zaaknummer / rolnummer: 143828 / HA ZA 06-1380
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. M. Stol te 's-Gravenhage,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PONDAC PRODUCTS B.V.,
gevestigd te Zaltbommel,
gedaagde,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. S.I.P. Schouten te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Pondac genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 december 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 27 februari 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] heeft als advocaat voor Pondac werkzaamheden verricht in de periode van oktober 2005 tot en met februari 2006. Het betroffen werkzaamheden in het kader van een geschil met een bestuurder van Pondac, mevrouw [betrokkene].
2.2. De opdracht voor de werkzaamheden aan [eiseres] werd namens Pondac gegegen door de andere bestuurder van Pondac, de heer [voorletter] [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]). [betrokkene 1] en [betrokkene] kwamen als bestuurders ieder volledig bevoegdheid toe de vennootschap te vertegenwoordigen. Beiden waren ieder voor 50 % aandeelhouder.
2.3. [eiseres] heeft voor zijn werkzaamheden voor Pondac facturen gezonden aan Pondac voor een totaal van € 16.582,46. Pondac heeft deze facturen onbetaald gelaten.
2.4. Het geschil met [betrokkene] betrof een door haar gepretendeerde aanspraak op terugbetaling van door haar verstrekte gelden aan de Pondac. Een soortgelijke aanspraak was er jegens [betrokkene 1] in die zin dat een deel van de aanspraak óf op Pondac óf op [betrokkene 1] betrekking had. [betrokkene] heeft jegens Pondac en jegens [betrokkene 1] gerechtelijke procedures aanhangig gemaakt bij de rechtbank Arnhem. Er is toen om voeging van de procedures verzocht.
2.5. [eiseres] is met betrekking tot de hiervoor omschreven geschillen niet alleen voor Pondac maar ook voor [betrokkene 1] opgetreden.
2.6. De aanspraken van [betrokkene] en de in dat kader ingestelde procedures hebben geleid tot een crisis binnen het bestuur van Pondac. De Ondernemingskamer van het Gerechtshof
Amsterdam (hierna: Ondernemingskamer) heeft op verzoek van [betrokkene] beide bestuurders geschorst en een tijdelijk bestuurder benoemd.
2.7. [eiseres] is ook in het kader van de procedure bij de Ondernemingskamer voor Pondac én voor [betrokkene 1] opgetreden.
2.8. [betrokkene] werd bij de hiervoor genoemde geschillen bijgestaan door mr. K.T.H.W. van den Dungen. Mr van den Dungen schrijft in een brief aan [eiseres] van 14 oktober 2005 onder meer het volgende:
Op verzoek van mevrouw [betrokkene] heb ik u gevraagd of u voornemens bent om op te treden als advocaat van de heer [betrokkene 1]. Daarbij is van belang dat u in het afgelopen jaar als advocaat van Pondac Products B.V. bent opgetreden. Het is u bekend dat partijen ieder 50% van de aandelen van Pondac Products B.V. bezitten en dat zowel de heer [betrokkene 1] als mevrouw [betrokkene] bestuurder is van die vennootschap. (...). Cliënte zou het niet prettig vinden indien u thans als advocaat van de heer [betrokkene 1] tegenover haar zou optreden.
2.9. In een brief van mr. van den Dungen aan [eiseres] van 1 november 2005 is onder meer vermeld:
Zoals u weet vindt cliënte het erg vervelend dat u als advocaat van de heer [betrokkene 1] optreedt. Ook indien u namens Pondac Products B.V. zou optreden, lijkt cliënte dit niet gepast. In dat geval wordt u hierbij door mevrouw [betrokkene] in haar hoedanigheid van bestuurder van Pondac Products B.V. verzocht om niet langer als advocaat van Pondac Products op te treden.
2.10. Aan het verzoek in de hiervoor onder 2.9 vermelde brief heeft [eiseres] geen gehoor gegeven.
2.11. [betrokkene] heeft het optreden van [eiseres] voor zowel Pondac als [betrokkene 1] vervolgens voorgelegd aan de plaatselijk deken van de Orde van Advocaten te 's-Gravenhage. De deken zag geen bezwaar tegen het optreden voor zowel Pondac als [betrokkene 1]. [betrokkene] heeft daarna een klacht ingediend. Deze ligt voor bij de Raad van Discipline. De Raad van Discipline heeft nog geen beslissing genomen.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert samengevat - veroordeling van Pondac tot betaling van de openstaande facturen voor zijn werkzaamheden voor een totaal van EUR 16.582,46, vermeerderd met rente en (buitengerechtelijke) kosten.
