zaaknummer / rolnummer: 150892 / HA ZA 07-76
Vonnis in incident van 25 april 2007
1. [eiser]
2. [eiser]
beiden wonende te [woonplaats]
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
procureur mr. P.M. Wilmink,
advocaat mr. C.J. van Raam te Amsterdam,
1. [gedaagde],
2. [gedaagde],
beiden wonende te [woonplaats]
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. M.G. van der Vliet-Blokziel te Almere.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] (telkens in meervoud) genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de akte overlegging producties van eisers in de hoofdzaak
- de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. Het geschil in de hoofdzaak
2.1. [eisers] vorderen bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
1. te verklaren voor recht dat [eisers] niets meer uit hoofde van de schuldbekentenis d.d. 17 september 1990 aan [gedaagden] verschuldigd waren en het saldo per 30 augustus 2006 vast te stellen dat [gedaagden] middels ten onrechte uit hoofde van het derdenbeslag onder het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds hebben geïncasseerd met inbegrip van de wettelijke rente over de teveel geïncasseerde bedragen vanaf de datum van de incasso tot en met 30 augustus 2006;
2. [gedaagden] te veroordelen om onmiddellijk na het te wijzen vonnis:
a. het door [gedaagden] op 28 april 1995 ten laste van [betrokkene] onder het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds te Heerlen gelegde derdenbeslag op te heffen, zulks onder verbeurte door [gedaagden] van een dwangsom van EUR 2.500,-- voor iedere dag gedurende welke [gedaagden] met voldoening aan deze veroordeling in gebreke zijn;
b. aan [eisers] te voldoen het hierboven sub 1 vermelde door de Rechtbank vast te stellen bedrag te vermeerderen met de bedragen die het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds vanaf 30 augustus 2006 tot de opheffing van het beslag aan [gedaagden] hebben afgedragen, vermeerderd met de wettelijke rente over het hierboven sub 1 vermelde vast te stellen bedrag vanaf 30 augustus 2006 en voor het overige over de daarna afgedragen bedragen vanaf de datum der afdracht tot de voldoening.
2.2. [eisers] stellen daartoe, zeer kort samengevat, dat tussen partijen onenigheid bestaat over de hoogte van het saldo dat zij ingevolge de schuldbekentenis van 17 september 1990 per 30 augustus 2006 moeten voldoen. Volgens [eisers] hebben zij per 30 augustus 2006, inclusief wettelijke rente, een bedrag van EUR 107.909,55 teveel betaald aan [gedaagden] terwijl [gedaagden] zich op het standpunt zouden stellen dat zij op die datum nog EUR 129.901,43 te vorderen hebben van [eisers].
3. Het geschil in het incident
3.1. [gedaagden] vorderen voor alle weren dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. [gedaagden] stellen daartoe dat tussen partijen in 1998 in Spanje een procedure aanhangig is gemaakt en dat in die procedure vorderingen over hetzelfde onderwerp aan de orde zijn die berusten op dezelfde oorzaak, zodat de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 27 lid 2 EEX-Verordening zich onbevoegd dient te verklaren om van de onderhavige vorderingen kennis te nemen.
3.2. [eisers] voeren verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
van het incident
4.1. De bevoegdheidsregels die in deze zaak moeten worden toegepast staan in hoofdstuk II van de Verordening (EG) Nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: de EEX-Vo.).
4.2. Volgens artikel 2 EEX-Vo. is de rechtbank in beginsel bevoegd om van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen. Als vaststaand kan worden aangenomen dat het geding in Spanje eerder aanhangig is gemaakt dan de onderhavige procedure. [gedaagden] hebben bij de incidentele conclusie een kopie van de Nederlandse vertaling van een vonnis van de Spaanse rechter te [plaats], volgens [gedaagden] gedateerd 29 mei 2000, overgelegd (hierna genoemd het Spaanse vonnis).
4.3. Afdeling 9 van het genoemde hoofdstuk met het opschrift ‘Aanhangigheid en samenhang’ (de artikelen 27 tot en met 30 EEX-Vo.) strekt ertoe tegenstrijdige uitspraken te vermijden en aldus een goede rechtsbedeling in de Gemeenschap te verzekeren.
Volgens de bewoordingen ervan is artikel 27 EEX-Vo. van toepassing wanneer de partijen in twee gedingen dezelfde zijn en de vorderingen hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten. De in dit artikel gehanteerde begrippen moeten als autonome begrippen worden opgevat en mogen ruim worden uitgelegd (HvJ EG 8 december 1987, NJ 1989, 420).
4.4. De procedures in Spanje en nu in Nederland worden gevoerd tussen dezelfde partijen in verschillende verdragsluitende staten. Daaraan doet niet af dat uit het Spaanse vonnis blijkt dat in die procedure ook [betrokkene], [betrokkene] en [betrokkene] partij zijn (HvJ 6 december 1994, NJ 1995,659).
4.5. Volgens het arrest HvJ EG 8 december 1987, NJ 1989, 420 hebben vorderingen dezelfde oorzaak als zij zijn gegrond op dezelfde contractuele verhouding en is geoordeeld dat een vordering tot nietigverklaring van een overeenkomst en een vordering tot nakoming van die overeenkomst hetzelfde onderwerp betreft.
In het arrest HvJ 6 december 1994, NJ 1995, 659 wordt geoordeeld dat het begrip ‘oorzaak’ omvat de feiten en de rechtsregels die tot staving van de vordering worden aangevoerd en dat het ‘onderwerp’ het doel van de vordering is.
