ECLI:NL:RBARN:2007:BA1501
Rechtbank Arnhem
- Kort geding
- N.W. Huijgen
- Rechtspraak.nl
Schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis in kort geding betreffende de toewijzing van woonruimte
In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 28 februari 2007 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Rots-Vast Groep en een gedaagde partij. Rots-Vast had een vordering ingesteld tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van 10 november 2006, waarin Rots-Vast was veroordeeld om passende woonruimte aan de gedaagde aan te bieden. Tijdens de behandeling van het kort geding verklaarde de gedaagde dat zij geen prijs meer stelde op de toewijzing van woonruimte door Rots-Vast, omdat zij geen vertrouwen meer had in het bedrijf en zich inmiddels elders had ingeschreven als woningzoekende. Dit leidde tot de conclusie dat Rots-Vast niet meer in staat was om aan het vonnis te voldoen, waardoor de tenuitvoerlegging van het vonnis moest worden geschorst.
De rechtbank onderzocht of Rots-Vast voor de periode tot de uitspraak aan het vonnis had voldaan en of er dwangsommen waren verbeurd. Belangrijk was of het vonnis op de juiste wijze aan Rots-Vast was betekend. De rechtbank oordeelde dat de betekening niet rechtsgeldig was, omdat deze niet aan het kantooradres van Rots-Vast of aan de persoon van een van haar bestuurders was gedaan. Dit leidde tot de conclusie dat er geen dwangsommen waren verbeurd. De primaire vordering van Rots-Vast tot schorsing van de tenuitvoerlegging werd toegewezen, en de gedaagde werd veroordeeld in de kosten van de procedure.
De uitspraak benadrukt het belang van een correcte betekening van vonnissen en de gevolgen daarvan voor de uitvoering van rechterlijke uitspraken. De voorzieningenrechter merkte op dat de gedaagde het recht had om in een bodemprocedure een beslissing te vragen over de verschuldigdheid van dwangsommen, maar dat dit in het kader van het kort geding niet meer aan de orde kwam.