zaaknummer / rolnummer: 140755 / HA ZA 06-848
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres].,
gevestigd te Beneden-Leeuwen, gem. West Maas en Waal,
eiseres,
procureur mr. O.N.J. Maatje,
1. de commanditaire vennootschap naar Belgisch recht
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur mr. L. Paulus,
advocaat mr. J.M. de Koning.
Partijen zullen hierna ook [eiseres], [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 augustus 2006
- het proces-verbaal van comparitie en de ter gelegenheid daarvan overgelegde producties
- de akte van [gedaagde sub 1]
- de antwoordakte van [eiseres]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde sub 2] is ‘zaakvoerder’ van [gedaagde sub 1]. [gedaagde sub 2] is gehuwd met [gedaagde sub 3].
2.2. [gedaagde sub 1] is een in België gevestigd bedrijf dat onder meer handelt in (natuur)stenen prod[gedaagde sub 1]gedaagde sub 1] wilde in 2005 haar activiteiten uitbreiden naar Nederland. In dat kader is zij in contact gekomen met de heer [betrokkene], (hierna: [betrokkene]).
2.3. [betrokkene] is (algemeen) directeur van [eiseres]. [betrokkene] is verder, naast de heer A.G. [betrokkene 2], oprichter van [gedaagde sub 1] Gelderland B.V. i.o.
2.4. [gedaagde sub 1] Gelderland B.V. i.o. is (nog) niet perfect geworden.
2.5. [gedaagde sub 1] Gelderland B.V. i.o. heeft op 5 september 2005 een samenwerkingsovereenkomst gesloten met [gedaagde sub 1] met betrekking tot, onder meer, de handel in (natuur)stenen producten met klanten in Nederland. De overeenkomst bevat onder meer bepalingen met betrekking tot leveranties, assortiment, prijzen, marketingbeleid en verkoopgebied.
2.6. [gedaagde sub 1] Gelderland B.V. i.o. had haar bedrijf gevestigd op een perceel in [woonplaats]. Het perceel (hierna: de onroerende zaak) bestaat uit een woonhuis met bijbehorende tuin. De onroerende zaak is eigendom van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3]. Zij verhuurden aan [gedaagde sub 1] Gelderland B.V. i.o. In de daartoe gesloten huurovereenkomst is bepaald, onder meer, dat het woonhuis moet worden gebruikt als dienstwoning door [betrokkene] en dat gedurende de eerste twee jaar – de periode van 1 maart 2005 tot 1 maart 2007 – geen huur verschuldigd was.
2.7. Voorafgaande aan de opening van het bedrijf van [gedaagde sub 1] Gelderland B.V. i.o. is het woonhuis, onderdeel van de onroerende zaak, gerenoveerd. Het betreft onder meer de renovatie van badkamer en keuken. De tuin bij het woonhuis is ingericht tot showtuin voor (natuur)steen.
2.8. [gedaagde sub 1] heeft een gedeelte van de kosten voor de werkzaamheden met betrekking tot de inrichting van de tuin tot showtuin rechtstreeks voor haar rekening genomen. Een ander deel heeft [eiseres], althans dit stelt [eiseres], betaald of anderszins voor haar rekening genomen.
2.9. Een e-mail-correspondentie tussen [betrokkene] en [gedaagde sub 2] van 7 februari, 15 februari en 6 mei 2005 bevat onder meer, in willekeurige volgorde, de volgende passages:
Opmerking van [gedaagde sub 2]:
Ik wil alles weten op voorhand als ik iets moet betalen. Ik weet er niets van dus betaal ik niet.
Reactie [betrokkene]:
Ik begrijp u Bob, u heeft gelijk en ik ben het met u eens.
[betrokkene]:
Is het in orde als wij het bedrijf Sanders beton laten aanleveren en dit te storten?
[betrokkene]:
Ik denk dat u deze e-mail niet goed begrepen heeft, ik heb hier alle kosten in gezet die gemaakt zijn ook, maar niet met de bedoeling die aan u te berekenen, dit is alleen ter info voor u. Ik heb ook geschreven dat u aan kunt geven wat wel en niet, ik doe 100 % mijn best en ik wil dat u beslist wat ik mag berekenen (…)
2.10. [betrokkene] en [betrokkene 2] hebben in verband met de verbouwing van het woonhuis bij een of meer van de gedaagden een bedrag geleend van EUR 15.000,-.
2.11. Aan de hiervoor onder 2.5 samenwerkingsovereenkomst en de onder 2.6 vermelde huurovereenkomst wordt door partijen bij die overeenkomsten thans geen uitvoering meer gegeven.
2.12. [eiseres] heeft transportnota’s gezonden aan [gedaagde sub 1] voor een totaal van EUR 16.519,55. [gedaagde sub 1] heeft deze onbetaald gelaten.
2.13. [eiseres] heeft onder [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] conservatoir beslag doen leggen op de onroerende zaak.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert - samengevat - na vermeerdering van eis, veroordeling van gedaagden hoofdelijk tot betaling van EUR 216.956,32, vermeerderd met rente en (buitengerechtelijke) kosten waaronder de kosten van het gelegde beslag.
