ECLI:NL:RBARN:2007:BA3537

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
18 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
153460
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing faillissementsverzoek wegens onvoldoende summier bewijs van vordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 18 april 2007 uitspraak gedaan in een verzoek tot faillietverklaring van de vennootschap onder firma V.O.F. [gerekestreerde] en haar vennoten, ingediend door [verzoekster] S.R.L. Het verzoek tot faillietverklaring werd afgewezen omdat van het vorderingsrecht van verzoekster niet summierlijk was gebleken. De rechtbank oordeelde dat de gerekwestreerden een tegenvordering hadden ingediend van € 718.400,--, die verband hield met een dalende omzet en een vermeende tekortkoming in promotie door verzoekster. Verzoekster had een vordering van € 250.864,53 op de gerekwestreerden, maar de rechtbank vond dat de tegenvordering niet als onaannemelijk kon worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat er geen schriftelijke franchiseovereenkomst bestond, maar dat dit niet uitsloot dat er op andere gronden een verplichting tot promotie zou kunnen bestaan. De rechtbank concludeerde dat de gerekwestreerden niet verweten kon worden dat zij de zaak nog niet aan de bodemrechter hadden voorgelegd, gezien hun afhankelijke commerciële positie. Uiteindelijk werd het verzoek tot faillietverklaring afgewezen, omdat niet was voldaan aan de vereisten voor toewijzing van een faillissementsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rekestnummer: 153460 FT-RK 07/367
datum beschikking: 18 april 2007
Beschikking
op aangehecht verzoekschrift tot faillietverklaring van
de vennootschap onder firma V.O.F. [gerekestreerde] en haar vennoten
[voorletters] [gerekestreerde] en [voorletters]. [gerekestreerde],
nader te noemen: gerekwestreerden.
De gang van zaken
De rechtbank heeft kennis genomen van het verzoekschrift strekkende tot faillietverklaring van gerekwestreerden. Het verzoek is ingediend namens de vennootschap naar vreemd recht [verzoekster] S.R.L., nader te noemen [verzoekster]. Het verzoek is ter zitting van 18 april 2007 behandeld. De uitspraak is op heden bepaald.
De beoordeling
[verzoekster] is leverancier van dames- en kinderkleding van het merk [merknaam]. Vanaf 1995 hebben gerekwestreerden een [merknaam] winkel in [woonplaats]. Vanaf 1998 hadden gerekwestreerden een winkel in [woonplaats]. De winkel in [woonplaats] is op enig moment gesloten, omdat financiële middelen ontbraken voor het inkopen van een nieuwe collectie.
[verzoekster] heeft een vordering van € 250.864,53 jegens gerekwesteerden in verband met door haar geleverde kleding van het merk [merknaam]. Het betreft een vordering, die geleidelijk is opgelopen door een meerdere malen verleend uitstel van betaling voor nieuwe collecties. Gedaagden betwisten de vordering als zodanig niet, echter zij stellen te mogen verrekenen met een tegenvordering van € 718.400,--. De tegenvordering houdt verband met een dalende omzet vanaf 2000, waarvoor gerekwesteerden [verzoekster] verantwoordelijk houden. [verzoekster] heeft de promotieactiviteiten rondom het merk [merknaam] vanaf 2000 teruggeschroefd, waardoor de belangstelling voor het merk zou zijn afgenomen.
[verzoekster] erkent dat de promotieactiviteiten zijn teruggeschroefd. Zij stelt echter dat zij jegens gerekwestreerden niet is gehouden tot het voeren van promotie, omdat er geen sprake is van een (schriftelijke) franchiseovereenkomst.
De rechtbank stelt voorop dat een verzoek tot faillietverklaring in beginsel kan worden toegewezen als van het vorderingsrecht van verzoeker summierlijk is gebleken en daarnaast sprake is van een steunvordering en summierlijk is gebleken van een toestand van te hebben opgehouden te betalen. Naar het oordeel van de rechtbank is van de vordering van [verzoekster] niet summierlijk gebleken, gelet op tegenvordering die gerekwestreerden hebben ingebracht. [verzoekster] erkent dat de promotieactiviteiten zijn teruggeschroefd en zij betwist ook niet dat de belangstelling voor het merk (daardoor) is afgenomen. Een schriftelijke franchiseovereenkomst ontbreekt – gerekwestreerden hebben dit niet betwist – maar naar het oordeel van de rechtbank sluit dit nog niet uit dat op andere gronden een verplichting tot het onverminderd voeren van promotie mogelijk moet worden aangenomen. De zorgvuldigheid, die partijen gelet op hun zakelijke relatie in acht moeten nemen, zou een dergelijke verplichting met zich kunnen brengen. Een beslissend oordeel daarover gaat het bestek van de behandeling van het onderhavige verzoek echter te buiten. Een beslissing daarover is uiteindelijk aan de bodemrechter. Naar het oordeel van de rechtbank kan de vordering van gerekwestreerde voorshands niet als onaannemelijk terzijde worden geschoven.
[verzoekster] werpt gerekwestreerden tegen dat zij tot op heden de zaak niet aan de bodemrechter hebben voorgelegd. De rechtbank is van oordeel dat gerekwesteerden dit niet kan worden verweten. Zij neemt daarbij in aanmerking de stelling van gerekwestreerden dat zij, gelet op hun afhankelijke commerciële positie, daartoe nog niet wilden of konden overgaan. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat, zoals [verzoekster] niet heeft bestreden, gerekwesteerden [verzoekster] aansprakelijk hebben gesteld bij brief van 6 juni 2006 en dat [verzoekster] dus langer bekend is met de gestelde tegenvordering.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet meer toe aan een oordeel over de gestelde steunvordering
De slotsom is dat het verzoek moet worden afgewezen.
De beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.R. Veerman en uitgesproken op 18 april 2007 om 15.00 uur.
de griffier de rechter