ECLI:NL:RBARN:2007:BA5788

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
8 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
154239
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot onbelemmerde toegang tot perceel en paardenbak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Arnhem op 8 mei 2007 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagden. Eiser, eigenaar van een perceel met daarop een paardenbak, vorderde dat gedaagden, die eigenaar zijn van een aangrenzend perceel, hem onbelemmerde toegang tot zijn terrein zouden verlenen. Eiser stelde dat hij sinds 1990 gebruik maakte van de paardenbak en dat gedaagden hem de toegang hadden geblokkeerd door obstakels te plaatsen. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser niet-ontvankelijk was in zijn vordering jegens gedaagde 2, omdat deze niet de eigenaar was van het perceel. De rechter concludeerde dat eiser geen bezitter was van het terrein en dat hij geen zakelijk recht had verworven. De vordering in reconventie van gedaagden werd afgewezen, maar gedaagde 1 werd wel veroordeeld om de belemmeringen te verwijderen en eiser toegang te verlenen tot zijn perceel. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser recht had op toegang tot zijn perceel en dat de blokkades onrechtmatig waren. De proceskosten werden aan gedaagde 1 opgelegd, en de voorzieningenrechter bepaalde dat eiser een dwangsom kon vorderen bij verdere blokkades.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 154239 / KG ZA 07-211
Vonnis in kort geding van 8 mei 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur mr. P.M. Wilmink,
advocaat mr. F.A. Geevers te Utrecht,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats],
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. E. Beele te ‘s-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eiser], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de eis in reconventie
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is sinds 1990 woonachtig aan de [adres] en sindsdien eigenaar van het perceel [nr.]. In 2004 heeft [eiser] het perceel [nr. ]
gekocht en op 2 november van dat jaar geleverd gekregen van [gedaagde 1]. Op dit perceel, dat grenst aan de achterzijde van de woning van [eiser], staan een (gedeelte van een) aanbouw van de woning van [eiser] en een bijgebouw, te weten een paardenstal. Voornoemde percelen grenzen aan het perceel dat eigendom is van [gedaagde 1], de vennootschap waarvan [gedaagde 2] directeur en enig aandeelhouder is. Op laatstgenoemd perceel, dat thans wordt aangeduid als [nr.], staat een fabriekshal die gedeeltelijk wordt verhuurd en gedeeltelijk wordt gebruikt door een andere vennootschap waarin [gedaagde 2] zeggenschap heeft. Een gedeelte van perceel [nr.] is ingericht als paardenbak, die in gebruik is geweest bij [eiser].
2.2. De nummering van de in het geding zijnde percelen is in het verleden gewijzigd omdat de percelen zijn opgesplitst. Perceel [nr.] is overgegaan in de percelen [nr. ] en [nr.] en [nr.]. Perceel [nr.] is overgegaan in de percelen [nr. ], [nr.] en [nr.], en perceel [nr.] is in 2004 overgegaan in [nr. ] en [nr.].
2.3. Het huidige perceel [nr.] met daarop de fabriek (voorheen de percelen [nr.] en [nr.]) was in het verleden eigendom van de vader van [eiser] en zijn zakelijke partner, de heer [betrokkene]. Na een faillissement is de eigendom van de percelen [nr.] en [nr.] over- gegaan op derden. In de akte van levering van 10 december 1992, is – voor zover thans relevant – het volgende opgenomen:
De fabrieksgebouwen met kantoor, showroom, loodsen en verdere aanhorigheden, erf en industrieterrein, een en ander staande en gelegen aan de [adres] en de [adres], [kad.gegevens], tezamen groot een hectare, drieënvijftig are en negenenzeventig centiare (01.53.79 ha)
hierna ook te noemen het verkochte, door koper te gebruiken als bedrijfspand.
Nadien zijn voornoemde percelen nog verschillende malen van eigenaar gewisseld. In mei 1998 zijn de percelen eigendom geworden van [gedaagde 1], van welke onderneming de heer [betrokkene] eigenaar/directeur was. Sinds half december 2006 zijn de aandelen in [gedaagde 1] aan [gedaagde 2] overgedragen.