3.2. Gedaagden voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De vordering van [eiseres] bestaat uit twee onderdelen. Het eerste betreft de kosten voor de werkzaamheden met betrekking tot de renovatie van het woonhuis en de inrichting van de tuin tot showtuin. Het tweede betreft de onbetaald gebleven facturen voor de door [eiseres] voor [gedaagde sub 1] uitgevoerde transporten.
4.2. De vordering met betrekking tot de renovatie en showtuin grondt [eiseres] primair op de stelling dat zij een mondelinge overeenkomst heeft met [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] die ertoe strekt dat de kosten voor de renovatie van het woonhuis en de inrichting van de showtuin voor rekening van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zouden zijn. Voor de werkzaamheden - die voor het grootste gedeelte niet door [eiseres] zelf maar door anderen werden uitgevoerd – zou [eiseres] een drietal verzamelfacturen hebben gezonden. Deze zijn onbetaald gebleven zodat zij ter zake van deze kosten nog steeds een vordering jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] heeft.
4.3. Subsidiair, voor het geval de rechtbank zou oordelen dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] geen partij zijn bij de meergenoemde mondelinge overeenkomst, stelt [eiseres] dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] door natrekking eigenaar zijn geworden van de resultaten van de uitgevoerde werkzaamheden. Aldus zou sprake zijn van ongerechtvaardigde verrijking ter hoogte van de kosten van de uitgevoerde werkzaamheden. [eiseres] maakt aanspraak op schadevergoeding tot dat bedrag.
4.4. Gedaagden betwisten de door [eiseres] gestelde mondelinge overeenkomst. Zij stellen dat er in het geheel geen overeenkomst is. Zij hebben geen opdracht gegeven voor de genoemde werkzaamheden. De drie verzamelfacturen van [eiseres] hebben zij nooit ontvangen. Iedere specificatie en/of onderbouwing zou ontbreken. Een aantal posten zou geen betrekking hebben op de onroerende zaak. Verder wordt ten onrechte aanspraak gemaakt op de BTW over het geheel. Gedaagden wijzen erop dat voor de verbouwing van het woonhuis [betrokkene] en [betrokkene 2] EUR 15.000,- van hen hebben geleend. Zij stellen dat hieruit reeds volgt dat partijen zijn overeengekomen dat de renovatie voor rekening van [betrokkene] en [betrokkene 2] zouden zijn. Verder wijzen gedaagden op het feit dat de eerste periode van
1 maart 2005 tot 1 maart 2007 geen huur hoefde te worden betaald, dit met het oog op, althans zo stellen gedaagden, de voor renovatie en de inrichting van de showtuin te maken kosten.
4.5. Volgens gedaagden moet het subsidiaire beroep op ongerechtvaardigde verrijking worden afgewezen omdat de renovatie en de aanleg van de showtuin hun grondslag vinden in een huurovereenkomst en derhalve in een rechtshandeling. In beginsel is een verrijking dan niet ongerechtvaardigd. Zij wijzen op het recht van wegneming dat een huurder tegen het einde van de huur toekomt ex artikel 7:216 BW. Aldus bestaat er behoudens bijzondere omstandigheden geen aanspraak in verband met ongerechtvaardigde verrijking.
4.6. Gelet op de stellingen van partijen moet in de eerste plaats worden beoordeeld of er sprake is van de door [eiseres] gestelde overeenkomst en of uit hoofde daarvan aanspraak bestaat op een vergoeding van de kosten zoals gevorderd. De rechtbank stelt voorop dat [eiseres] weliswaar stelt dat er sprake is van een mondelinge overeenkomst maar verzuimt te stellen wanneer en onder welke omstandigheden deze overeenkomst tot stand is gekomen en, vooral, wat partijen toen precies zijn overeengekomen. Tijdens de comparitie heeft [eiseres] gesteld dat de door haar gevorderde kosten telkens “in overleg” met onder meer [gedaagde sub 2] zijn gemaakt. De rechtbank leidt daaruit af, bij gebreke van meer of andere stellingen of toelichting van [eiseres] op dat punt, dat de mondelinge overeenkomst waarop [eiseres] doelt gevonden moet worden in deze telkenmale verkregen toestemming. Dit vindt in elk geval ook steun in de door gedaagden bij akte in het geding gebrachte e-mail correspondentie, meer specifiek uit de daaruit genomen en hiervoor onder 2.9 vermelde citaten. Daaruit volgt dat partijen het er toen over eens waren dat voor alle kosten eerst om toestemming moest worden gevraagd en dat vergoeding van kosten mocht worden geweigerd.
