaakte kosten en een offerte ten bedrage van EUR 24.939,00 voor de kosten van de overkapping van de dieseltanks.
4.25. RD Beheer betwist dat zij aansprakelijk gehouden kan worden. Zij stelt in de eerste plaats ten aanzien van de facturen dat sommige daarvan dateren van voor de levering, hetgeen volgens haar aantoont dat [eiser] Beheer c.s. op de hoogte was van de te maken kosten. Ten aanzien van andere facturen stelt zij dat deze niets van doen hebben met noodzakelijke aanpassingen aan de dieseltanks. Zij noemt in dit verband de facturen van Van Wubben Handelsmaatschappij, Clean Mat en Kiwa, tezamen voor EUR 2.565,53. Met betrekking tot de offerte voor de overkapping stelt RD Beheer dat daarvoor geen noodzaak bestaat en dat met een zeil er overheen volstaan kan worden.
4.26. [eiser] Beheer c.s. heeft hetgeen RD Beheer heeft gesteld over de facturen die geen verband hielden met de dieseltanks niet betwist, zodat de rechtbank deze facturen buiten beschouwing zal laten. Voor de andere facturen voor gemaakte kosten is uitsluitend ter onderbouwing van de betwisting gesteld dat deze dateren van voor de levering van de aandelen. Dat argument snijdt geen hout. De rechtbank verwijst naar wat zij hiervoor heeft gesteld over de mededelingsplicht van RD Beheer. Deze facturen kunnen dus wel aangemerkt worden als schade door het niet voldoen aan de milieuvoorschriften.
De overige facturen voor gemaakte kosten, tezamen EUR 18.743,09, komen voor vergoeding in aanmerking.
4.27. Met betrekking tot kosten van overkapping merkt de rechtbank het volgende op. Voorop staat dat [eiser] Beheer c.s. er vanuit mocht gaan dat de vennootschappen aan de gestelde eisen voldeden. Het argument dat bij de prijsbepaling geen rekening is gehouden met de mogelijk nog te maken kosten van een overkapping, snijdt al daarom geen hout. Dat geldt ook indien de provincie eerder zou hebben gedoogd dat er geen overkapping is.
4.28. Onduidelijk is echter welke eisen golden gelet op de opmerking van RD Beheer dat voor oudere tanks een ander regime geldt. RD Beheer heeft in zijn laatste akte van 28 maart 2007 gesteld dat hier sprake is van tanks die al in gebruik waren vóór 1 augustus 1994 waarvoor de door [eiser] Beheer c.s. ingeroepen voorschriften niet zouden gelden. [eiser] Beheer c.s. heeft op die stelling nog niet kunnen reageren terwijl de rechtbank die wel relevant acht voor de beoordeling van de aanspraken van [eiser] Beheer c.s. op dit punt. Zij zal [eiser] Beheer c.s. daarom gelegenheid geven daarop te reageren. Dat geldt ook voor de stelling van RD Beheer dat zij een vergunning behoefde voor de overkapping en dat zij die nimmer zou hebben kunnen krijgen van de gemeente.
4.29. Ten slotte merkt de rechtbank op dat de in de offerte van Bouwborg opgenomen kostenbegroting, uitsluitend in aanmerking zal kunnen worden genomen, voor zover deze betrekking heeft op de kosten van overkapping. De sub B genoemde post heeft zoals blijkt uit de omschrijving geen betrekking op de dieseltanks en zal dus al om die reden buiten beschouwing moeten blijven.
Smeerput
4.30. In verband met als gevolg van de milieuvoorschriften en de geconstateerde overtredingen, noodzakelijk gemaakte kosten aan de smeerputten maakt [eiser] Beheer c.s. voorts - na vermindering van eis - aanspraak op EUR 1.142,50 als vergoeding voor de gemaakte kosten. RD Beheer erkent daarvan een bedrag van EUR 892,50. De overige kosten zijn niet nader onderbouwd en zullen daarom worden afgewezen. RD Beheer heeft voorts nog gesteld dat de smeerput buiten gebruik was. Voor zover zij daarmee heeft willen betogen dat [eiser] Beheer c.s. wist dat RD Beheer op dit punt niet aan de gestelde eisen voldeed, gaat dit verweer om de hiervoor al besproken redenen niet op. Voor toewijzing in aanmerking komt dus een bedrag van EUR 892,50.
