ECLI:NL:RBARN:2007:BA5813

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
9 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
148821
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vorderingen in het kader van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 9 mei 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen Sterpolis Schadeverzekeringen N.V. en het Waarborgfonds Motorverkeer. Sterpolis had het Waarborgfonds aangesproken tot vergoeding van ziektekosten die door haar verzekerde, Menzis, waren betaald na een verkeersongeval op 14 mei 2001. De rechtbank diende te beoordelen of de vordering van Sterpolis was verjaard. Het Waarborgfonds voerde aan dat de vordering was verjaard, omdat Sterpolis niet tijdig een stuitingshandeling had verricht binnen de verjaringstermijn van drie jaar, zoals bepaald in de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM). Sterpolis betwistte dit en stelde dat de verjaringstermijn pas was aangevangen op het moment dat zij het proces-verbaal van het ongeval ontving op 25 januari 2002.

De rechtbank oordeelde dat de verjaringstermijn inderdaad op 14 mei 2001 was aangevangen, het moment van het ongeval. Sterpolis had ruimschoots binnen de driejaarstermijn de beschikking over het proces-verbaal en had haar vordering tegen het Waarborgfonds veilig kunnen stellen. De rechtbank concludeerde dat de rechtsvordering van Sterpolis ter zake van aanspraken jegens het Waarborgfonds uit hoofde van het ongeval van 14 mei 2001 was verjaard. Daarom ontzegde de rechtbank Sterpolis haar vorderingen en veroordeelde zij Sterpolis in de proceskosten van het Waarborgfonds, die op dat moment waren begroot op EUR 8.667,00. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 148821 / HA ZA 06-2132
Vonnis in vrijwaring van 9 mei 2007
in de zaak van
de naamloze vennootschap
STERPOLIS SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. R.H.J. Wildenburg te Arnhem,
tegen
de stichting
STICHTING WAARBORGFONDS MOTORVERKEER,
gevestigd te Rijswijk,
gedaagde,
procureur mr. L. Paulus,
advocaat mr. R. Gruben te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg.
Partijen zullen hierna Sterpolis en Waarborgfonds genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 januari 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 26 maart 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 14 mei 2001 heeft op de Lawickse Allee te Wageningen een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij de toen negenjarige [betrokkene] als voetgangster en [betrokkene] als automobiliste betrokken waren. [betrokkene] is bij het oversteken door [betrokkene] aangereden en heeft daardoor ernstig hoofdletsel opgelopen. De in verband met het letsel van [betrokkene] gemaakte ziektekosten zijn door haar zorgverzekeraar, (thans genaamd) Menzis, vergoed. Menzis heeft Sterpolis, de WAM-verzekeraar van [betrokkene], aangesproken tot vergoeding daarvan.
2.2. De politie heeft van het ongeval een proces-verbaal opgemaakt. Sterpolis heeft dit proces-verbaal op 25 januari 2002 door de Stichting Processen-Verbaal te Zoetermeer toegezonden gekregen.
2.3. Op 18 januari 2005 heeft Sterpolis het Waarborgfonds schriftelijk aangesproken tot vergoeding van al hetgeen Sterpolis eventueel aan Menzis heeft te voldoen.
2.4. Tussen Menzis en Sterpolis is onder zaak- en rolnummer 142623 / HA ZA 06-1184 een procedure (hierna: de hoofdzaak) aanhangig met als inzet de vergoeding door Sterpolis aan Menzis van, onder meer, de wegens het letsel van [betrokkene] uitgekeerde ziektekosten.
2.5. In de hoofdzaak is bij incidenteel vonnis van 11 oktober 2006 aan Sterpolis toegestaan het Waarborgfonds in vrijwaring op te roepen, naar aanleiding van haar daartoe strekkende, incidentele vordering.
2.6. Bij dagvaarding van 16 november 2006 heeft Sterpolis het Waarborgfonds in vrijwaring opgeroepen.
3. Het geschil
3.1. Sterpolis heeft gevorderd dat de rechtbank, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. het Waarborgfonds zal veroordelen aan Sterpolis tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
- al hetgeen waartoe Sterpolis als gedaagde in de hoofdzaak bij vonnis voornoemd ten behoeve van Menzis als eiseres in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, met inbegrip van rente en proceskosten;
- alle aan de zijde van Sterpolis gemaakte en nog te maken kosten van rechtskundige bijstand, verhaal en verweer in en buiten de hoofdzaak en in deze vrijwaringszaak, gemaakt en nog te maken in verband met de jegens Sterpolis gerichte en eventueel nog te richten aanspraken op vergoeding van de schade, voortvloeiende uit de onderhavige werkzaamheden, vermeerderd met de proceskosten en de wettelijke rente vanaf de betaaldatum van die kosten van rechtsbijstand aan de zijde van Sterpolis, resp. die proceskostenveroordeling(en) tot aan de dag der algehele voldoening;
- de kosten van het geding in de hoofdzaak, in deze vrijwaringszaak en verbonden aan het voorlopig getuigenverhoor aan de zijde van Sterpolis;
2. zal verklaren voor recht dat het uiteindelijk het Waarborgfonds is - en dus niet Sterpolis - die de ziektekosten die Menzis aan haar verzekerde Bouwman tengevolge van het haar op 14 mei 2001 overkomen ongeval heeft betaald en mogelijk nog zal betalen heeft te vergoeden.