4.7. Gelet op de overwegingen hiervoor onder 4.6, moet worden beoordeeld of [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben ingestemd met de door [eiseres] opgevoerde kosten. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] betwisten met de kosten te hebben ingestemd. Gelet hierop mag van [eiseres] worden verwacht dat zij feiten en omstandigheden had gesteld waaruit de instemming of de opdracht voor de door [eiseres] te maken kosten blijkt. [eiseres] heeft dit echter nagelaten. [eiseres] volstaat met haar stelling dat kosten steeds in overleg met [gedaagde sub 2] of de heer [betrokkene 3] – een persoon die wel eens op de bouwplaats aanwezig was –
zijn gemaakt. Dit overleg zou steeds hebben plaatsgevonden aan de hand van een kostenoverzicht in de vorm als in de procedure overgelegd. Gelet op de betwisting door gedaagden had, naar het oordeel van de rechtbank, van [eiseres] verwacht mogen worden dat zij de betreffende overzichten had overgelegd en ter zake verdere stellingen had ingenomen, bijvoorbeeld over de plaats waar dit overleg heeft plaatsgevonden en de datum van dit overleg. Verder had gelet op de stelling van gedaagden tijdens de comparitie dat de heer [betrokkene 3] niet bevoegd was namens hen op te treden, [eiseres] feiten en omstandigheden moeten stellen waaruit de vertegenwoordigingsbevoegdheid of een opgewekte schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid zou moeten volgen. Ook dit heeft [eiseres] nagelaten. Gelet op het voorgaande wordt niet toegekomen aan het door [eiseres] aangeboden bewijs van de mondelinge overeenkomst en zal de vordering van [eiseres] in zoverre worden afgewezen. Alle andere stellingen van partijen op dit punt behoeven geen bespreking omdat deze, ook indien de rechtbank deze zou overnemen, niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
4.8. Met betrekking tot de subsidiaire grondslag van ongerechtvaardigde verrijking stelt de rechtbank voorop dat als regel een verrijking van de één een verarming van de ander veronderstelt. [eiseres] heeft bij akte een groot aantal facturen overgelegd waaruit de door haar gemaakte kosten zouden moeten blijken. Een groot aantal daarvan is echter niet gericht aan [eiseres] zodat bij gebreke van enige toelichting op dat punt, de rechtbank tot geen ander oordeel kan komen dan dat ter zake van die facturen van een verarming en een dienovereenkomstige verrijking geen sprake is.
4.9. Wat de facturen betreft die aan [eiseres] zijn gericht stelt de rechtbank voorop dat een verarming van de een – hier door betaling van een aantal facturen, niet noodzakelijk de verrijking van de ander voor een overeenkomstig bedrag betekent. Kosten aan de ene kant betekenen nog niet het gebaat zijn aan de andere kant, althans niet noodzakelijk een gebaat zijn tot het bedrag van de verarming. Gedaagden hebben betwist dat sprake is van een verrijking omdat, zoals zij stellen, enige grondslag, overeenkomst, onderbouwing en specificatie ontbreekt. Gelet op deze betwisting door gedaagden had [eiseres], naar het oordeel van de rechtbank, niet kunnen volstaan met het eenvoudig overleggen van een aantal facturen zonder toe te lichten in welke zin er sprake zou zijn van een verrijking van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3].
4.10. Tot slot is, naar het oordeel van de rechtbank, ook indien een verrijking wordt aangenomen deze niet zonder meer aan te merken als ongerechtvaardigd. Hiervoor onder 4.6 en 4.7 is al overwogen dat geen aanspraak op een vergoeding van kosten bestaat zonder dat daarvoor (voorafgaande) toestemming was gegeven. In rechte is niet komen vast te staan dat deze toestemming is gegeven. Een verrijking omdat [eiseres] ondanks het ontbreken van toestemming, meende deze kosten toch te moeten maken kan niet zonder meer als ongerechtvaardigd worden aangemerkt. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden zijn door [eiseres] niet gesteld en daarvan is ook niet gebleken. Het beroep op ongerechtvaardigde verrijking treft dan ook geen doel.
4.11. De tussenconclusie is dat de vordering van [eiseres] met betrekking tot de renovatie van het woonhuis en de aanleg van de showtuin wordt afgewezen.
4.12. Met betrekking tot de transportnota’s overweegt de rechtbank als volgt. Gedaagden betwisten deze verschuldigd te zijn. Zij hebben opgemerkt dat van een aantal facturen de bijbehorende CMR-vrachtbrieven ontbreken. Zij stellen dat meerdere transporten, meerdere malen gefactureerd zijn onder toezending van dezelfde vrachtbrief. Bij haar antwoordakte na comparitie heeft [eiseres] de vrachtbrieven alsnog in het geding gebracht. De rechtbank neemt in aanmerking dat ingevolge artikel 9 van het CMR-Verdrag de vrachtbrief het volledige bewijs, behoudens tegenbewijs, oplevert van de voorwaarden van de overeenkomst en de ontvangst van goederen door de vervoerder. Nu gedaagden niet hebben gesteld dat door haar voor vervoer aangeboden goederen de geadresseerde niet hebben bereikt, zal de rechtbank in beginsel uitgaan van de juistheid van de vrachtbrieven voor wat betreft de uitvoering van het transport. Gedaagden hebben zich echter nog niet inhoudelijk kunnen uitlaten naar aanleiding van de overgelegde vrachtbrieven. Zij kunnen daartoe nog een akte nemen. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verwijst de zaak naar de rol van 25 april voor akteverzoek van de zijde van gedaagden voor het doel als hiervoor onder 4.12 bepaald,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2007.