ECLI:NL:RBARN:2007:BA3647

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
19 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/1966
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vrijstelling en bouwvergunning voor oprit en duiker in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 19 april 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Maas en Waal. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin de vrijstelling ex artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor het realiseren van een oprit en de bouwvergunning voor een duiker werd gehandhaafd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrijstelling en de vergunning in strijd zijn met het bestemmingsplan, dat de bestemming 'water' op het perceel heeft. De rechtbank oordeelde dat de dam, die als oprit zou dienen, geen constructie met de buis vormt en dat de vrijstelling niet op de juiste wijze was verleend. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waarbij verweerder werd opgedragen een nieuw besluit te nemen op de bezwaren tegen de eerdere besluiten van 30 september 2003 en 30 augustus 2005. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 644,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat de gemeente West Maas en Waal het door eiser betaalde griffierecht van € 141,- aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 06/1966
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. A.H.M. Romviel,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Maas en Waal, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 14 maart 2006.
2. Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2003 heeft verweerder aan [X], [adres] te [plaats], ingevolge artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling verleend voor het realiseren van een oprit.
Bij besluit van 30 augustus 2005 heeft verweerder aan [X] een bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een duiker op het perceel [...] te [plaats].
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder de tegen deze besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 13 februari 2007. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door A.H.M. Romviel, advocaat te Weurt. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door H.J.C. van der Wal.
3. Overwegingen
Het beroep richt zich tegen de vrijstelling ex artikel 19, derde lid, van de WRO voor het realiseren van een oprit en de verlening van de bouwvergunning voor de duiker.
De rechtbank is eerst ter zitting gebleken dat het bouwwerk alleen de buis betreft. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de dam/oprit geen constructie met de buis. De dam is gemaakt van los zand dat over de buis is aangebracht en dat niet op constructieve wijze daarmede is verbonden. De rechtbank verwijst hierbij naar de bij de bouwaanvraag gevoegde tekening. De bouwvergunning heeft dan ook slechts betrekking op het bouwen van de buis.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van het Besluit Bouwvergunningsvrije/licht-bouwvergunningsplichtige bouwwerken (Bblbb) wordt - voor zover van belang - behoudens in gevallen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet (Wow) voorts aangemerkt het bouwen van:
a. bouwwerken geen gebouw zijnde, op, over, onder of bij een weg of railweg, dan wel in, onder of bij een water, voor zover het betreft:
5° andere naar aard en omvang met de onder 1°, 2°, 3°, of 4° genoemde bouwwerken vergelijkbare bouwwerken ten behoeve van - voor zover van belang - de waterhuishouding.
De rechtbank is van oordeel dat de buis (duiker) waarvoor bouwvergunning is gevraagd een vergunningvrij bouwwerk is in de zin van artikel 3, derde lid, onder a, onderdeel 5 van het Bblbb. De buis is een bouwwerk dat in het water wordt gelegd ten behoeve van de doorstroming van het water van de ene kant van de oprit naar de andere kant, derhalve ten behoeve van de waterhuishouding. Naar aard en omvang is de duiker vergelijkbaar met ondergrondse buis en leidingstelsels ten behoeve van perceelaansluitingen.
Nu de buis een vergunningvrij bouwwerk is in de zin van artikel 3, derde lid, onder a van het Bblbb, was het verlenen van een vergunning voor de buis, gelet op artikel 43, eerste lid, onder c, van de Wow niet vereist. Het bestreden besluit komt dan ook reeds hierom voor vernietiging in aanmerking.
Ten aanzien van de vrijstelling voor het realiseren van de oprit overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat genoemde vrijstelling ex artikel 19, derde lid, van de WRO ziet op het gebruik van de dam als oprit.
Ter plaatste van het perceel waarop de dam, waarvoor vrijstelling ex artikel 19, derde lid, WRO is verleend, ligt, geldt het bestemmingsplan ”Wamel Bedrijventerrein-Oost” (verder: het bestemmingsplan). Ingevolge dit bestemmingsplan rust op het perceel in kwestie de bestemming “water”. Niet in geschil is dat het gebruik van de dam als oprit in strijd is met de bestemming “water”.
Ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders eveneens vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.
In artikel 20 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) zijn deze gevallen aangegeven.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft aangegeven op grond van welke bepaling uit artikel 20 van het Bro de vrijstelling is gebaseerd. De rechtbank is van oordeel dat het gebruik van de dam als oprit onder geen van de gevallen genoemd in artikel 20 van het Bro valt. De enige bepaling die ziet op “gebruik” is artikel 20, eerste lid, onder e, van het Bro, doch deze bepaling is in het onderhavige geval niet van toepassing nu geen sprake is van opstallen.
Gelet hierop was er geen sprake van een geval waarin op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO vrijstelling kon worden verleend. Ook hierom komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644,- aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de bezwaren tegen de besluiten van 30 september 2003 en 30 augustus 2005 met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,- en wijst de gemeente West Maas en Waal aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat de gemeente West Maas en Waal het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,- aan eiser vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.Th.H. Zimmerman, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Litjens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2007.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: