ECLI:NL:RBARN:2007:BA1501

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
28 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
150702
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis in kort geding betreffende de toewijzing van woonruimte

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 28 februari 2007 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Rots-Vast Groep en een gedaagde partij. Rots-Vast had een vordering ingesteld tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van 10 november 2006, waarin Rots-Vast was veroordeeld om passende woonruimte aan de gedaagde aan te bieden. Tijdens de behandeling van het kort geding verklaarde de gedaagde dat zij geen prijs meer stelde op de toewijzing van woonruimte door Rots-Vast, omdat zij geen vertrouwen meer had in het bedrijf en zich inmiddels elders had ingeschreven als woningzoekende. Dit leidde tot de conclusie dat Rots-Vast niet meer in staat was om aan het vonnis te voldoen, waardoor de tenuitvoerlegging van het vonnis moest worden geschorst.

De rechtbank onderzocht of Rots-Vast voor de periode tot de uitspraak aan het vonnis had voldaan en of er dwangsommen waren verbeurd. Belangrijk was of het vonnis op de juiste wijze aan Rots-Vast was betekend. De rechtbank oordeelde dat de betekening niet rechtsgeldig was, omdat deze niet aan het kantooradres van Rots-Vast of aan de persoon van een van haar bestuurders was gedaan. Dit leidde tot de conclusie dat er geen dwangsommen waren verbeurd. De primaire vordering van Rots-Vast tot schorsing van de tenuitvoerlegging werd toegewezen, en de gedaagde werd veroordeeld in de kosten van de procedure.

