ECLI:NL:RBARN:2007:BA4538

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/720270-06
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van politieambtenaren voor meineed en mishandeling

Op 7 mei 2007 heeft de Rechtbank Arnhem uitspraak gedaan in twee zaken tegen politieambtenaren van het korps Gelderland-Zuid. De rechtbank legt aanzienlijk hogere straffen op dan de eis van de officier van justitie. Een 25-jarige politieambtenaar is veroordeeld voor het opmaken van een meineed proces-verbaal. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en ontzetting van het recht tot het bekleden van ambten voor de duur van twee jaar en zes maanden. De rechtbank oordeelt dat een werkstraf in dit ernstige geval niet passend is. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier maanden voorwaardelijk en een werkstraf van 200 uur geëist.

Een 45-jarige politieambtenaar is veroordeeld voor mishandeling, het doen van een valse aangifte en het opmaken van een meineed proces-verbaal. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en ontzetting van het recht tot het bekleden van ambten voor vijf jaar. De officier van justitie had 12 maanden gevangenisstraf geëist, waarvan vier maanden voorwaardelijk en ontzetting van het recht om ambten te vervullen voor drie jaar.

De rechtbank motiveert de straffen door te wijzen op de ernst van de feiten. Het op ambtseed in strijd met de waarheid opmaken van een proces-verbaal en het doen van een valse aangifte zijn bijzonder ernstige feiten. Dit kan leiden tot onterecht vervolgen van een onschuldige persoon. De rechtbank benadrukt dat meineed door een opsporingsambtenaar het vertrouwen in de rechtspraak ondermijnt en dat dergelijke gedragingen onwaardig zijn voor een rechtschapen opsporingsambtenaar. De rechtbank gaat bij de straffen uit boven de eis van de officier van justitie, gezien de bijzondere ernst van de bewezen gedragingen.

