ECLI:NL:RBARN:2007:BA5822

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
10 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
154351
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verstrekking van medisch dossier in het kader van testamentaire geschil

In deze zaak vordert eiseres, die de neef is van de erflater, dat het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis (CWZ) haar een afschrift verstrekt van het volledige medisch en verpleegkundig dossier van de erflater. Eiseres stelt dat het testament van de erflater niet de uiterste wilsbeschikking bevat, omdat hij ten tijde van het opstellen van het testament niet meer compos mentis was. De erflater had een CVA gehad en was kort daarna overleden. Eiseres meent dat zij het medisch dossier nodig heeft om haar standpunt in een bodemprocedure over de nietigheid van het testament te onderbouwen. Het CWZ heeft echter geweigerd om het volledige dossier te verstrekken, met een beroep op de geheimhoudingsplicht die voortvloeit uit de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG) en het Burgerlijk Wetboek.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiseres afgewezen. De rechter oordeelt dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat de erflater ten tijde van het opstellen van het testament niet in staat was zijn wil te bepalen. Het CWZ heeft ter zitting voldoende argumenten aangedragen om te stellen dat de geestelijke vermogens van de erflater niet automatisch verloren waren door het CVA. Bovendien heeft het CWZ betoogd dat er geen relevante informatie meer in het dossier aanwezig is die niet al aan eiseres is verstrekt. De rechter concludeert dat de geheimhoudingsplicht niet doorbroken kan worden en dat eiseres ook op andere manieren opheldering kan verkrijgen over de wilsbekwaamheid van de erflater. Eiseres wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 154351 / KG ZA 07-216
Vonnis in kort geding van 10 mei 2007
in de zaak van
[eiseres]
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. P.M. Wilmink,
advocaat mr. J. Th. M. Diks te Eindhoven,
tegen
de stichting
STICHTING NIJMEEGS INTERCONFESSIONEEL ZIEKENHUIS
CANISIUS-WILHELMINA,
statutair gevestigd te [woonplaats],
advocaat mr. K.Mous te Nijmegen.
Partijen worden hierna [eiseres] en het CWZ genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de mondelinge behandeling,
- de pleitnota van het CWZ.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In de eerste week van juni 2005 heeft een oom van [eiseres], de heer [betrokkene], een cerebro vasculair accident, hierna CVA, gehad, waarna hij is opgenomen in het CWZ. Op 25 juni 2005 is hij overleden. In het hierna volgende zal hij worden aangeduid als erflater.
2.2. Op 23 juni 2005, twee dagen voor zijn overlijden, is een notaris bij de erflater in het ziekenhuis op bezoek geweest. Erflater heeft bij die gelegenheid zijn testament vastgesteld. Wegens verlamming heeft hij dit testament niet kunnen ondertekenen. In het testament heeft erflater twee neven en twee nichten, waaronder [eiseres], uitgesloten van de nalatenschap.
2.3. [eiseres] heeft het CWZ op 6 juni 2006 verzocht om afgifte van het medisch dossier van de erflater. Het CWZ heeft geen gevolg gegeven aan dit verzoek. Nadat tussen partijen hierover is gecorrespondeerd, heeft het CWZ uiteindelijk één passage uit het dossier van de erflater aan [eiseres] gezonden. Deze passage is opgesteld door de arts-assistent en heeft betrekking op de bekwaamheid van [eiseres] in relatie tot de komst van de notaris naar het ziekenhuis. De passage dateert volgens het CWZ van 21 juni 2005 en luidt:
- pt regelde testament, recent veranderingen aangevraagd, maar pt. moet off. nog toestemming geven in bijzijn van notaris
- aangegeven dat dit m.i.mogelijk is. Pt. lijkt immers dingen goed te begrijpen
2.4. Voor het overige heeft het CWZ geen informatie verstrekt aan [eiseres].
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert – samengevat – primair veroordeling van het CWZ om aan [eiseres] te verstrekken een afschrift van het volledige bij haar voor handen zijnde medisch en verpleegkundig dossier van erflater, en subsidiair om aan een door de rechtbank of partijen te benoemen deskundige dit dossier te verstrekken, een en ander op straffe van verbeurte van dwangsommen.
3.2. [eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat het testament niet de uiterste wilsbeschikking bevat van erflater, omdat hij op het moment van het vaststellen van het testament niet meer compos mentis was. Zij wil in een bodemprocedure de nietigheid van het testament inroepen en moet dus over de medische gegevens van erflater beschikken om haar standpunt te kunnen onderbouwen. Zij stelt gemotiveerd dat haar belang bij vernietiging zo zwaarwegend is dat daardoor inbreuk gemaakt kan worden op de geheimhoudingsplicht van het CWZ. Zij voldoet voorts aan de criteria, genoemd in het arrest van de Hoge Raad van 20 april 2001, NJ 2001, 600, op grond waarvan het CWZ haar geheimhoudingsplicht kan doorbreken, aldus [eiseres].