De uitspraak benadrukt het belang van een correcte betekening van vonnissen en de gevolgen daarvan voor de uitvoering van rechterlijke uitspraken. De voorzieningenrechter merkte op dat de gedaagde het recht had om in een bodemprocedure een beslissing te vragen over de verschuldigdheid van dwangsommen, maar dat dit in het kader van het kort geding niet meer aan de orde kwam.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 150702 / KG ZA 07-18
Vonnis in kort geding van 28 februari 2007
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SWEAT OUT B.V.,
handelende onder de naam Rots-Vast Groep,
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal te Arnhem,
advocaat mr. L.F. Jansen te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur en advocaat mr. J.C.M. Bonnier te Wijchen.
Partijen zullen hierna Rots-Vast en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met bijbehorende producties
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van Rots-Vast.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij – inmiddels onherroepelijk geworden – vonnis van deze rechtbank, sector kanton, locatie Nijmegen, van 10 november 2006 is Rots-Vast (onder meer) veroordeeld om alsnog aan [gedaagde] passende woonruimte aan te bieden binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom. Dat vonnis (hierna het vonnis te noemen) is op 16 november 2006 betekend aan het kantooradres van mr. M.J.S. Joosten, werkzaam bij De Raadgevers Juridisch Adviseurs te Arnhem, die in de procedure die tot het vonnis heeft geleid als gemachtigde voor Rots-Vast is opgetreden.
2.2. Bij brief van 17 november 2006 heeft Rots-Vast een vijftal woningen aan [gedaagde] aangeboden, die door [gedaagde] niet zijn geaccepteerd, omdat die woningen door haar als niet passend werden aangemerkt. Bij brief van 20 december 2006 heeft Rots-Vast opnieuw een woning aan [gedaagde] aangeboden die evenmin door [gedaagde] als passend werd beschouwd.
2.3. [gedaagde] heeft bij deurwaardersexploten van 19 en 29 december 2006 Rots-Vast doen aanzeggen dat Rots-Vast niet aan het vonnis heeft voldaan en op grond daarvan het maximale bedrag aan dwangsommen ad € 15.000,-- verschuldigd is. Rots-Vast is daarbij gesommeerd om dat bedrag, vermeerderd met kosten, uiterlijk binnen twee dagen aan [gedaagde] te betalen. Rots-Vast heeft daaraan niet voldaan.
3. Het geschil
3.1. Rots-Vast vordert thans samengevat- primair schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis en subsidiair te bepalen dat die tenuitvoerlegging slechts tegen zekerheidstelling voor een bedrag van € 15.000,-- mag worden voortgezet met verwijzing naar de rechtbank ter verdere afdoening van het (executie)geschil. Rots-Vast stelt zich daarbij allereerst – naar de voorzieningenrechter begrijpt – op het standpunt dat het vonnis niet op de juiste wijze aan haar is betekend, omdat die betekening ten onrechte – want in strijd met artikel 46 Rv. – is geschied aan het adres van de gemachtigde van Rots-Vast in de procedure die tot het vonnis heeft geleid. Daarnaast stelt Rots-Vast dat zij aan het vonnis heeft voldaan, nu zij tijdig aan [gedaagde] passende woonruimte heeft aangeboden.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Voorop gesteld wordt dat [gedaagde] tijdens de behandeling van het kort geding heeft verklaard dat zij geen prijs meer stelt op toewijzing van passende woonruimte aan haar door Rots-Vast, nu zij geen vertrouwen meer heeft in Rots-Vast en zij zich inmiddels elders als woningzoekende heeft laten inschrijven. Dat betekent dat Rots-Vast niet meer in staat en gehouden is om aan de inhoud van het vonnis te voldoen, zodat de tenuitvoerlegging van het vonnis voor wat de periode vanaf heden betreft moet worden geschorst. In zoverre kan de vordering van Rots-Vast dus worden toegewezen.
4.2. De vraag resteert of Rots-Vast voor wat de periode tot heden betreft aan het vonnis heeft voldaan c.q. of er al dan niet dwangsommen door haar zijn verbeurd. Voor de beantwoording van die vraag is allereerst van belang om na te gaan of het vonnis op de juiste wijze aan Rots-Vast is betekend (waarover partijen van mening verschillen), omdat dwangsommen immers eerst vanaf het moment van (rechtsgeldige) betekening van het vonnis verschuldigd zijn (art. 611a, derde lid Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.). De strekking daarvan is dat de schuldenaar in de gelegenheid moet worden gesteld om alsnog aan zijn verplichting te voldoen. Het is daarom van groot belang dat de schuldenaar zekerheid heeft over het tijdstip waarop hij aan de inhoud van het vonnis moet voldoen en wanneer precies de dwangsommen ingaan. In dat verband wordt als volgt overwogen.
4.3. Vast staat dat het vonnis niet – conform de hoofdregel van artikel 50 Rv. – is betekend aan het kantooradres van Rots-Vast of aan de persoon of de woonplaats van (een van) haar bestuurder(s). Dat een schriftelijk of langs electronische weg aangegane overeenkomst is gesloten waarbij door (een van) de bestuurder(s) van Rots-Vast woonplaats is gekozen in de zin van artikel 1:15 Burgerlijk Wetboek is gesteld noch gebleken. Namens Rots-Vast is ook uitdrukkelijk betwist dat een dergelijke woonplaatskeuze - mondeling of schriftelijk - zou zijn gemaakt.
De vraag is dan of voor de onderhavige wijze van betekening aansluiting gezocht kan worden bij artikel 63 Rv. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dat niet het geval. Het eerste lid van dat artikel is niet van toepassing, omdat het onderhavige exploot niet aan het kantoor van een advocaat, procureur of deurwaarder maar aan een gemachtigde is gedaan en het exploot bovendien niet het instellen van een rechtsmiddel betreft. Het tweede lid van artikel 63 Rv. mist eveneens toepassing, omdat dat (slechts) ziet op woonplaatskeuzes die hun grondslag vinden in een wetsbepaling met betrekking tot een reeds aangevangen executie en niet – zoals hier het geval is – op de aanvang van de executie zelf.
4.4. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de betekening van het vonnis aan de voormalige gemachtigde van Rots-Vast niet als een rechtsgeldige betekening kan worden aangemerkt. Daaraan doet niet af de (door Rots-Vast betwiste) stelling van [gedaagde] (indien al juist) dat op uitdrukkelijk verzoek van die gemachtigde en in overleg met Rots-Vast gekozen is voor de onderhavige wijze van betekening.
Het onder 4.2. overwogene brengt dan mee dat door Rots-Vast geen dwangsommen (kunnen) zijn verbeurd/verschuldigd, nog daargelaten de vraag of de door haar aan [gedaagde] aangeboden woonruimte al dan niet als passend moet worden aangemerkt. Aan de beantwoording van die vraag wordt in het kader van dit kort geding niet meer toegekomen.
Wellicht ten overvloede merkt de voorzieningenrechter nog op dat het hier om een voorlopig oordeel gaat en dat het [gedaagde] uiteraard vrij staat om in een bodemprocedure een beslissing ten gronde omtrent de verschuldigdheid van de dwangsommen te vragen.
4.5. Met inachtneming van het vorenstaande is de primaire vordering van Rots-Vast toewijsbaar. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit kort geding worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rots-Vast worden begroot op:
- dagvaarding: € 70,85
- vast recht: € 251,00
- salaris procureur € 816,00
Totaal € 1.137,85
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. schorst de op verzoek van [gedaagde] ten laste van Rots-Vast aangevangen tenuitvoerlegging van het vonnis van deze rechtbank, sector kanton, locatie Nijmegen van 10 november 2006,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Rots-Vast begroot op € 1.137,85,
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Wouters op 28 februari 2007.