Analyse energiegebruik
4.31. Voor de afgifte van een milieuvergunning is, zo stellen beide partijen, een analyse van het energiegebruik noodzakelijk. [eiser] Beheer c.s. stelt de analyse die gebruikt is of had moeten worden bij de aanvraag die heeft geleid tot de vergunning van 1996 niet te kunnen vinden en heeft een nieuwe analyse laten maken. Nog afgezien van de vraag of er in 1996 een analyse is gemaakt, hetgeen zoals RD Beheer stelt voor de hand ligt omdat anders geen vergunning zou zijn verleend, komt het de rechtbank voor dat bij de aanvraag in 2006 een nieuwe analyse noodzakelijk is. Niet gesteld of gebleken is dat voor energiegebruik in 2006 zonder meer aangehaakt kan worden bij de situatie in 1996. De gestelde kosten ad EUR 2.500,00 zullen dus niet als schade aangemerkt worden.
Overige kwesties
BAM
4.32. [eiser] Beheer c.s. stelt – na aanpassing van haar stellingen op dit punt – dat in de administratie een vordering werd vermeld op BAM van EUR 52.050,37 (ex BTW). Deze vordering bleek door BAM te worden betwist en [eiser] Beheer c.s. is uiteindelijk akkoord gegaan met afwikkeling tegen betaling door BAM van EUR 7.772,70. Het verschil - zo begrijpt de rechtbank - vordert [eiser] Beheer c.s. als schade ten gevolg van de schending van de garantie 3.1. (hiervoor geciteerd) en/of 2.1. (balansgarantie) en/of 7.1 en 10.1 (geen geschillen met derden).
4.33. RD Beheer betwist de gevorderde bedragen en stelt dat de kwaliteit van de werkzaamheden goed was en dat er geen reden was voor [eiser] Beheer c.s. om akkoord te gaan met een korting. RD Beheer stelt ook dat zij niet is gekend in de afwikkeling en dat het resultaat daarvan dus ook niet aan haar kan worden tegengeworpen.
4.34. [eiser] Beheer c.s. heeft toegelicht hoe de vordering op BAM was opgebouwd. Onderdeel daarvan werd gevormd door een aanspraak op vergoeding van de huur van een tractor en een auto, voor bedragen van EUR 3.393,98 en EUR 17.285,97. Deze posten maken geen deel uit van de schikking die volgens de brief van BAM aan [eiser] Beheer c.s. van 21 september 2005 is getroffen. [eiser] Beheer c.s. heeft voorts niet gesteld dat deze bedragen niet aan BAM in rekening zijn gebracht of dat BAM deze posten heeft betwist. Ten aanzien van dit deel van de vordering van totaal EUR 20.679,95 heeft [eiser] Beheer c.s. haar vordering dus onvoldoende onderbouwd.
4.35. Het andere onderdeel van de vordering ziet volgens de toelichting van [eiser] Beheer c.s. op geleverde maar niet betaalde materialen ter waarde van EUR 31.370,42. Dat bedrag is als zodanig door RD Beheer niet betwist. Uit de brief van BAM van 21 september 2005 blijkt dat BAM en [eiser] Beheer c.s. gezamenlijk geconstateerd hebben dat voor de op dat moment geleverde materialen nog een bedrag van EUR 15.051,69 betaald moest worden. Dat bedrag is ook opgenomen in de eindafrekening die BAM en [eiser] Beheer c.s. hebben gemaakt. Het niet binnengekomen bedrag op de geleverde materialen bedraagt volgens de stellingen van [eiser] Beheer c.s. dus maximaal EUR 16.318,73 (EUR 31.370,42 minus EUR 15.051,69). Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat zij dus buiten beschouwing laat de andere posten die deel hebben uitgemaakt van de afrekening met BAM. Uit de toelichting van [eiser] Beheer c.s. blijkt immers niet dat deze relevant zijn voor het bedrag dat zij vordert van RD Beheer.
4.36. Voor dat resterende bedrag is relevant het verweer van RD Beheer dat alle per 31 december 2004 verrichte werkzaamheden waren gefactureerd en dat zij tot de datum van de overdracht van BAM geen klachten over het werk heeft ontvangen. Op die stellingen heeft [eiser] Beheer c.s. niet (voldoende) gereageerd. Uit de brief van BAM over de eindafwikkeling kan evenmin worden afgeleid wat nu het probleem was met de geleverde materialen. Dat betekent dat niet duidelijk is geworden of op dit punt sprake is van een terechte aanspraak van BAM op de vennootschappen en daarmee, mogelijk, van een terechte aanspraak van [eiser] Beheer c.s. op RD Beheer. Ook dit deel van de vordering is dus onvoldoende onderbouwd en zal worden afgewezen.