Ook stelt [eiseres] dat het CWZ door afgifte van een bepaald gedeelte van het dossier kennelijk de keuze heeft gemaakt dat het medisch dossier afgegeven mag worden, waaraan zij dus gevolg moet geven.
3.3. Het CWZ stelt allereerst dat slechts de behandelend arts kan besluiten tot afgifte van het medisch dossier, zodat [eiseres] niet ontvankelijk verklaard moet worden in haar vordering tegen het CWZ. Om een voorschot op een eventuele procedure tegen de arts te krijgen, of voor het geval de voorzieningenrechter anders mocht oordelen, beroept het CWZ zich op de geheimhoudingsplicht die voortvloeit uit artikel 7:457 BW en artikel 88 BIG. Het CWZ betwist voorts dat er is voldaan aan de criteria op grond waarvan de geheimhoudingsplicht doorbroken kan worden.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Het spoedeisende belang vloeit voldoende voort uit de stelling van [eiseres].
4.2. De geheimhoudingsplicht van de hulpverlener is gebaseerd op verschillende wetsartikelen, zoals artikel 88 Wet beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG) en artikel 7:457 BW. De toepasselijkheid van het ene artikel sluit die van het andere artikel niet uit. Nu artikel 7:457 BW zich richt tot de hulpverlener en hieronder ook valt het ziekenhuis of een andere instelling optredende als hulpverlener (zie hiervoor HR 20 april 2001, NJ 2001, 600), is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat [eiseres] haar vordering tegen het ziekenhuis heeft kunnen instellen. De geheimhoudingsplicht waarborgt de privacy van patiënten, maar garandeert tevens een vrije toegang tot de gezondheidszorg. Er mag dus niet lichtvaardig mee omgegaan worden. Dit neemt echter niet weg dat onder omstandigheden een inbreuk op die geheimhoudingsplicht gerechtvaardigd is. Naar de heersende rechtsopvatting (HR 20 april 2001, NJ 2001, 600) is inbreuk mogelijk als er voldoende concrete aanwijzingen bestaan dat een ander zwaarwegend belang geschaad zou kunnen worden indien onverkort aan de geheimhouding zou worden vastgehouden.
4.3. [eiseres] stelt over het zwaarwegende belang, dat door de geheimhoudingsplicht geschaad wordt het volgende.
-er zijn volgens haar sterke aanwijzingen dat er sprake was van een geestelijke stoornis bij de erflater op het moment van het verlijden van het testament. Immers, zo stelt zij, had de erflater een CVA gehad, wat in zijn algemeenheid leidt tot vermindering van de geestelijke vermogens. Niet voor niets is volgens haar de notaris voor een eerdere bespreking met de erflater bij hem weggestuurd. Ook is de erflater al na twee dagen na de bespreking met de notaris overleden.
- er is volgens haar sprake geweest van ongeoorloofde beïnvloeding van de erflater door de neef. De neef, een broer van [eiseres], woonde de laatste maanden bij de erflater in huis en hij was veel in het ziekenhuis. De vier onterfde familieleden leven in onmin met de neef en voeren gerechtelijke procedures tegen hem.
4.4. De geheimhoudingsplicht kan, zoals ook partijen hebben aangevoerd, doorbroken worden als:
a. als er voldoende sterke aanwijzingen bestaan dat erflater ten tijde van het maken van het testament niet in staat was zijn wil te bepalen en
b. aannemelijk is dat het medisch dossier daarover opheldering zou kunnen geven, terwijl de opheldering niet op andere wijze kan worden verkregen.
4.5. Ter zitting is als onweersproken komen vast te staan dat de aantekening van de arts- assistent, hiervoor weergegeven onder de feiten 2.3., dateert van 21 juni 2005. De notaris is daarna, op 23 juni 2005, bij de erflater op bezoek geweest. Kennelijk had hij toen geen redenen om het bezoek voortijdig af te breken, zoals de notaris bij een eerder bezoek, enkele dagen voor 23 juni 2005, wel had. [eiseres] heeft onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de notaris verzuimd zou hebben onderzoek te verrichten naar de geestesvermogens van de erflater. Immers, slechts voorgeschreven is dat de notaris zulk onderzoek moet verrichten, maar niet op welke wijze hij dat moet doen. In het testament is duidelijk verwoord dat de erflater door zijn verlamming en afasie beperkt was ten aanzien van het kunnen ondertekenen van het testament, maar uitdrukkelijk is weergegeven dat hij door gebaren zijn instemming heeft verleend. Vooralsnog acht de voorzieningenrechter het testament op dit punt niet tegenstrijdig, terwijl er voldoende uit blijkt dat de notaris - op andere wijze dan door een mondelinge verklaring - notie heeft genomen van de wil van de erflater. Daaruit volgt dat de notaris dus blijkbaar geen aanleiding heeft gezien zijn medewerking aan het tot stand komen van het testament te weigeren.
