Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 149758 / HA ZA 06-2284
Vonnis in incident van 28 maart 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te Oostvoorne,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. D.T. Hofma,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde],
gevestigd te Brakel,
gedaagde,
eiseres in het incident,
2. [gedaagde],
wonende te Brakel,
gedaagde,
eiser in het incident,
3. [gedaagde],
wonende te Brakel,
gedaagde,
eiseres in het incident,
4. [gedaagde]
wonende te Brakel,
gedaagde,
eiseres in het incident,
procureur mr. L. Paulus,
advocaat mr. A. de Feijter,
5. [gedaagde]
wonende te Lienden,
gedaagde,
procureur mr. W.D. Huizinga,
advocaat mr. S.A. Wensing.
De partijen in het incident zullen hierna [gedaagde] en [eiser] worden genoemd.
1. De procedure
in de hoofdzaak en in het incident
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord van gedaagde sub 5
- de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1. In februari 2006 heeft [eiser] van [gedaagde] en/of van [gedaagde] (hierna ´[gedaagde]) een dressuurpony gekocht. [eiser] stelt zich in de hoofdzaak primair op het standpunt dat [gedaagde] en/of [gedaagde] toerekenbaar tekort zijn/is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst. Subsidiair stelt [eiser] dat de overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van dwaling. De pony is volgens [eiser] ongeschikt voor het door hem beoogde doel. [eiser] vordert dat de rechtbank voor recht verklaart dat de koopovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden of vernietigd. Subsidiair vordert hij dat de rechtbank de overeenkomst ontbindt of vernietigt, waarbij de gedaagden hoofdelijk worden veroordeeld om de koopsom, vermeerderd met rente, te restitueren en de pony terug te nemen. Daarnaast vordert [eiser] schadevergoeding.
2.2. [gedaagde] vordert in het incident dat haar wordt toegestaan [gedaagde] in vrijwaring op te roepen. [gedaagde] voert aan dat indien in de hoofdzaak zou worden beslist dat zij in de nakoming van de koopovereenkomst toerekenbaar tekort is geschoten jegens [eiser], dan wel indien de gestelde dwaling komt vast te staan, [gedaagde] jegens haar moet instaan voor de nadelige gevolgen van die beslissing. [gedaagde] heeft, zo moet in dat geval immers worden aangenomen, de pony aan [gedaagde] op diezelfde dag verkocht zodat ervan moet worden uitgegaan dat zij bekend was of had moeten zijn met de gestelde beperkingen van het dier.
Ook indien in de hoofdzaak zou komen vast te staan dat [gedaagde] naast [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk is jegens [eiser], moet [gedaagde] jegens [gedaagde] instaan voor de kosten en schade omdat [gedaagde] de beperkingen van de pony kende, aldus [gedaagde]
2.3. [eiser] voert in zijn incidentele conclusie van antwoord primair aan dat de hoofdzaak te veel zou worden vertraagd indien het verzoek tot oproeping in vrijwaring wordt toegestaan. [gedaagde] zou onvoldoende belang hebben bij haar vordering en verder zou het karakter van de vordering zich verzetten tegen toewijzing ervan.
Subsidiair is [eiser] van mening dat de vrijwaringsprocedure niet moet worden gevoegd met de hoofdzaak, dan wel dat de vrijwaring dient te worden geschorst totdat in de hoofdzaak onherroepelijk is beslist.
2.4. De rechtbank overweegt als volgt. Om een verzoek tot oproeping in vrijwaring te kunnen toewijzen is vereist dat de vordering tegen de waarborg afhankelijk is van de vordering in de hoofdzaak, in die zin dat de eerstgenoemde vordering alleen toewijsbaar zal zijn, omdat in de hoofdzaak een voor de gewaarborgde ongunstig vonnis wordt gewezen. De rechtsverhouding tussen de gewaarborgde en de waarborg dient zodanig te zijn dat de waarborg gehouden is de gewaarborgde vrij te houden van (een deel van) de nadelige gevolgen van het verliezen van de hoofdzaak.
2.5. Naar het oordeel van de rechtbank komt uit de stellingen van [gedaagde] voldoende naar voren dat van zo’n rechtsverhouding (mogelijk) sprake is zodat aan de vereisten voor oproeping in vrijwaring in beginsel is voldaan. Dit is op zichzelf ook niet betwist door [eiser].
2.6. Voor beantwoording van de vraag of de hoofdzaak onredelijk zou worden vertraagd als de vordering tot vrijwaring wordt toegestaan, zoals [eiser] stelt, komt het aan op een onderzoek naar de belangen van partijen en naar de eisen van een doelmatige procesvoering. De rechtbank is van oordeel dat gezamenlijke behandeling van de hoofdzaak en de vrijwaring gewenst is uit het oogpunt van proceseconomie en om tegenstrijdige uitspraken te voorkomen. Voorshands valt naar het oordeel van de rechtbank niet te verwachten dat de vrijwaring, in verhouding tot de hoofdzaak, zo gecompliceerd of tijdrovend zal zijn, dat de vertraging op voorhand onredelijk of nodeloos moet worden geoordeeld. Anders dan [eiser] betoogt, heeft [gedaagde] een gerechtvaardigd belang om haar verhaalsrecht op [gedaagde] tegelijk met een veroordeling in de hoofdzaak te laten vaststellen, mits daardoor de hoofdzaak geen onredelijke vertraging oploopt. De omstandigheid dat, zoals [eiser] verder aanvoert, [gedaagde] richting [eiser] onvoldoende duidelijk is (geweest) over haar rechtsverhouding met [gedaagde], doet aan het bovengenoemde belang van [gedaagde] niet af. Ook het feit dat [eiser] in de hoofdzaak hoofdelijke veroordeling van alle gedaagden vordert, maakt niet dat [gedaagde] geen belang meer zou hebben om indien [eiser] zich op haar verhaalt, regres te nemen op [gedaagde]. De belangenafweging dient dus in het nadeel van [eiser] uit te vallen, waarbij de rechtbank nog overweegt dat het belang van [eiser] bij een voortvarende afhandeling van de zaak wordt gediend door de mogelijkheid om, indien zijn vrees voor onredelijke vertraging gerechtvaardigd zou blijken, de hoofdzaak en vrijwaring af te splitsen (artikel 215 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering).
2.7. Ten aanzien van het subsidiaire verweer van [eiser] overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar het bovenstaande, dat zij op dit moment geen redenen ziet om de hoofdzaak en de vrijwaring te splitsen.
2.8. De incidentele vordering zal dus worden toegewezen. De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. staat toe dat [gedaagde] door [gedaagde]. wordt gedagvaard tegen de terechtzitting van 16 mei 2007,
3.2. houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
3.3. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 16 mei 2007 voor conclusie van antwoord door [gedaagde],
3.4. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2007.
coll. EdB