Verdwenen klinkers
4.37. Er is een overeenkomst tussen de gemeente Millingen en RD GTS vastgelegd in een brief van de laatste van 22 juli 2003. Daarin is – onder meer – bepaald dat de gemeente klinkers afkomstig uit de Heerbaan opslaat op het terrein van RD GTS. Die klinkers worden ter beschikking gesteld aan RD GTS als compensatie voor de opslagkosten. [eiser] Beheer c.s. stelt dat het gaat om 6.180 m2 klinkers met een handelswaarde van EUR 5,00 per m2 die ten onrechte niet ten goede zijn gekomen aan RD GTS maar door RD Beheer c.s. zijn gebruikt. [eiser] Beheer c.s. stelt dat daarmee sprake is van een schending van de overeenkomst en stelt schade te lijden. Zij begroot dat bedrag op EUR 13.250,00.
4.38. RD Beheer erkent de overeenkomst en stelt dat de stenen deels nog aanwezig zijn. Na de comparitie heeft RD Beheer 1.372 m2 klinkers aan [eiser] Beheer c.s. afgegeven. Voorts is niet in geschil dat de gemeente 1.570 m2 klinkers opnieuw heeft gebruikt.
4.39. RD Beheer gaat in haar akte van 28 maart 2007 (punt 11) er vanuit dat er oorspronkelijk 5.000 m2 stenen waren. Nu voor het door [eiser] Beheer c.s. gestelde aantal geen bewijs voorhanden is, zal de rechtbank van dit oppervlak uitgaan. Daarop strekt in mindering de niet tussen partijen ter discussie staande “breuk” (618 m2), de door [eiser] Beheer c.s. en bij [gedaagde sub 2] opgehaalde stenen (1.372 m2) en het hergebruik door de gemeente (1.570 m2), totaal 3.560 m2. De discussie gaat dan over 1.440m2 ontbrekende stenen. RD Beheer erkent dat zij een deel van de stenen zelf heeft gebruikt maar stelt dat zij daarvoor ook heeft betaald. Dat laatste onderbouwt zij echter niet met facturen, kwitanties etc. zodat de rechtbank deze betwisting als onvoldoende passeert.
4.40. [eiser] Beheer c.s. rekent met een m2 prijs van EUR 5,00. RD Beheer heeft die prijs betwist, zij het pas bij akte van 28 maart 2007. De rechtbank vindt dat te laat mede gelet op het feit dat RD Beheer niet aannemelijk maakt wat dan wel een redelijke m2 prijs is. De rechtbank gaat dus uit van een schade van EUR 7.200,00 (1.440 m2 x EUR 5,00). [eiser] Beheer c.s. heeft zich bereid verklaard opslagkosten van EUR 250,00 per jaar te vergoeden. De rechtbank gaat uit van 4 jaar, dus EUR 1.000,00. Dat bedrag strekt in mindering op de schade, zodat voor toewijzing gereed ligt EUR 6.200,00.
Dubieuze debiteuren
4.41. [eiser] Beheer c.s. stelt dat in strijd met de sub 2 geciteerde garantie dat alle debiteuren geïnd kunnen worden, tot een bedrag van EUR 14.095,28 sprake is van oninbare debiteuren. Nadat in deze procedure was gebleken dat in de jaarrekening 2004 een voorziening voor oninbare debiteuren opgenomen van EUR 10.000,00, heeft [eiser] Beheer c.s. haar vordering verminderd tot EUR 4.095,28. RD Beheer heeft de openstaande vorderingen als zodanig niet betwist maar heeft wel gesteld - maar pas bij akte van 28 maart 2007 - dat onduidelijk is of [eiser] Beheer c.s. incassomaatregelen heeft genomen. RD Beheer heeft voorts bij diezelfde akte gesteld maar niet onderbouwd, dat [eiser] Beheer c.s. in verband met de vordering op Driessen (EUR 3.425,71) nog een aantal werkzaamheden moest verrichten en dat de vordering dan geïnd had kunnen worden. De rechtbank acht beide verweren te laat en te weinig specifiek. Bovendien volgt daaruit voor wat betreft de vordering op Driessen dat de vordering niet zonder die nadere werkzaamheden geïnd kon worden, hetgeen zonder meer strijd met de garantie oplevert. Het gevorderde bedrag ad EUR 4.095,28 ligt daarmee voor toewijzing gereed.