4.6. [eiseres] stelt voorts dat de erflater door de gevolgen van het CVA niet meer “compos mentis” was en onderbouwt deze stelling door meer in zijn algemeenheid op de mogelijke gevolgen van een CVA te wijzen.
Het CWZ stelt dat [eiseres] zich daarmee baseert op vage vermoedens en niet op zwaarwegende aanwijzingen die in de richting van wilsonbekwaamheid duiden. Zij voert daarnaast gemotiveerd aan dat als iemand een CVA overkomt dit niet persé hoeft te
betekenen dat hij dus zijn verstandelijke vermogens verliest. Ter zitting heeft het CWZ dit standpunt laten toelichten door de neuroloog dr. Frenken. Deze heeft verklaard dat, wanneer iemand ten gevolge van een CVA gedeeltelijk verlamd is geraakt en zijn spraakvermogen heeft verloren, zoals bij de erflater, dit niet zonder meer inhoudt dat hij dus niet meer is staat is zijn wil te bepalen en deze kenbaar te maken. Noodzaak is echter dat hem op de juiste wijze vragen worden gesteld, namelijk kort en strak. Daarnaast heeft dr. Frenken nog toegelicht dat een kwart van de mensen na een CVA overlijdt ten gevolge van optredende infecties.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het CWZ hiermee het standpunt van [eiseres] dat een CVA in het algemeen gepaard gaat met het verlies van geestelijke vermogens met voldoende argumenten weersproken.
4.7. [eiseres] heeft voorts gemotiveerd aangevoerd dat er sprake is geweest van ongeoorloofde beïnvloeding van de erflater door de neef van haar. Deze neef heeft ruzie met [eiseres] en nog twee zussen en een broer van haar. Het zijn nu net deze vier personen die zijn onterfd. Volgen [eiseres] duidt dit op beïnvloeding en daarmee op wilsonbekwaamheid, want zij, noch de overige drie, hadden ruzie met de erflater. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel, mede gelet op het door dr. Frenken ondersteunde betoog van het CWZ, dat ook (sterke) beïnvloeding niet per definitie duidt op wilsonbekwaamheid. Het ligt op de weg van [eiseres] om haar broer opheldering te vragen over de gang van zaken, dan wel in de door haar aangekondigde procedure de arts, de broer en/of de notaris te laten horen. In deze kort gedingprocedure is door [eiseres] onvoldoende onderbouwd dat er sprake was van beïnvloeding en zo hiervan sprake was, dit het gevolg was van een geestelijke stoornis.
4.8. Dat voorts het medisch dossier meer opheldering zal kunnen geven over de geestelijke vermogens van de erflater is door het CWZ ter zitting weersproken. Zij stelt dat alle informatie uit het dossier over de wils(on)bekwaamheid van de erflater aan [eiseres] is verstrekt. Het dossier bevat verder geen gegevens daarover.
Voorts is ter zitting besproken dat [eiseres] ook op andere wijze opheldering zou kunnen verkrijgen over de wilsbekwaamheid van de erflater, bijvoorbeeld door haar broer daarover te benaderen. Tot op heden heeft zij deze mogelijkheid niet onbenut gelaten.
4.9. Ten slotte stelt [eiseres] nog dat het CWZ met het overleggen van de aantekening van de arts-assistent van 21 juni 2005 de keuze heeft gemaakt het medische dossier te overleggen en dat dit tot gevolg heeft dat zij dan niet meer de keuze kan maken bepaalde onderdelen daarvan niet te overleggen. [eiseres] kan niet in deze stelling worden gevolgd. Ter zitting heeft het CWZ voldoende gemotiveerd betoogd dat zij met haar beslissing deze aantekening ter inzage te geven aan [eiseres] niet de beslissing heeft genomen het medisch dossier ter inzage te willen geven.
4.10. Het voorgaande leidt tot het voorlopig oordeel dat de vordering van [eiseres] moet worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal zij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van het CWZ tot deze uitspraak begroot op:
- salaris procureur € 816,00
- vast recht € 251,00
------------
Totaal € 1.067,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. weigert de gevorderde voorziening,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van het CWZ bepaald op € 1.067,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.A. van Gemert op 10 mei 2007.