2.4. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben [eiser] op 7 februari 2007 de toegang tot de paardenbak geblokkeerd door een grote container achter het toegangshek te plaatsen. Op 14 maart 2007 is de container verwijderd, maar op 10 maart 2007 is er wederom een blokkade opgeworpen bestaande uit een stapel betonnen platen, die naast het bijgebouw van [eiser] waren opgestapeld. [eiser] werd het daardoor onmogelijk gemaakt om met zijn auto, die achter het bijgebouw stond geparkeerd, het terrein te verlaten. Ook deze blokkade is opgeheven. Op 28 maart 2007 is andermaal de toegang tot de paardenbak geblokkeerd, wederom met betonnen platen. De advocaat van [eiser] heeft op 28 maart 2007 [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gesommeerd om de blokkade op te heffen. Dit is tot op heden niet gebeurd.
3. Het geschil in conventie
3.1. [eiser] vordert in conventie dat de voorzieningenrechter [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gebiedt om op straffe van verbeurte van een dwangsom [eiser] binnen twee weken na betekening van dit vonnis de onbelemmerde toegang tot zijn perceel en paardenbak te gunnen, in dier voege dat de thans opgeworpen belemmering – concreet bestaande uit een aantal betonnen platen – wordt verwijderd en verwijderd gehouden, en dat de oprit tussen de woning van [eiser] en de paardenbak wordt vrijgelaten, met bepaling dat voormeld gebod zal werken totdat (al dan niet in rechte) is vastgesteld hoever de respectievelijke eigendomsrechten van partijen strekken.
3.2. [eiser] legt aan zijn vordering in conventie ten grondslag dat hij reeds sinds de schenking van het perceel met daarop de paardenbak door zijn vader en diens zakelijk partner in 1973 het terrein gebruikt om paarden te houden en te trainen voor de paardensport. Ondanks dat er zich wijzigingen in de eigendom van het perceel [nr.] hebben voorgedaan, is [eiser] altijd, zonder enigerlei wijze van verandering, gebruik blijven maken van de paardenbak. [eiser] is derhalve eigenaar geworden (al dan niet door verjaring) van het gedeelte van perceel [nr.], zodat het gebruik door hem dient voort te duren en de barricade dient te worden opgeheven. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] handelen volgens [eiser] thans onrechtmatig jegens hem door hem de toegang tot het terrein te blokkeren. Ten aanzien van de zuidgrens van perceel [nr. ] is [eiser] van mening dat deze parallel loopt aan de grens van de fabriekshal, hetgeen impliceert dat het [eiser] is toegestaan om zijn auto met paardentrailer direct achter de paardenstal te parkeren. [eiser] stelt zich op het standpunt dat hij altijd via het perceel van [gedaagde 1] naar de parkeerplaats is gereden. Het is volgens hem niet mogelijk om op een andere manier de stal per auto te bereiken. Dat [eiser] in 2006 de coniferenhaag, die als erfafscheiding fungeerde, heeft laten vervangen door een beukenhaag staat los hiervan.
3.3. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil in reconventie
4.1. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vorderen in reconventie dat de voorzieningenrechter [eiser] gelast om op straffe van verbeurte van een dwangsom binnen 24 uur na betekening van dit vonnis alle obstakels van het fabrieksterrein – voor en achter de toegangspoort – [kad.gegevens] [nr.], te verwijderen en verwijderd te houden, alsmede dat de voorzieningenrechter [eiser] verbiedt om voor de toegang tot zijn perceel, [kad.gegevens] sectie [nr. ], een andere weg te gebruiken dan de voorheen bestaande wijze van gebruik, zijnde de toegang langs de thans door [eiser] met aanplant versperde strook grond tussen diens woning en bijgebouw.
4.2. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] leggen aan hun vordering in reconventie ten grondslag dat de zuidgrens van het perceel van [eiser] loopt tot aan de paardenstal en dat het [eiser] niet toegestaan is om zijn auto en trailer achter de stal te parkeren, temeer omdat de in-/uitgang van het fabrieksterrein daardoor wordt geblokkeerd. [eiser] kan ook om zijn bijgebouw heen rijden in plaats van ervoor langs. Dit heeft hij eerder ook gedaan. Sinds vorig jaar heeft [eiser] de toegang tot perceel [nr. ] beplant met jonge struiken, waardoor hij niet meer met zijn auto via zijn eigen perceel naar achterom kan rijden. Het gebruik van het fabrieksterrein achter de poort en het parkeren van zijn auto met trailer aldaar is bovendien onrechtmatig jegens [gedaagde 1], omdat dat gedeelte aan haar toebehoort. Omdat de fabriek nog steeds in gebruik, is het belangrijk, zo stellen [gedaagde 1] en [gedaagde 2], dat zij onbelemmerd gebruik kunnen maken van het terrein en de inrit naar de fabriek.