Uitspraak

Verkort vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer : 05/720270-06
Datum zitting : 23 april 2007
Datum uitspraak : 7 mei 2007
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsvrouw: mr. A. Kiliç-Sahin, advocaat te Lent, gemeente Nijmegen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 juli 2005 te Nijmegen opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), (met een wapenstok en/of met gebalde vuist(en)) heeft geslagen en/of gestompt en/of die [slachtoffer] heeft laten bijten door een onder zijn, verdachtes, opzicht staande politiediensthond waardoor die [slachtoffer] pijn heeft ondervonden en/of letsel heeft bekomen;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 03 augustus 2005 te Nijmegen, althans in Nederland, in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, opzettelijk schriftelijk persoonlijk, een valse verklaring heeft afgelegd door toen daar in een door hem verdachte schriftelijk op ambtseed opgemaakt proces-verbaal opzettelijk in strijd met de waarheid te vermelden:" In overleg met een dierenarts moest Kimbo een week rust houden en vervolgens een week opbouwen, hierdoor is hij 2 weken niet inzetbaar geweest voor de dienst";
art 207 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 17 december 2005 te Nijmegen opzettelijk bij een bevoegde ambtenaar aangifte heeft gedaan van een gepleegd strafbaar feit, te weten (zware) mishandeling jegens hem, verdachte, op 23 juli 2005 te Nijmegen gepleegd door [slachtoffer], in elk geval aangifte heeft gedaan van enig strafbaar feit, terwijl verdachte wist dat bedoeld strafbaar feit niet was gepleegd;
art 188 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 19 januari 2006 te Nijmegen, althans in Nederland, in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, opzettelijk schriftelijk persoonlijk een valse verklaring heeft afgelegd door toen daar in een door hem, verdachte, schriftelijk op ambtseed opgemaakt proces-verbaal opzettelijk in strijd met de waarheid te vermelden -zakelijk weergegeven- dat hij door een persoon, genaamd [slachtoffer], op 23 juli 2005 te Nijmegen met een gebalde vuist tegen de achterkant van zijn, verdachtes, hoofd werd geslagen;
art 207 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 23 april 2007 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mevrouw mr. A. Kiliç-Sahin, advocaat te Lent, gemeente Nijmegen.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden, waarvan 4 (vier) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren en voorts tot ontzetting van het recht om ambten te vervullen gedurende 3 (drie) jaren.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing betreffende het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen wat verdachte onder 2 is tenlastegelegd en zal verdachte daarvan vrijspreken. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek op dit punt onvolledig is geweest, gelet op de door getuigen afgelegde tegenstrijdige verklaringen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 23 juli 2005 te Nijmegen opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), met gebalde vuist heeft gestompt en die [slachtoffer] heeft laten bijten door een onder zijn, verdachtes, opzicht staande politiediensthond waardoor die [slachtoffer] pijn heeft ondervonden en letsel heeft bekomen;
3.
hij op 17 december 2005 te Nijmegen opzettelijk bij een bevoegde ambtenaar aangifte heeft gedaan van een gepleegd strafbaar feit, te weten mishandeling tegen hem, verdachte, op 23 juli 2005 te Nijmegen gepleegd door [slachtoffer], terwijl verdachte wist dat bedoeld strafbaar feit niet was gepleegd;
4.
hij op 19 januari 2006 te Nijmegen, in een geval waarin een wettelijk voorschrift daaraan rechtsgevolgen verbindt, opzettelijk schriftelijk persoonlijk een valse verklaring heeft afgelegd door toen daar in een door hem, verdachte, schriftelijk op ambtseed opgemaakt proces-verbaal opzettelijk in strijd met de waarheid te vermelden - zakelijk weergegeven - dat hij door een persoon, genaamd [slachtoffer], op 23 juli 2005 te Nijmegen met een gebalde vuist tegen de achterkant van zijn, verdachtes, hoofd werd geslagen;
De rechtbank overweegt ten aanzien van de feiten 3 en 4 het navolgende:
- Verdachte heeft ter terechtzitting van 22 januari 2007 verklaard, nadat hem gevraagd was goed na te denken, dat de diensthond Kimbo heeft ingebeten bij de op de grond liggende [slachtoffer], dat verdachte dan vooroverbuigt en Kimbo bij de halsband pakt en dat op het moment dat hij de halsband vast heeft [slachtoffer] hem slaat. Dan laat verdachte Kimbo los en geeft hij [slachtoffer] een klap.
- Deze volgorde van handelingen komt overeen met de volgorde van de handelingen die verdachte in zijn aangifte op 17 december 2005 meldt.
- De videobeelden geven, volgens de waarneming van de rechtbank van de videobeelden ter terechtzitting van 23 april 2007, onbelemmerd zicht op verdachte en [slachtoffer] vanaf het moment dat de politiehond op [slachtoffer] in heeft gebeten tot en met het moment dat verdachte [slachtoffer] een klap geeft.
- In die tijdspanne moet volgens de verklaring van verdachte de klap van [slachtoffer] tegen het hoofd of de hals of nek van verdachte zijn gegeven.
- [slachtoffer] heeft zowel bij de politie als op de terechtzitting als getuige verklaard geen klap tegen verdachte te hebben gegeven en zich niet agressief tegen hem te hebben gedragen.
- De verklaring van verdachte over het optreden van [slachtoffer] wordt niet, die van [slachtoffer] wel bevestigd door genoemde videobeelden.
De rechtbank is op grond van de verklaringen van [slachtoffer], zowel bij de politie afgelegd, als afgelegd als getuige ter terechtzitting van 23 april 2007, in samenhang met de hiervoor geschetste gang van zaken, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [slachtoffer] verdachte geen klap heeft gegeven en verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de hem verweten feiten 3 en 4 zoals hiervoor in de bewezenverklaring aangegeven. Verdachte heeft op dit punt gelogen.