Kasgeld
4.42. [eiser] Beheer c.s. stelt dat nu zij de vennootschappen met economisch effect vanaf 1 januari 2005 heeft overgenomen, de kasontvangsten met ingang van die datum aan haar dienen te worden afgedragen. Dat is indertijd wel al gebeurd voor de ontvangsten vanaf 1 april 2005. [eiser] Beheer c.s. maakt nu aanspraak op de ontvangsten in de periode 1 januari – 1 april 2005. De ontvangsten werden volgens [eiser] Beheer c.s. in die periode door de administratrice van de vennootschappen afgedragen aan [gedaagde sub 2]. [eiser] Beheer c.s. legt ter onderbouwing van haar vordering kopieën van de “doorschrijfkasboeken” over. Daaruit blijkt volgens [eiser] Beheer c.s. dat voor de vennootschappen tezamen in die periode een bedrag in kas was van EUR 16.427,39. Zij vordert betaling van dit bedrag.
4.43. RD Beheer betwist geld te hebben achtergehouden en stelt dat het kasgeld bij het vertrek van [gedaagde sub 2] op 16 april 2005 is achtergebleven op het bedrijf en dat de gelden zijn gebruikt voor de uitbetaling van overuren.
4.44. Met de kopieën uit het kasboek zijn de kasgelden aangetoond maar is niet aangetoond dat de gelden door RD Beheer zijn achtergehouden. Op [eiser] Beheer c.s. rust het bewijs van de stelling dat RD Beheer gelden heeft achter gehouden. Zij zal dat kunnen doen bijvoorbeeld aan de hand van verklaringen van de administratrice en van [eiser] jr. De rechtbank zal zonodig te zijner tijd bewijs opdragen. Zij zal [eiser] Beheer c.s. echter eerst in de gelegenheid stellen bij akte haar bewijsmogelijkheden toe te lichten en desgewenst daarbij verklaringen over te leggen.
Samenvatting
4.45. Gelet op het voorgaande, staat van de volgende bedragen vast dat zij als schade ontstaan door het schenden van de verplichtingen van de overeenkomst aangemerkt kunnen worden:
- dieseltanks EUR 18.743,09
- smeerput 892,50
- verdwenen klinkers 6.200,00
- dubieuze debiteuren 4.095,28
Totaal EUR 29.930,87
Daarmee staat vast dat de drempel opgenomen in de overeenkomst in artikel 17.1 wordt overschreden. Daarin is bepaald dat pas sprake zal kunnen zijn van een aanspraak tot betaling wegens schending van de garanties indien de totale geaccumuleerde waarde van de claims een bedrag van EUR 5.000,00 overstijgt. Op welk bedrag [eiser] Beheer c.s. uiteindelijk aanspraak zal kunnen maken, hangt mede af van het antwoord op de vraag welke bedragen [eiser] Beheer c.s. zal kunnen verrekenen.
4.46. Voorts staat vast dat ten aanzien van een aantal aanspraken nadere informatie verschaft zal moeten worden. Het gaat aan de zijde van [eiser] Beheer c.s. om het schadebegrip in verband met de schending van de garanties en meer in het bijzonder in verband met de aanspraken voor de vloeistofdichte vloeren (r.o. 4.18), de eisen die gelden voor de overkapping van de dieseltanks gelet op de datum van ingebruikname van de tanks en de problematiek van het verkrijgen van een vergunning van de gemeente (r.o. 4.28) en de gang van zaken rond het afdragen van kasgelden (r.o. 4.44). Aan de zijde van RD Beheer c.s. gaat om het antwoord op de vraag wie eigenaar is van de onroerende zaak die aan [eiser] Beheer c.s. wordt verhuurd en, voor zover sprake is van meer dan één verhuurder, welke deel van de huur toekomt aan welke verhuurder (r.o. 4.4). RD Beheer dient voorts een toelichting te geven op de stelling, en de bewijsmogelijkheden daarvan, dat [eiser] Beheer c.s. sinds de overname van de vennootschappen de bedrijfsactiviteiten heeft gewijzigd en dat als gevolg daarvan, om te kunnen voldoen aan de milieuvoorschriften, aanpassingen noodzakelijk zijn (r.o. 4.16).