4.3. [eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De ontvankelijkheid
5.1. Nu niet [gedaagde 2] maar [gedaagde 1] eigenaar is van perceel [nr.], zal [eiser] in zijn vordering in conventie jegens [gedaagde 2] niet-ontvankelijk worden verklaard.
De voorzieningenrechter leest de vordering in reconventie van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] c.s. dan ook alsof deze alleen door [gedaagde 1] is ingesteld.
6. De beoordeling in conventie
6.1. Ten aanzien van de geblokkeerde toegang tot de paardenbak overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Voorop wordt gesteld dat eigendom kan worden verkregen door onafgebroken en ondubbelzinnig bezit, waarbij geldt dat slechts hij die voor zichzelf houdt als bezitter kan worden beschouwd. Voor de vraag of iemand een goed voor zichzelf of voor een ander houdt zijn de uiterlijke feiten beslissend, en niet de innerlijke wil van de betrokkene.
6.2. Niet gebleken is dat er in 1973 op basis van de door [eiser] beweerdelijke schenking door zijn vader en diens zakelijke partner een overdracht van het gedeelte van het perceel met daarop de paardenbak aan [eiser] heeft plaatsgevonden, zodat [eiser] voorlopig geoordeeld toen geen eigenaar is geworden door levering. Evenmin is aannemelijk geworden dat [eiser] op een later tijdstip eigenaar is geworden van de paardenbak. Uit de akte van levering van 10 december 1992 van onder andere perceel [nr.] blijkt dat er geen uitzondering is gemaakt ten aanzien van de paardenbak. Ter zitting heeft [eiser] desgevraagd verklaard, dat hij het terrein met de paardenbak al die tijd heeft gebruikt, terwijl hij wist dat het terrein meerdere malen werd overgedragen. [eiser] heeft derhalve, voorlopig geoordeeld, al die tijd als houder voor een ander gefungeerd. Een houder kan zichzelf niet tot bezitter maken. Niet gesteld of gebleken is dat [eiser] door toedoen van een ander bezitter van het terrein met daarop de paardenbak is geworden. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is er dan ook geen moment vast te stellen waarop [eiser] bezitter van het terrein is geworden dan wel waarop hij een zakelijk recht heeft verworven.
6.3. De stelling dat [eiser] door verkrijgende (ex artikel 3:99 BW) dan wel bevrijdende verjaring (ex artikel 3:105 BW) het bezit van de paardenbak zou hebben verworven, kan de voorzieningenrechter evenmin volgen, nu hiervoor onder 6.2. reeds is vastgesteld dat [eiser] nimmer bezitter van het perceel is geweest.
6.4. Nu gebleken is dat [gedaagde 1] sinds 1992 tot op heden (met uitzondering van de opgeworpen barricades) het gebruik van de paardenbak door [eiser] heeft gedoogd en zij heeft verklaard dat zij in de toekomst bereid is om voortgezet gebruik toe te staan tot het moment waarop [gedaagde 1] mogelijkerwijs over enkele jaren het perceel wil aanwenden voor de bouw van woningen, zodat [eiser] een persoonlijk recht heeft dat op het gebruik van de paardenbak betrekking heeft, zal de vordering in conventie in zoverre worden toegewezen en zal [gedaagde 1] de betonnen platen dienen te verwijderen.