4.6. Uit het Spaanse vonnis blijkt dat [eisers] in die procedure vorderen de schuldbekentenis nietig te verklaren en te verklaren dat zij niets verschuldigd zijn aan de gedaagde personen. Voorts vorderen zij dat verklaard wordt dat [gedaagden] en [betrokkene] aan hen verschuldigd zijn NLG 143.947,49, met rente plus de bedragen die zij sinds januari 1998 hebben ontvangen ten laste van de inbeslaglegging van het pensioen en de aangeklaagde personen te veroordelen tot het betalen van de genoemde bedragen plus de wettelijke rente hierover.
4.7. In de onderhavige procedure vorderen [eisers] het saldo te bepalen van hetgeen zij per 30 augustus 2006 op grond van de schuldbekentenis van 17 september 1990 nog verschuldigd zijn aan [gedaagden].
4.8. Uitgaande van de hierboven weergegeven uitleg van het begrip ‘oorzaak’ komt de rechtbank tot de conclusie dat de vorderingen in de beide procedures dezelfde oorzaak betreffen, namelijk de schuldbekentenis van 17 september 1990.
4.9. De vorderingen betreffen echter niet hetzelfde onderwerp.
De vorderingen jegens [gedaagden] in de Spaanse procedure hebben onmiskenbaar ten doel om [gedaagden] te doen veroordelen tot terugbetaling aan [eisers] van ál hetgeen zij aan [gedaagden] op grond van de schuldbekentenis hebben betaald. Dit zou - naar de rechtbank aanneemt ook naar Spaans recht - immers het gevolg zijn van de gevorderde nietigverklaring van de schuldbekentenis.
Met de vorderingen in de onderhavige procedure beogen [eisers] een geschil te doen beëindigen over het saldo van hetgeen zij per 30 augustus 2006 uit hoofde van de schuldbekentenis nog aan [gedaagden] verschuldigd zijn. Het doel van de vorderingen in de onderhavige procedure is daarmee niet gelijk aan het doel van de vorderingen jegens [gedaagden] in de Spaanse procedure. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de Spaanse rechter in eerste aanleg alle vorderingen/verzoeken van [eisers] heeft afgewezen en dat de rechter in hoger beroep in die procedure, gelet op het gevorderde, geen uitspraak kan doen over de vorderingen van [eisers] in de onderhavige procedure.
4.10. Het vorenstaande betekent dat geen sprake is van een situatie van ‘aanhangigheid’ als bedoeld in artikel 27 EEX-Vo. zodat het beroep op onbevoegdheid niet op gaat.
4.11. De rechtbank is van oordeel dat wel sprake is van samenhangende vorderingen als bedoeld in artikel 28 EEX-Vo. De vorderingen in de Spaanse procedure en de onderhavige vorderingen hebben een voldoende nauwe band met elkaar om als samenhangend in de zin van het derde lid van genoemd artikel te worden beschouwd. Vermeden moet worden dat bij de afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.
4.12. [eisers] hebben hoger beroep ingesteld tegen het Spaanse vonnis waarbij de door hen gevorderde nietigverklaring van de schuldbekentenis is afgewezen. Dit betekent dat de Spaanse procedure nog niet definitief is afgesloten en dat het mogelijk is dat in hoger beroep de vorderingen van [eisers] alsnog (gedeeltelijk) worden toegewezen. Dit zou dan mogelijk tot gevolg hebben dat de rechtsgrond aan de vorderingen in de onderhavige procedure zou komen te ontvallen. De rechtbank zal daarom de beslissing aanhouden totdat de beslissing van de Spaanse rechter definitief is.
4.13. [eisers] hebben aangevoerd dat het ongewenst zou zijn en in strijd met een goede procesorde om deze procedure aan te houden totdat in de Spaanse procedure is beslist aangezien dit nog jaren zou kunnen duren. Aan dit verweer gaat de rechtbank voorbij omdat in de EEX-Vo. nergens is bepaald dat de artikelen niet (meer) van toepassing zouden zijn bij een bepaalde duur van de gerechtelijke procedure in de betrokken staat (vgl. HvJ
9 december 2003, NJ 2007,151). Het doel en de strekking van de EEX-Vo. zou worden ondermijnd als dit verweer van [eisers] zou worden gehonoreerd. Daar komt bij dat [eisers] zelf de procedure in Spanje zijn gestart en vervolgens om hen moverende redenen in hoger beroep zijn gegaan van het vonnis van de rechter in eerste aanleg.
4.14. Zodra de beslissing van de Spaanse rechter definitief is, dient de meest gerede partij deze zaak weer op de rol te plaatsen om de rechtbank te informeren over die beslissing.
4.15. De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden totdat in de hoofdzaak daarover wordt beslist.
4.16. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat zij bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen.
4.17. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden, waarbij de rechtbank ambtshalve zal bepalen dat afzonderlijk hoger beroep van dit vonnis mogelijk is.
5. De beslissing
De rechtbank
in het incident
5.1. wijst af de gevorderde onbevoegdverklaring,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan,
5.3. verklaart zich bevoegd kennis te nemen van de vorderingen,
5.4. bepaalt dat de zaak weer op de parkeerrol zal komen van 2 april 2008 voor uitlating partijen,
5.5. houdt iedere verdere beslissing aan,
5.6. bepaalt dat van dit vonnis afzonderlijk hoger beroep is toegelaten.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Vanhommerig en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2007.