4.47. Gelet op wat hiervoor is overwogen, kunnen ten aanzien van de vorderingen van [eiser] Beheer c.s. de volgende tussenconclusies getrokken worden. Het staat vast dat de vordering van [eiser] Beheer c.s. het gevorderde voorschot niet zal overschrijden. Het gevorderde sub (1) ligt in de huidige vorm daarom voor afwijzing gereed. Denkbaar is dat de rechtbank tot toekenning van een lager voorschot komt. Vaststelling van dat voorschot, waarbij het [eiser] Beheer c.s. vooral gaat om de schade in verband met de schending van de milieuvergunning en niet om de posten onder het kopje “overige kwesties”, acht zij in dit stadium echter (nog) niet mogelijk.
4.48. Het gevorderde sub 2 ligt voor toewijzing gereed. Gelet op de stellingen van partijen en nu de hoogte van het voorschot zoals door [eiser] Beheer c.s. gewenst niet mogelijk is zonder een duidelijker zicht op de schade, ligt het voor de hand in de onderhavige procedure te komen tot een vaststelling van de schade. Desgewenst kan bij provisionele vordering (te zijner tijd) verzocht worden om uitbetaling van de posten die niet langer ter discussie staan.
4.49. Het sub 3 gevorderde ligt voor afwijzing gereed voor zover blijkt dat het gehuurde toebehoort aan [gedaagde sub 2] en de huurtermijnen aan hem toekomen. De vordering sub 4 met betrekking tot de proceskostenveroordeling zal worden aangehouden.
5. De beoordeling in reconventie
De positie van de partijen
5.1. RD Beheer en [gedaagde sub 2] maken geen onderscheid welke vorderingen aan RD Beheer toebehoren en welke aan [gedaagde sub 2]. Uit de stellingen van partijen volgt echter dat dat onderscheid wel gemaakt kan worden, terwijl tegelijkertijd geconcludeerd moet worden dat er geen basis is voor een vordering als hoofdelijk schuldeisers. Het gaat om vorderingen van RD Beheer dan wel [gedaagde sub 2] op [eiser] Beheer als koper van de aandelen respectievelijk als huurder van de onroerende zaken. Niet gesteld of gebleken is dat RD Beheer en/of [gedaagde sub 2] (tevens) aanspraken kan (kunnen) doen gelden jegens de vennootschappen. Voorzover eisers in reconventie iets anders hebben willen vorderen dan hiervoor overwogen, ligt dat voor afwijzing gereed.
Huurtermijnen
5.2. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] Beheer onroerende zaken heeft gehuurd van [gedaagde sub 2] en in verband daarmee jaarlijks per 1 januari en bij vooruitbetaling een bedrag van 80.000,00 verschuldigd is. Hiervoor in conventie is gesignaleerd dat onduidelijkheid bestaat of al het gehuurde toebehoort aan [gedaagde sub 2], dan wel ook gedeeltelijk aan RD Beheer. Dat punt zal nog moeten worden opgehelderd.
5.3 Tijdens deze procedure en naar aanleiding van de comparitie, maar dus ruimschoots te laat, heeft [eiser] Beheer de termijn voor 2006 betaald. Dat brengt mee dat tevens wettelijke rente verschuldigd is, niet de handelsrente van artikel 6:119a BW maar de gewone van artikel 6:119 BW. [gedaagde sub 2] heeft niet gesteld en de rechtbank is niet gebleken dat het verhuren van onroerend goed behoort tot de activiteiten in het kader van de uitoefening van het beroep of bedrijf van [gedaagde sub 2].
5.4. [gedaagde sub 2] maakt in verband met de late betaling van de huurtermijn aanspraak op vergoeding van een bedrag van EUR 5.000,00. Dat bedrag kan de rechtbank niet herleiden. Zij zal [gedaagde sub 2] in de gelegenheid stellen dat bedrag bij akte toe te lichten en voorts aan te geven wanneer betaling van de termijn voor 2006 heeft plaatsgevonden met het oog op de berekening van de wettelijke rente.
5.5. De verschuldigdheid van de termijn voor 2007 is evenmin in discussie zodat ook deze in beginsel voor toewijzing gereed ligt. Dat geldt ook voor de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW. Indien in de onderhavige procedure per 1 januari 2008 nog geen eindvonnis is gewezen, dan ligt ook de dan inmiddels opeisbare termijn voor 2008 vermeerderd met de verschuldigde rente voor toewijzing gereed.
5.6. Het beroep van [eiser] Beheer op verrekening zal, zoals eerder overwogen, worden afgewezen voor zover vast komt te staan dat de huurtermijnen verschuldigd zijn aan [gedaagde sub 2]. De in conventie gevraagde aktewisseling zal op dit punt duidelijkheid moeten geven.