3.2. Pondac voert verweer. Pondac stelt dat er geen sprake is van een rechtgeldige opdracht in verband met een tegenstrijdig belang in de zin van artikel 2:256 BW. Subsidiair stelt Pondac zich op het standpunt dat een gedeelte van de facturen niet op voor haar verrichte werkzaamheden betrekking heeft.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Pondac stelt primair de facturen niet te hoeven betalen in verband met het ontbreken van een rechtgeldige opdracht voor de onderliggende werkzaamheden. Daartoe stelt zij dat de opdracht namens Pondac werd gegeven door [betrokkene 1] en dat [betrokkene 1] niet bevoegd was Pondac hierin te vertegenwoordigen. Er is sprake van een tegenstrijdig belang in de zin van artikel 2:256 BW omdat, zoals door [eiseres] ook niet wordt bestreden, het hier een opdracht tot het verlenen van bijstand betrof in een geschil dat gedeeltelijk ook op [betrokkene 1] betrekking had. Hierin is een persoonlijk belang van [betrokkene 1] gelegen en een mogelijke belangenverstrengeling omdat Pondac, zoals door [eiseres] ook niet is bestreden, belang had bij een kritische blik op de positie van [betrokkene 1]. Zo nodig diende namens Pondac gesteld te worden dat een bepaald bedrag niet door Pondac maar door [betrokkene 1] verschuldigd was.
4.2. Artikel 2:256 BW bepaalt dat tenzij de statuten anders bepalen, de vennootschap in een geval waarin zij een tegenstrijdig belang heeft met een of meer bestuurders van de vennootschap moet worden vertegenwoordigd door de raad van commissarissen. De algemene vergadering van aandeelhouders is steeds bevoegd om daartoe één of meer andere personen aan te wijzen. De rechtbank stelt voorop, de jurisprudentie hierin volgend, dat de strekking van dit artikel is, te voorkomen dat een bestuurder bij zijn handelen - een handelen dat gericht moet zijn op de belangen van de vennootschap – persoonlijke belangen of het belang van anderen zal meewegen. Reeds de mogelijkheid van een tegenstrijdig belang is voldoende om een tegenstrijdig belang in de zin van artikel 2:256 BW aan te nemen.
4.3. [eiseres] stelt dat er geen sprake was van een tegenstrijdig belang. Daartoe stelt hij dat hij namens Pondac en [betrokkene 1] geen (inhoudelijk) verweer heeft gevoerd in de hiervoor onder 2.4 vermelde procedures bij de rechtbank Arnhem en dat zijn facturen dan ook geen betrekking hadden op de verdediging in deze procedures. Daartoe verwijst hij naar door hem overgelegde factuurspecificaties. Verder stelt hij dat het door hem gevoerde verweer in de schorsingsprocedure bij de Ondernemingskamer uitsluitend betrekking had op Pondac.
4.4. Naar aanleiding van het voorgaande overweegt de rechtbank als volgt. Voorop staat dat, zoals [eiseres] ook niet heeft bestreden, de aan de facturen ten grondslag liggende werkzaamheden betrekking hadden op de in die periode bestaande geschillen tussen [betrokkene] met Pondac. [betrokkene 1] had daarbij een persoonlijk belang, immers de aanspraken van [betrokkene] waren voor een deel ook tegen hem persoonlijk ingesteld. Daarbij moest worden vastgesteld of, indien en voor zover er sprake was van een opeisbare vordering, een gedeelte daarvan óf door Pondac óf door [betrokkene 1] moest worden voldaan. De persoonlijke belangen van [betrokkene 1] waren daarmee (mogelijk) tegenstrijdig met die van Pondac terwijl [betrokkene 1] zich in zijn hoedanigheid van bestuurder naar de belangen van Pondac moest richten. Daarvan doet niet af dat in de procedures bij de rechtbank Arnhem geen verweer zou zijn gevoerd zoals [eiseres] stelt omdat, zoals [eiseres] niet heeft bestreden, de werkzaamheden die aan de facturen ten grondslag lagen wél op hetzelfde geschil met [betrokkene] betrekking hadden.
4.5. In de procedure bij de Ondernemingskamer waren zowel Pondac als [betrokkene 1] gerekwestreerde. Ook indien, zoals [eiseres] stelt, het door hem in die procedure gevoerde verweer geen betrekking had op [betrokkene 1], was er sprake van een verstrengeling van de belangen van Pondac met de persoonlijke belangen van [betrokkene 1] als gerekwestreerde in dezelfde procedure. Mogelijk waren deze belangen tegenstrijdig zodat [betrokkene 1] geen bevoegdheid toekwam rechtshandelingen namens Pondac te verrichten, waaronder een opdracht aan een advocaat om voor Pondac op te treden. Ingevolge artikel 2:256 BW kwam, bij het ontbreken van een raad van commissarissen, bevoegdheid toe aan de algemene vergadering van aandeelhouders om andere personen aan te wijzen die de vennootschap op dit punt konden vertegenwoordigen.
4.6. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [betrokkene 1] niet bevoegd was om ter zake van de geschillen van Pondac met [betrokkene] rechtshandelingen te verrichten waaronder de opdracht aan [eiseres] om Pondac bij te staan als advocaat. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat [eiseres] niet stelt dat deze onbevoegdheid hem als derde niet zou kunnen worden tegengeworpen en dat overigens van feiten en omstandigheden waaruit dit zou kunnen volgen niet is gebleken.
4.7. De slotsom is dat de vorderingen van [eiseres] voor afwijzing gereed liggen. Daarmee wordt niet meer toegekomen aan het subsidiaire verweer van Pondac dat de facturen gedeeltelijk geen betrekking hebben op voor haar verrichte werkzaamheden.
4.8. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Pondac worden begroot op:
- explootkosten EUR 0,00
- vast recht 390,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.294,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Pondac tot op heden begroot op EUR 1.294,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2007.