3.2. Aan deze vorderingen heeft Sterpolis, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Blijkens het proces-verbaal hebben getuigen van het ongeval gezien dat kort vóór het ongeval een vrachtwagenchauffeur in de richting van [betrokkene] (die langs de weg stond te wachten om over te steken) heeft gewenkt dat zij kon oversteken en dat hij daartoe ruimte heeft gelaten tussen zijn vrachtauto en de rij wachtende auto’s voor hem, juist op het moment dat vanuit de tegenovergestelde richting een personenauto (bestuurd door [betrokkene]) kwam aanrijden. Volgens Sterpolis heeft deze vrachtwagenchauffeur, die [betrokkene] heeft moeten (kunnen) zien naderen, het ongeval veroorzaakt dan wel tenminste mede veroorzaakt. Enige tijd nadat [betrokkene] door [betrokkene] was aangereden, heeft deze vrachtwagenchauffeur met zijn truck de plaats van het ongeval verlaten. De politie heeft tevergeefs geprobeerd de identiteit van deze bestuurder te achterhalen. Op grond van het bepaalde in de artikelen 1, 25 lid 1 aanhef en onder a en 26 lid 5 van de WAM en (zonodig, in geval van mede-aansprakelijkheid van Sterpolis) de artikelen 6:10, 6:102 en 6:101 BW, in onderlinge samenhang bezien, dient volgens Sterpolis het Waarborgfonds op te komen voor de gehele uit het ongeval voortvloeiende schade, althans voor de schade waarvoor Sterpolis in de hoofdzaak jegens Menzis aansprakelijk wordt geacht.
3.3. Het Waarborgfonds heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen van Sterpolis, dat voor zover nodig in het navolgende zal worden besproken.
4. De beoordeling
4.1. Het meest verstrekkende verweer van het Waarborgfonds luidt dat de vordering van Sterpolis is verjaard. Dit verweer zal dan ook als eerste worden beoordeeld.
4.2. Ter staving van zijn beroep op verjaring heeft het Waarborgfonds aangevoerd dat de rechtsvordering van Sterpolis, die noodzakelijkerwijs is gebaseerd op de WAM, ingevolge het bepaalde in de artikelen 26 lid 8 en 10 lid 1 WAM onderhevig is aan een verjaringstermijn van drie jaar, te rekenen vanaf het feit waaruit de schade is ontstaan. Aangezien het ongeval heeft plaatsgevonden op 14 mei 2001 en vóór 14 mei 2004 geen geldige stuitingshandeling is verricht, is de rechtsvordering van Sterpolis op laatstgenoemde datum verjaard, aldus het Waarborgfonds. Volgens het Waarborgfonds is hij pas ná het intreden van de verjaring door Sterpolis over het ongeval en de (eventuele) aanspraken geïnformeerd, bij brief van 18 januari 2005.
4.3. Sterpolis heeft zich tegen het beroep op verjaring verweerd met de stelling dat weliswaar in beginsel art. 10 WAM van toepassing is, maar dat het onredelijk zou zijn als de vordering van Sterpolis zou zijn verjaard. Zij meent dat de verjaringstermijn redelijkerwijs pas is aangevangen op 25 januari 2002, het moment waarop zij het proces-verbaal van het ongeval heeft ontvangen van de Stichting Processen-Verbaal te Zoetermeer. Pas toen is zij immers bekend geworden met de betrokkenheid van de onbekend gebleven vrachtwagenchauffeur en pas toen was zij in staat het Waarborgfonds aan te spreken, aldus Sterpolis, hetgeen zij vervolgens ook binnen drie jaar ná 25 januari 2002 - namelijk op 18 januari 2005 - heeft gedaan. Zou de verjaringstermijn op het moment van het ongeval aanvangen, dan zou het zich volgens Sterpolis kunnen voordoen dat zij lukraak het Waarborgfonds na ieder ongeval aansprakelijk moet stellen om de korte verjaringstermijn van drie jaar niet te laten verlopen. Daarnaast heeft Sterpolis nog aangevoerd dat een strikte toepassing van art. 10 WAM ook onredelijk is als in ogenschouw wordt genomen dat bij wel bekende bestuurders met gebruikmaking van art. 6:162 en art. 3:310 BW de driejaarstermijn van art. 10 WAM kan worden omzeild door de bestuurder/verzekerde aan te spreken zodat een vijfjarige verjaringstermijn (die van art. 3:310 BW) geldt. Verder is een verjaringstermijn volgens Sterpolis ‘rekkelijk’, zoals onder andere blijkt uit een arrest van de Hoge Raad met betrekking tot de verjaringstermijn van art. 3:310 BW (HR 31 oktober 2003, RvdW 2003, 169). Overigens is Sterpolis van mening dat het Waarborgfonds niet in zijn verweer zou worden benadeeld bij afwijzing van het beroep op verjaring, aangezien het over hetzelfde dossier beschikt als Sterpolis.