6.5. Ten aanzien van de zuidgrens van het perceel [nr. ], dat eigendom is van [eiser], overweegt de voorzieningenrechter als volgt. [gedaagde 1] heeft in 2004 dit perceel aan [eiser] geleverd. Uit de kadastrale kaart blijkt dat de zuidgrens parallel loopt aan de muur van de fabriekshal. Partijen zijn het hier ook over eens. [gedaagde 1] heeft ter zitting verklaard dat het bijgebouw (de paardenstal) een stuk(je) van de erfgrens af staat. Uit de door [eiser] overgelegde foto’s is gebleken dat een ijzeren hek, dat thans niet meer als zodanig in gebruik is, en eerder als erfafscheiding tussen de percelen [nr. ] en [nr.] fungeerde, is verplaatst. Het hek stond voorheen enkele meters van het bijgebouw van [eiser]. Thans staat het tegen het bijgebouw van [eiser]. Nu niet gesteld of gebleken is dat de erfgrens in de loop der jaren is gewijzigd, volgt hieruit derhalve dat de grens tussen de percelen [nr. ] en [nr.] is bepaald op de plaats waar voorheen het hek stond, zodat voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat de ruimte (van enkele meters) achter het bijgebouw tot perceel [nr. ] behoort.
6.6. Voorts is uit hetgeen partijen ter zitting hebben verklaard en uit de overgelegde foto’s voldoende aannemelijk geworden dat [eiser] niet via zijn eigen perceel met zijn auto (en trailer) het bijgebouw kan bereiken. Immers, de woning van [eiser] is uitgebouwd en aan de andere zijde van de woning loopt een sloot (gedeeltelijk duiker) en een strook gras, waarvan onweersproken is gesteld dat de gemeente [eiser] ander gebruik hiervan niet toestaat. Met [eiser] is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [eiser] in het verleden op een andere manier, dat wil zeggen via zijn eigen perceel, met zijn auto naar het bijgebouw kon rijden. Dat [eiser] vorig jaar een beukenhaag als erfafscheiding op zijn perceel heeft geplant, maakt het voorgaande niet anders. Evenmin is aannemelijk geworden dat, indien [eiser] zijn auto en trailer achter zijn bijgebouw parkeert, het fabrieksterrein niet meer goed toegankelijk zou zijn. Uit foto’s blijkt immers dat er regelmatig grote blokken/platen beton staan dan wel stonden. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter dan ook voorshands van oordeel dat [eiser] zijn auto met trailer op zijn stuk grond achter het bijgebouw moet kunnen parkeren en daarvoor gebruik moet kunnen maken van de weg die eigendom is van [gedaagde 1]. Dit maakt dat [eiser] onbelemmerde toegang tot de achterzijde van zijn perceel [nr. ] dient te hebben en de vordering in conventie daartoe eveneens moet worden toegewezen. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat [eiser] zijn auto met trailer direct achter het bijgebouw zal parkeren, zodat de ingang naar de fabriek vrij toegankelijk is en zal blijven.
6.7. Aan voormelde veroordelingen zal een dwangsom worden verbonden, die zal worden beperkt als volgt.
6.8. [gedaagde 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,31
- vast recht 251,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.151,31
7. De beoordeling in reconventie
7.1. Gelet op hetgeen hiervoor onder 6.5. en 6.6. is overwogen, zal de vordering in reconventie worden afgewezen.
7.2. [gedaagde 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- salaris procureur EUR 408,00 (factor 0,5 × tarief EUR 816,00)
- overige kosten 0,00
Totaal EUR 408,00
8. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
8.1. verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering in conventie jegens [gedaagde 2],
8.2. gebiedt [gedaagde 1] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis [eiser] de onbelemmerde toegang tot zijn perceel [nr. ] en de paardenbak te gunnen, in dier voege dat de thans opgeworpen belemmering – concreet bestaande uit een aantal betonnen platen – wordt verwijderd en verwijderd gehouden, en dat de oprit tussen de woning van [eiser] en de paardenbak wordt vrijgelaten,
8.3. bepaalt dat voormeld gebod onder 8.2. zal werken, totdat (al dan niet in rechte) zal zijn vastgesteld hoever de respectievelijke eigendomsrechten van partijen strekken,
8.4. bepaalt dat [gedaagde 1] voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in strijd handelt met het onder 8.2. bepaalde, aan [eiser] een dwangsom verbeurt van
EUR 500,-, tot een maximum van EUR 100.000,-,
8.5. veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.151,31,
8.6. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
8.7. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
8.8. wijst de vordering af,
8.9. veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 408,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J.M. Vermulst op 8 mei 2007.