ECLI:NL:RBARN:2007:BA0943

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
12 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/3487
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldige beëindiging proeftraject magazijnmedewerker en onterecht opgelegde maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 12 maart 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [eiser] en [eiseres], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem. De zaak betreft de beëindiging van een proeftraject als magazijnmedewerker bij Kruidvat, dat door eiser werd doorlopen in het kader van een reïntegratietraject. De werkgever beëindigde het proeftraject voortijdig, waarna verweerder een maatregel oplegde wegens het niet behouden van arbeid. Eisers waren van mening dat deze maatregel onterecht was opgelegd en hebben hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van verweerder onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om meer waarde te hechten aan het rapport van het reïntegratiebureau DMK dan aan de verklaringen van ex-collega's van eiser. De rechtbank merkte op dat de rapportage van DMK summier was en niet voldoende onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat het standpunt van verweerder dat eiser zijn arbeid bij Kruidvat verwijtbaar niet had behouden, niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand was gekomen.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, die zijn begroot op € 644. De gemeente Arnhem is aangewezen als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en het door eisers betaalde griffierecht van € 38 dient ook door de gemeente vergoed te worden.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 06/3487
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiser], alsmede
[eiseres],
hierna gezamenlijk aangeduid als eisers,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. A.E.L.T. Balkema,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 22 juni 2006.
2. Procesverloop
Eisers ontvangen een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm van gehuwden.
Bij besluit van 28 december 2005 heeft verweerder eisers met ingang van 1 januari 2006 een maatregel opgelegd, inhoudende een korting op de uitkering ten bedrage van 50% van de bijstandsnorm voor de duur van twee maanden.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 8 februari 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Balkema. Voorts heeft eiser [A] en [B] meegebracht. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door F.S.D. de Gama, werkzaam bij de gemeente Arnhem.
3. Overwegingen
Uit de gedingstukken is de rechtbank gebleken dat eiser in het kader van een reïntegratietraject via detacheringsbureau DMK met ingang van 3 oktober 2005 een proeftraject als magazijnmedewerker bij het Kruidvat heeft doorlopen. Indien eiser de proeftijd van twee weken goed zou doorlopen, kon hij vervolgens voor de duur van zes maanden bij DMK in dienst treden. Eiser heeft in de eerste week van de proeftijd gewerkt op de sorteerafdeling in het magazijn van het Kruidvat en in de tweede week als orderpikker in het magazijn van het Kruidvat.
In een rapportage van DMK over eisers proeftijd wordt onder andere het volgende opgemerkt:
“WK 40
[eiser] is erg langzaam; zegt niet sneller te kunnen. Men wil hem graag een kans geven; Hij mag de week af maken.
6 okt.
[eiser] laat geen verandering in werktempo zien. Men vindt hem positief maar niet passen bij KV.
In overleg mag hij in wk 41 naar een andere, lichtere afdeling.
10 okt
[eiser] haalt ook hier het tempo bij lange niet, tevens maakt hij veel fouten. Op correcties reageert hij gelaten. Lichte irritatie bij collega’s.
12 okt.
[eiser] mag de dag afmaken maar is daarna niet meer welkom.
Volgens de leidinggevenden doet hij niets met adviezen, correcties en is hij volgens hun niet van plan zijn werkhouding te veranderen.
Daarbij heeft hij een lichaams- en mondgeur die elke samenwerking onmogelijk maakt. [eiser] 13 okt. ingelicht.
Hij zegt zijn best gedaan te hebben en niets te begrijpen van de aanmerkingen.”
Aan het bestreden besluit ligt, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, het standpunt van verweerder ten grondslag dat eiser zijn werk bij het Kruidvat verwijtbaar niet heeft behouden aangezien hij niets deed met adviezen en correcties en niet van plan was zijn werkhouding te veranderen. De door eiser in bezwaar overgelegde verklaringen waaruit blijkt dat hij niet mee kon komen en dat hij ontslag heeft gekregen en niet zelf ontslag heeft genomen, sluiten dit volgens verweerder ook niet uit.
Eisers hebben het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op hun stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, in het navolgende ingaan.
De rechtbank merkt allereerst op dat verweerder blijkens het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting aan de opgelegde maatregel uitsluitend het niet behouden van arbeid bij het Kruidvat ten grondslag heeft gelegd en niet andere daaraan voorafgaande feiten en gedragingen van eiser zoals deze worden beschreven in de gedingstukken. Die feiten en gedragingen zullen hierna dan ook niet aan de orde komen.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB is - voor zover hier van belang - de belanghebbende verplicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden.
In artikel 18, tweede lid, van de WWB is - voor zover hier van belang - bepaald dat, indien de belanghebbende naar het oordeel van het college de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, het college, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, de bijstand verlaagt. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Ingevolge artikel 8, eerste lid aanhef en onder b, van de WWB stelt de gemeenteraad bij
verordening regels met betrekking tot het verlagen van de bijstand, als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van die wet.
De gemeenteraad van de gemeente Arnhem heeft invulling gegeven aan de in artikel 8 genoemde verplichting door vaststelling van de Maatregelverordening gemeente Arnhem, in werking getreden op 1 januari 2005 (hierna: de verordening).
Ingevolge artikel 6, vierde lid, onder b, van de verordening wordt het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid aangemerkt als een gedraging in de vierde categorie.
Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder d, van de verordening wordt de maatregel onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, vastgesteld op vijftig procent van de bijstandsnorm bij gedragingen van de vierde categorie. Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de verordening wordt een maatregel van de vierde categorie opgelegd voor de duur van twee kalendermaanden.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de verordening wordt een maatregel afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. In artikel 4, eerste lid, van de verordening is bepaald dat het college van het opleggen van een maatregel afziet indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Ten aanzien van de stelling van eisers dat eiser de werkzaamheden bij het Kruidvat niet aankon en dat de rapportage van DMK, mede gelet op een aantal ingebrachte verklaringen van ex-collega’s van eiser, in onvoldoende mate aantoont dat eiser enig verwijt kan worden gemaakt, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het standpunt van verweerder dat eiser zijn arbeid bij het Kruidvat verwijtbaar niet heeft behouden, geheel berust op de rapportage van DMK. Deze rapportage is - zo leidt de rechtbank uit de bewoordingen en de overige gedingstukken daarvan af - een samenvatting van gesprekken die [naam projectleider] (een projectleider bij DMK) met leidinggevenden bij het Kruidvat heeft gevoerd. In de rapportage wordt evenwel niet vermeld wie de leidinggevenden tijdens de proeftijd van eiser waren en met welke leidinggevenden [naam projectleider] heeft gesproken.
Voorts is de weergave van de gesprekken in de rapportage van DMK naar het oordeel van de rechtbank zeer summier te noemen. Zo blijkt uit de opmerking in de rapportage dat eiser veel fouten maakte niet welke fouten dit waren en of dit naar het oordeel van de leidinggevende te wijten was aan onvoldoende inzet of aan onvermogen van eiser. Evenmin wordt geconcretiseerd waarop de gegeven adviezen en correcties betrekking hadden, in welke zin eiser ‘gelaten’ op correcties reageerde en waardoor de lichte irritaties bij collega’s werden veroorzaakt. Voorts wordt in de rapportage niet aangegeven waaruit volgens de leidinggevenden bleek dat eiser niet van plan was zijn werkhouding te veranderen. De rechtbank acht tevens van belang dat verifieerbare (schriftelijke) informatie die de weergave van de gesprekken in de rapportage kan bevestigen, zoals evaluatieformulieren waaruit het functioneren van eiser bij het Kruidvat kan blijken, ontbreekt.
Daarentegen heeft eiser blijkens de rapportage van DMK reeds op 13 oktober 2005 tegenover [naam projectleider] verklaard dat hij zijn best heeft gedaan en dat hij niets begreep van de aanmerkingen. Voorts heeft eiser in bezwaar een drietal schriftelijke verklaringen ingediend, afkomstig van [C] (stuurman van de sorteerafdeling in het magazijn van het Kruidvat) en van twee andere ex-collega’s van eiser, [A] en [D]. Uit deze verklaringen komt in grote lijnen naar voren dat de motivatie en inzet van eiser wel goed waren maar dat zijn werktempo in beide weken te laag was en dat het Kruidvat de proeftijd om die reden heeft beëindigd, hetgeen [naam projectleider] en leidinggevenden ook tegenover hen zouden hebben verklaard. [D] heeft voorts verklaard dat het te lage werktempo van eiser bij het orderpikken werd veroorzaakt door zijn geringe lichaamslengte, waardoor hij niet alle stellingen kon bereiken. Ter zitting hebben [A] en [D] voornoemd verklaringen afgelegd waarvan de strekking dezelfde is als de schriftelijk ingediende verklaringen. Voorts heeft eiser ter zitting benadrukt dat zijn lichaamsverzorging goed is en dat hij wellicht een keer knoflook heeft gegeten.
Nu reeds in bezwaar de rapportage van DMK gemotiveerd door eiser werd betwist, lag het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder om de summiere rapportage aan te vullen, door middel van verklaringen van de direct leidinggevenden of anderszins. Onder de gegeven, hiervoor beschreven, omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om meer waarde te hechten aan de rapportage van DMK dan aan de verklaringen van de ex-collega’s van eiser. De door verweerder ingebrachte verklaring van 21 september 2006 van [naam projectleider] brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. [naam projectleider] heeft in deze verklaring naar voren gebracht dat de betrokken ex-collega’s geen vaste medewerkers en zeker geen teamleiders bij het Kruidvat waren, zodat zij niet bevoegd en in staat zijn om het werk en de inzet van eiser te beoordelen, en dat daarbij komt dat zij op een andere afdeling werkten. Uit de schriftelijk en ter zitting mondeling afgelegde verklaringen door ex-collega’s van eiser leidt de rechtbank evenwel af dat zij tijdens de proefperiode van eiser in ieder geval een gedeelte van die periode op dezelfde afdeling als eiser hebben gewerkt en dat zij van [naam projectleider] en leidinggevenden zelf hebben vernomen hoe eiser functioneerde. Voorts was [C] als stuurman van de sorteerafdeling wel een vaste medewerker bij het Kruidvat.
Gelet op het voorgaande is het standpunt van verweerder dat eiser het werk bij het Kruidvat op verwijtbare wijze niet heeft behouden, niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen en is dit standpunt ondeugdelijk gemotiveerd. De rechtbank zal het beroep derhalve gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
Ten aanzien van het in bezwaar gedane verzoek van eisers om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar hebben moeten maken, merkt de rechtbank op dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar daarover dient te beslissen.
De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 644 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644 en wijst de gemeente Arnhem aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat de gemeente Arnhem het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 38 aan hen vergoedt.
Aldus gegeven door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Woestenburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2007.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: