zaaknummer / rolnummer: 154729 / KG ZA 07-228
Vonnis in kort geding van 1 mei 2007
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser bij dagvaarding van 23 april 2007,
procureur mr. R. Plieger,
advocaat mr. A.A. Bart te Veenendaal,
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde 1],
gevestigd te [vest./woonplaats],
2. [gedaagde 2],
wonende te [vest./woonplaats],
3. [gedaagde 3],
wonende te [vest./woonplaats],
gedaagden,
bijgestaan door mr. A.W. Mulderij te Ede.
Partijen zullen hierna [eiser] en Van [gedaagden] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de producties van Van [gedaagden];
- de mondelinge behandeling;
- de pleitnota van Van [gedaagden]
1.2. Vanwege de spoedeisendheid van de zaak is daarin op 1 mei 2007 vonnis gewezen. Hierna zullen de overwegingen van dat vonnis worden gegeven.
2. De feiten
2.1. [eiser] heeft van maart 2005 tot 1 januari 2007 werkzaamheden verricht voor Van [gedaagden] Deze werkzaamheden bestonden onder meer uit het ophalen van onderdelen bij de groothandel en het wegbrengen van klanten en auto’s. Partijen zijn verdeeld over de vraag of aan die werkzaamheden vanaf het begin een arbeidsovereenkomst ten grondslag heeft gelegen. Vaststaat dat Van [gedaagden] iedere maand voor [eiser] de brandstofkosten, de belasting en het onderhoud voor de aan [eiser] in eigendom toebehorende Opel Astra Talegate 1.7, met het kenteken PP-LX-54, heeft voldaan. Bovendien heeft [eiser] iedere maand € 100,00 contant ontvangen van Van [gedaagden]
2.2. In februari 2006 heeft [eiser] van Van [gedaagden] gekocht een Nissan Primera 2.0 TD Estate, met het kenteken 94-DV-KJ, voor een bedrag van € 5.750,00. Wederom heeft Van [gedaagden] iedere maand de brandstofkosten, de belasting en het onderhoud voor haar rekening genomen.
2.3. Op 21 februari 2007 heeft [eiser] Van [gedaagden] benaderd met het verzoek om de Nissan Primera in te ruilen voor een kleinere auto. Nadat [eiser] en [betrokkene], handelend als vennoot, een proefrit hebben gemaakt en [eiser] uit zijn auto is gestapt, heeft [betrokkene] deze auto de garage ingereden en afgesloten. Daarbij heeft hij aangegeven dat hij een retentierecht toepast omdat Van [gedaagden] nog een bedrag van € 4.000,00 van [eiser] tegoed heeft.
2.4. Op 22 februari 2007 heeft Van [gedaagden] [eiser] gesommeerd om binnen tien dagen het verschuldigde bedrag, zijnde € 4.800,00 (inclusief rente en kosten) alsnog op haar rekening over te maken, bij gebreke waarvan de zaak uit handen zal worden gegeven aan de deurwaarder.
2.5. Bij brief van 23 februari 2007 heeft de advocaat van [eiser] Van [gedaagden] gesommeerd de Nissan Primera uiterlijk maandag 26 februari 2007 om 12.00 uur bij [eiser] af te leveren, althans ruim voor die tijd te berichten dat de auto voor afhaling gereed staat.
2.6. Bij brief van 27 februari 2007 heeft de gemachtigde van Van [gedaagden] onder meer het volgende aan [eiser] bericht.
“Het geschil spitst zich toe op de vraag of cliënt in casu is gerechtigd om zich op zijn retentierecht te beroepen (artikel 3:290 BW). Cliënt heeft uw cliënt uitdrukkelijk medegedeeld dat hij afgifte van de Nissan heeft opgeschort, totdat zijn vordering (…) is betaald. Aan alle wettelijke voorwaarden voor het inroepen van dit recht is volledig voldaan. Niet valt in te zien op basis van welke gronden dit als een onrechtmatige handelwijze kan worden gekwalificeerd. Cliënt was ‘houder’ van de auto en oefende aldus feitelijke macht over de zaak uit en heeft een vorderingsrecht op uw cliënt.”
3.1. [eiser] vordert dat Van [gedaagden] op straffe van een dwangsom wordt veroordeeld om binnen drie (3) dagen na betekening van dit vonnis de auto van [eiser], een Nissan Primera met kenteken 94-DV-KJ, aan hem ter beschikking te stellen, onder afgifte van de sleutels, met machtiging van [eiser] om dit vonnis zonodig zelf ten uitvoer te (doen) leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie.