Gederfde rente en extra kosten
5.7. RD Beheer maakt aanspraak op vergoeding van de gederfde rente als gevolg van het feit dat de levering van de aandelen later heeft plaatsgevonden dan voorzien. [eiser] Beheer erkent die verschuldigdheid maar berekent de rente met ingang van 15 april 2005 (de in de koopovereenkomst opgenomen datum van levering) terwijl RD Beheer uitgaat van 7 januari 2005 (de in de intentieverklaring opgenomen datum van levering). De rechtbank zal de rente toewijzen met ingang van 15 april 2005. Niet gesteld of gebleken is dat partijen bij de totstandkoming van de overeenkomst hebben afgesproken dat rente vergoed zal worden over de periode sinds 7 januari 2005.
5.8. De rente dient berekend te worden over de totale koopsom van EUR 1.102.500,00, die uitgaande van de door beide partijen gehanteerde rekenrente van 4% volgens RD Beheer neerkomt op EUR 6.524,38. [eiser] Beheer betwist dit bedrag niet maar beroept zich op verrekening. Dat beroep is terecht gedaan nu aan de vereisten van verrekening is voldaan.
5.9. RD Beheer maakt voorts aanspraak op een vergoeding voor extra kosten die zij stelt gemaakt te hebben als gevolg van de vertraagde levering. Zij stelt deze kosten aanvankelijk, zonder nadere toelichting, op EUR 8.000,00 en vervolgens bij akte van 28 maart 2007 op EUR 8.329,75. Bij die gelegenheid heeft RD Beheer tevens een factuur overgelegd. In deze factuur wordt in de omschrijving verwezen naar “werkzaamheden in verband met uitstel levering”. Deze werkzaamheden worden echter niet gespecificeerd terwijl [eiser] Beheer betwist dat extra kosten zijn gemaakt. De door RD Beheer gestelde kosten zijn gelet op die betwisting onvoldoende onderbouwd om te kunnen worden toegewezen. De rechtbank acht echter aannemelijk dat het uitstel dat kennelijk volledig te wijten was aan [eiser] Beheer tot enige extra kosten heeft geleid. Zij zal deze in redelijkheid begroten op EUR 2.500,00 (ex BTW).
5.10. Ten aanzien van de overige vorderingen die RD Beheer aanvankelijk had ingesteld ter zake van de rekening courant en de nog af te nemen materialen, hebben partijen overeenstemming bereikt. Die vorderingen zijn bij gelegenheid van de comparitie op 7 september 2006 ingetrokken. Bij akte van 28 maart 2007, bevestigt RD Beheer c.s. die intrekking. Tegelijkertijd meldt RD Beheer c.s. echter dat uit de BAM-kwestie blijkt dat er nog materiaal gefactureerd moet worden. Nu dat kennelijk geen gevolgen heeft voor de vorderingen van RD Beheer c.s., laat de rechtbank het hier gestelde buiten beschouwing.
5.11. Tussen partijen bestaat evenmin verschil van mening over het feit dat [eiser] Beheer een elektrische poort moet plaatsen. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen op 21 december 2006 heeft [eiser] Beheer toegezegd de poort te zullen plaatsen voor 1 maart 2007. De rechtbank begrijpt niet waarom dat dan nog steeds niet is gebeurd. Deze vordering ligt dus voor toewijzing gereed. De vordering ter zake van de wettelijke rente zal worden afgewezen nu wettelijke rente uitsluitend kan worden toegewezen bij vertraging in de voldoening van een geldsom. Daarvan is hier geen sprake.
5.12. In afwachting van de uitkomst in conventie waarbij voor de reconventie tevens van belang is het antwoord op de vraag welk deel van de huur verschuldigd is aan RD Beheer en welk deel aan [gedaagde sub 2], houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan.
6.1. verwijst de procedure naar de rol van 27 juni 2007 voor akte aan de zijde van [eiser] Beheer c.s. over het gestelde in r.o. 4.18, 4.28 en 4.44 en aan de zijde van RD Beheer over het gestelde in r.o. 4.4 en 4.16;
6.2. verstaat dat partijen vervolgens op termijn van 4 weken daarna op elkaars akte zullen kunnen antwoorden;
6.3. houdt iedere verdere beslissing aan;
6.4. verwijst de procedure naar de rol van 27 juni voor akte aan de zijde van RD Beheer over het stelde in r.o. 5.4;
6.5. verstaat dat [eiser] Beheer vervolgens op termijn van vier weken daarna daarop al kunnen antwoorden;
6.6. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Blaisse en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2007.