4.4. Tussen de partijen is niet in geschil dat, zoals in art. 26 lid 8 WAM ook is bepaald, art. 10 lid 1 WAM op de rechtsvordering van Sterpolis jegens het Waarborgfonds van toepassing is. De aanvang van de verjaringstermijn van drie jaar is in art. 10 lid 1 WAM uitdrukkelijk gekoppeld aan het schadeveroorzakende feit. In de wetsgeschiedenis van de WAM, in het bijzonder in de memorie van toelichting op de artikelen 10 en 26, is tot uitdrukking gebracht dat het recht dat een benadeelde op grond van art. 6 WAM tegen de verzekeraar van een ander (of onder bepaalde omstandigheden, subsidiair, tegen het Waarborgfonds) kan uitoefenen een bijzonder karakter heeft en dat het daarom niet wenselijk is de verzekeraar (of het Waarborgfonds, ingeval dat subsidiair aansprakelijk is) nog lange tijd na het ongeval aan rechtsvorderingen van de benadeelde bloot te stellen. De keuze voor een korte verjaringstermijn is dus een bewuste. Daarbij is onder ogen gezien en aanvaard, zoals blijkt uit het als bijlage aan de memorie van toelichting gehechte ‘Verslag van de Belgisch-Nederlands-Luxemburgse Studiecommissie tot eenmaking van het recht’, dat de rechtsvordering tegen de WAM-verzekeraar (en dus ook de subsidiaire tegen het Waarborgfonds) kan zijn verjaard terwijl de rechtsvordering tegen de verzekerde dat nog niet is. Verder geldt dat art. 10 WAM in het huidige lid 2 inmiddels één, nauwkeurig omschreven uitzondering maakt op het aanvangstijdstip van de driejarige verjaringstermijn: in geval van een rechtsvordering van de benadeelde tegen de verzekeraar tot vergoeding van schade als bedoeld in artikel 1210, onderdeel b, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, verjaart deze door verloop van drie jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde bekend was of redelijkerwijze bekend had behoren te zijn met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. Ook hieruit moet worden afgeleid dat het ‘bekendheidscriterium’ dus niet geldt voor de aan de werking van art. 10 lid 1 WAM onderhevige rechtsvorderingen.
4.5. De argumenten die Sterpolis heeft aangevoerd ter staving van haar visie op het aanvangstijdstip alsmede de ‘rekkelijkheid’ van de verjaringstermijn en de onredelijkheid van onverkorte toepassing van art. 10 lid 1 WAM stuiten reeds op het voorgaande af. Ten overvloede wordt opgemerkt dat Sterpolis ruimschoots binnen de driejaarstermijn van art. 10 lid 1 WAM de beschikking had over het proces-verbaal van het ongeval, zodat zij binnen drie jaar na het ongeval haar rechtsvordering tegen het Waarborgfonds veilig had kunnen stellen. De situatie die het volgens haar onredelijk maakt dat art. 10 lid 1 WAM strikt wordt toegepast - die waarin haar rechtvordering zou zijn verjaard voordat zij van het bestaan van de rechtsvordering op de hoogte was/had kunnen zijn - heeft zich dus niet voorgedaan. Hoe dit ook zij, uitgangspunt met betrekking tot de vordering van Sterpolis is dat de verjaringstermijn op 14 mei 2001 is aangevangen en dat pas op 18 januari 2005 - dus méér dan drie jaar daarna - een eerste (mogelijke) stuitingshandeling heeft plaatsgevonden. Voor het slagen van een beroep op verjaring is niet méér nodig dan het aanvangen van de verjaringstermijn en het verstrijken zonder stuitingshandeling van die termijn. Een nadere inhoudelijke toets, zoals de vraag of de aangesprokene in zijn verdedigingsbelangen is geschaad door dat tijdsverloop, mag daarbij niet worden aangelegd. Geconcludeerd moet worden dat de rechtsvordering van Sterpolis ter zake van aanspraken jegens het Waarborgfonds uit hoofde van het ongeval van 14 mei 2001 is verjaard.
4.6. Aangezien het beroep van het Waarborgfonds op verjaring slaagt en aan Sterpolis daarom haar vorderingen - ongeacht de uitkomst van de hoofdzaak - moeten worden ontzegd, behoeft hetgeen de partijen overigens nog hebben aangevoerd geen (verdere) bespreking.
4.7. Sterpolis zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de vrijwaringsprocedure worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van het Waarborgfonds worden begroot op:
- vast recht EUR 4.667,00
- salaris procureur 4.000,00 (2,0 punten × tarief EUR 2.000,00)
Totaal EUR 8.667,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. ontzegt aan Sterpolis haar vorderingen,
5.2. veroordeelt Sterpolis in de proceskosten, aan de zijde van het Waarborgfonds tot op heden begroot op EUR 8.667,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. Lagarde en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2007.