3.2. [eiser] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. Van Leeuwen
c.s. heeft geen vordering op [eiser] zodat zij reeds om die reden geen beroep kan doen op een retentierecht. Toen [eiser] in februari 2006 de Nissan Primera kocht, heeft hij zijn Opel Astra ingeruild voor een bedrag van € 3.500,00. Het restant van de koopsom, zijnde € 2.250,00, is daarna afbetaald doordat Van [gedaagden] iedere maand een bedrag van € 300,00 inhield op het loon dat [eiser] ontving voor de verrichte werkzaamheden.
Voorts heeft Van [gedaagden] op 21 februari 2007 niet te goeder trouw de feitelijke macht over de Nissan Primera verkregen. Na de korte proefrit is [eiser] immers tegen zijn wil uit de auto gezet. Bovendien had Van [gedaagden] tot dat moment nimmer te kennen gegeven dat zij een vordering op [eiser] had. Er is dan ook sprake van eigenrichting.
Subsidiair stelt [eiser] dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid door Van [gedaagden]
3.3. Van [gedaagden] voert gemotiveerd verweer waarop, voor zover van belang, hierna zal worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de stellingen van [eiser].
4.2. [eiser] vordert in dit kort geding - kort gezegd - afgifte van de Nissan
Primera door Van [gedaagden] Laatstgenoemde is van mening dat [eiser] een bedrag van € 4.800,00 dient te betalen alvorens zij tot afgifte hoeft over te gaan. Om die reden heeft zij zich op het retentierecht van artikel 3:290 BW beroepen en heeft zij tot op heden afgifte van genoemde auto geweigerd.
In dit licht bezien dient allereerst te worden beoordeeld of Van [gedaagden] zich terecht op het retentierecht heeft beroepen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3. Ingevolge artikel 3:290 BW is retentierecht de bevoegdheid die in de bij de wet aangegeven gevallen aan een schuldeiser toekomt, om de nakoming van een verplichting tot afgifte van een zaak aan zijn schuldenaar op te schorten totdat de vordering wordt voldaan.
4.4. Voorshands geoordeeld heeft Van [gedaagden] zich ten onrechte op het retentierecht beroepen. Er is in het onderhavige geval geen sprake van een in de bij de wet aangegeven geval op grond waarvan Van [gedaagden] de bevoegdheid toekomt tot opschorting over te gaan.
Zo’n bevoegdheid zou kunnen bestaan indien [eiser] vooraf een afspraak had gemaakt met Van [gedaagden] om de Nissan Pimera voor hem te taxeren en [eiser] na die taxatie zou hebben geweigerd de daarmee gepaard gaande kosten te voldoen. Dat een dergelijke afspraak is gemaakt, is evenwel gesteld noch gebleken. Aangezien de auto al aan [eiser] was geleverd, kan er geen sprake zijn van een retentierecht van Van [gedaagden] ter zake van de voldoening van de koopprijs.
Er is evenmin gebleken van een andere situatie op grond waarvan het bestaan van een retentierecht kan worden aangenomen.
Onder deze omstandigheden is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het onder zich houden van de Nissan Primera door Van [gedaagden] onrechtmatig jegens [eiser]. De vordering van [eiser] zal dan ook worden toegewezen.
4.5. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Van [gedaagden] in de kosten van dit kort geding worden verwezen. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 84,31
- betaald vast recht € 125,50
- in debet gesteld vast recht € 125,50
- salaris procureur € 816,00
Totaal € 1.151,31
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1. veroordeelt Van [gedaagden] om binnen drie (3) dagen na heden de auto van [eiser], een Nissan Primera met kenteken 94-DV-KJ, aan hem ter beschikking te stellen, onder afgifte van de sleutels;
5.2. veroordeelt Van [gedaagden] om, ingeval zij in gebreke mocht blijven aan bovenstaande veroordeling te voldoen, aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag, een deel van een dag daaronder begrepen, dat Van [gedaagden] met de nakoming daarvan in gebreke blijft, echter met een maximum van € 10.000.00,-;
5.3. machtigt [eiser] om zonodig met behulp van de sterke arm van politie en/of justitie voornoemde veroordeling ten uitvoer te leggen;
5.4. veroordeelt Van [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.151,31, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.752 ten name van Arrondissement 533 Arnhem onder vermelding van “proceskostenveroordeling” en het zaak- en rolnummer;
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2007 in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Gameren, terwijl de overwegingen waarop de beslissing stoelt afzonderlijk zijn vastgelegd op 15 mei 2007.