Weliswaar heeft [verbalisant] in een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen bevestigd dat hij heeft gezien dat verdachte door [slachtoffer] is geslagen, maar de rechtbank legt dit proces-verbaal van bevindingen terzijde omdat [verbalisant] op 23 mei 2006 bij de rijksrecherche heeft verklaard dat hij niet wist of hij gezien had dat verdachte was geslagen en dat hij wist dat hij dit proces-verbaal van bevindingen niet conform de waarheid had opgemaakt. De rechtbank heeft, gelet op de verklaringen ter terechtzitting van 23 april 2007 van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] over de wijze waarop de verklaring van [verbalisant] tot stand is gekomen, geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door [verbalisant] op 23 mei 2006 afgelegde verklaring. Van het uitoefenen van grote druk en/of intimidatie door de rijksrecherche is tijdens dat verhoor niet gebleken.
Door de raadsvrouw is nog gewezen op een aantal telefoongesprekken die [verbalisant] met vrienden, familie en/of collega’s heeft gevoerd, welke gesprekken haaks zouden staan op de inhoud van de door hem op 23 mei 2006 afgelegde verklaring van de rijksrecherche. Dit brengt de rechtbank evenwel niet tot een ander oordeel, nu [verbalisant] nadien, in zijn verhoor op 1 juni 2006, bij zijn eerdere verklaring blijft en daarin slechts op één punt een nuancering aanbrengt die zijn eerdere verklaring niet wezenlijk in een ander licht plaatst.
Bij dit oordeel over het bewezen zijn van de feiten 3 en 4 past dat verdachte in juli 2005 aangifte doet van tegen hem op 23 juli 2005 uitgeoefend geweld en verdachte tot 17 december 2005 geen aangifte doet van de klap die hem door NN ([slachtoffer]) zou zijn gegeven. Daartoe zou alle reden zijn geweest, nu immers verdachte heeft verklaard hoe uitzonderlijk de situatie rond het optreden tegen [slachtoffer] op die 23e juli 2005 is geweest.
Wat verdachte onder 1, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
“mishandeling”;
feit 3:
“aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is”;
feit 4:
“in de gevallen waarin een wettelijk voorschrift daaraan rechtsgevolgen verbindt schriftelijk, persoonlijk, opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen.”
4b. De strafbaarheid van de feiten
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat verdachte zo moest handelen als hij gedaan heeft, hij heeft [slachtoffer] een klap gegeven en heeft zijn diensthond Kimbo moeten laten bijten, ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, tegen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer].
De rechtbank verwerpt dit verweer. Gelet op de weergegeven bewijsoverwegingen staat vast dat [slachtoffer] verdachte geen klap heeft gegeven, zodat er op dat punt geen sprake was van een noodweersituatie. Voorts is niet aannemelijk geworden dat [slachtoffer] door agressief gedrag aanleiding heeft gegeven tot het in eerste instantie laten inbijten door de hond.
Van belang is voorts dat verdachte verschillende, op essentiële onderdelen tegenstrijdige, verklaringen heeft afgelegd over de situatie ter plaatse, die tot zijn handelen uit noodweer zou hebben geleid.
Gelet op dit alles is niet gebleken van een noodweersituatie.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 9 maart 2007.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft als opsporingsambtenaar in strijd met de waarheid op ambtseed een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt waarin hij relateert dat hij door een persoon is geslagen en tevens heeft verdachte van dit voorval een valse aangifte gedaan. Daarnaast heeft hij die persoon mishandeld.
Dit zijn zeer ernstige feiten en vooral het op ambtseed in strijd met de waarheid opmaken van een proces-verbaal over gedragingen van een persoon en het doen van een valse aangifte tegen die persoon, zijn bijzonder ernstige feiten, omdat als gevolg daarvan die persoon als verdachte had kunnen worden aangemerkt en had kunnen worden vervolgd en veroordeeld op basis van dat proces-verbaal en die aangifte. Meineed door een opsporingsambtenaar raakt het hart van het politiewerk en het zet de wél integere politiecollega’s te kijk. Daarnaast tast deze handelwijze van verdachte het rechtssysteem in de kern aan en is een rechtschapen opsporingsambtenaar onwaardig.
Een opsporingsambtenaar die in een ambtsedig proces-verbaal onwaarheden vastlegt dient zich ervan bewust te zijn dat dit de rechtspraak tot op het bot raakt en op dit handelen past de bijkomende straf van ontzetting van het recht om ambten te vervullen. Deze bijkomende straf dient niet alleen om verdachte te treffen voor zijn handelwijze, maar heeft ook als doel opsporingsambtenaren in het algemeen ervan te doordringen dat door het opnemen van onwaarheden in ambtsedige processen-verbaal voor hen geen plaats meer dient te zijn om een ambt als dat van opsporingsambtenaar te bekleden.
Om de ernst van de feiten tot uitdrukking te brengen komt alleen een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf in aanmerking. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank ontzetting van het recht om ambten te vervullen voor bepaalde duur om de hiervoor geformuleerde redenen passend.
De rechtbank gaat voor wat betreft de duur van de gevangenisstraf en de bijkomende straf uit boven de eis van de officier van justitie, omdat zij van oordeel is, gezien de bijzondere ernst van de bewezen gedragingen, dat met de duur van deze straffen zoals deze door de officier van justitie is gevorderd, niet kan worden volstaan.
Deze straffen zijn hoger dan die in de zaak tegen zijn medeverdachte, nu hij meer feiten heeft begaan en, anders dan zijn medeverdachte, heeft gehandeld uit eigen belang. Voorts is medebepalend het verschil in ervaring, waardoor van verdachte, meer nog dan van de medeverdachte, had mogen worden verwacht dat deze doordrongen was van de gevolgen van zijn handelen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 28, 31, 188, 207 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat verdachte onder 1, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
A. een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 5 (vijf) maanden niet tenuitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
B. ontzetting van het recht tot het bekleden van ambten voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Aldus gewezen door:
mr. B.F.M. Klappe, rechter als voorzitter,
mr. E.A.A.M. Pfeil, vicepresident,
mr. J.H.M. Delnooz-Engels, rechter,
in tegenwoordigheid van J.L. de Vos, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 mei 2007.