Registratienummer: AWB 05/5386 en 05/5388
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
De Pals B.V. en [eiser 2], eisers, te Westervoort, vertegenwoordigd door mr. E.H.M. Harbers
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westervoort, verweerder, vertegenwoordigd door mr. D.R. Sonneveldt
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 16 december 2005, verzonden 19 december 2005.
Op 22 mei 2005 heeft [X] namens de Actiegroep Emmerik een verzoek ingediend om inzage in alle documenten die betrekking hebben op de eigendomsoverdracht van zwembad en sporthal met toebehoren "De Pals" te Westervoort.
Op 7 juli 2005 heeft [Y] eveneens een verzoek ingediend om inzage in de hierboven genoemde documenten.
Bij besluiten van respectievelijk 31 mei 2005, verzonden 3 juni 2005, en van 20 juli 2005 heeft verweerder deze verzoeken afgewezen, primair op grond van artikel 10, eerste lid, onder c en subsidiair op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij afzonderlijke, maar gelijkluidende besluiten op bezwaar, beide genomen op 5 december 2005 heeft verweerder de hiertegen ingediende bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft dit besluit bij brief van 16 december 2005 aan de Actiegroep Emmerik en [Y] toegezonden en daarbij tevens het besluit meegedeeld dat met ingang van 9 januari 2006 inzage wordt gegeven in de (onder meer) tussen [eiser 2] en Pals B.V. gesloten overeenkomst en de daarbij behorende bijlagen tot eigendomsoverdracht van sportcomplex De Pals te Westervoort (hierna: de overeenkomst) met uitzondering van de bijlage die de gegevens van het personeel bevat.
Tegen dit besluit is door eisers beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Verweerder heeft de hiervoor genoemde overeenkomst aan de rechtbank overgelegd, met een beroep op artikel 8:29 van de Awb, inhoudende dat uitsluitend de rechtbank kennis mag nemen van de betreffende stukken. Bij beslissing van 31 januari 2006 heeft de rechtbank bepaald dat de beperking van de kennisneming van de genoemde stukken ex artikel 8:29, derde lid, van de Awb gerechtvaardigd is.
Bij fax van 2 november 2006 is namens eisers de krachtens artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb vereiste toestemming verleend om mede op grondslag van de betreffende stukken uitspraak te doen.
Partijen hebben verzocht om gevoegde behandeling van de zaken.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank van 6 november 2006. Eisers zijn met kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. D.R. Sonneveldt.
Verweerder heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat met uitzondering van de gegevens die betrekking hebben op het personeel betrokken bij de exploitatie van De Pals de overeenkomst geen informatie bevat die op grond van de Wob geweigerd mag worden.
Eisers hebben de juistheid van het bestreden besluit gemotiveerd bestreden. Op hun stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, nader ingaan.
Ontvankelijkheid in bezwaar van de Actiegroep Emmerik
De rechtbank beantwoordt eerst de vraag of verweerder terecht de Actiegroep Emmerik ontvankelijk heeft verklaard in bezwaar. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 3 augustus 2005, LJN AU0412) blijkt dat uit artikel 1:2, derde lid, van de Awb volgt dat voor het opkomen in rechte ter behartiging van algemene en collectieve belangen de eis van rechtspersoonlijkheid geldt om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de actiegroep in oktober 2004 is opgericht door de bewoners van de wijk Emmerik in Westervoort. Dit betekent dat ten tijde van het primaire besluit de actiegroep reeds bestond. Er was op dat moment ook sprake van een bestuur en leden. De actiegroep heeft een duidelijk omschreven doel, namelijk de leefbaarheid van de wijk. Voorts wordt door de actiegroep op kenbare wijze deelgenomen aan het rechtsverkeer. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verweerder de Actiegroep Emmerik op goede gronden als een informele vereniging heeft aangemerkt en als zodanig terecht ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar.
Omvang van het geding
In beroep is nog slechts in geding de openbaarmaking van bepaalde onderdelen van de overeenkomst. Ten aanzien van bijlage 4 die de gegevens van het personeel bevat zijn partijen het eens dat deze niet openbaar gemaakt hoeft te worden. Daarnaast is de openbaarmaking van de artikelen 3, 6 en 7 van de overeenkomst niet in geschil. Het geding betreft derhalve nog slechts de openbaarmaking van de artikelen 1, 2, 4, 5, 8 tot en met 12, en de bijlagen 1, 2, 3 en 5.
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Wob wordt in de Wob en de daarop berustende bepalingen onder bestuurlijke aangelegenheid verstaan een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
In artikel 7, eerste lid, van de Wob is bepaald dat het bestuursorgaan de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten verstrekt door:
a. kopie ervan te geven of de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken,
b. kennisneming van de inhoud toe te staan,
c. een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, of
d. inlichtingen daaruit te verschaffen.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel verstrekt het bestuursorgaan de informatie in de door de verzoeker verzochte vorm, tenzij:
a. het verstrekken van de informatie in die vorm redelijkerwijs niet gevergd kan worden;
b. de informatie reeds in een andere, voor de verzoeker gemakkelijk toegankelijke vorm voor het publiek beschikbaar is.
Op grond van artikel 10, tweede lid, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
g. het voorkomen van een onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Bestuurlijke aangelegenheid
Eisers stellen dat de overeenkomst gedeeltelijk geen bestuurlijke aangelegenheid betreft nu hierin ook bepalingen zijn opgenomen die de gemeente niet rechtstreeks aangaan. De rechtbank volgt eisers hierin niet. In artikel 3, eerste lid, van de Wob wordt gesproken over ‘documenten over een bestuurlijke aangelegenheid’. De rechtbank leidt uit deze formulering van de wettekst af dat de beoordeling of sprake is van een bestuurlijke aangelegenheid plaatsvindt aan de hand van het onderwerp van het document als geheel. Het is naar het oordeel van de rechtbank dus in beginsel niet mogelijk een document op te delen in informatie die wel en informatie die niet een bestuurlijke aangelegenheid betreft. De wetsgeschiedenis en de jurisprudentie geven ook geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. Nu zoals eisers niet weersproken hebben het onderwerp van de overeenkomst – de eigendomsoverdracht van zwembad en sporthal – een bestuurlijke aangelegenheid betreft, valt de overeenkomst als geheel onder de werking van de Wob.
Uitzonderingsgronden
Eisers stellen dat de overeenkomst door verweerder geweigerd had moeten worden op grond van de uitzonderingsgronden genoemd in artikel 10, tweede lid, onder e en g, van de Wob.
De rechtbank stelt voorop dat het recht op openbaarmaking ingevolge de Wob uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering dient. Het komt iedere burger in gelijke mate toe. Bij de te verrichten belangenafweging worden dan ook betrokken het algemene of publieke belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie en de door de (relatieve) weigeringsgronden te beschermen belangen. De vraag of een ander dan het openbaarheidsbelang zich voordoet, dient door de rechter integraal te worden beoordeeld. De rechterlijke toetsing van het bestuurlijk oordeel over de vraag of het openbaarheidsbelang meer of minder zwaar weegt dan de andere in de Wob genoemde belangen, wijkt echter niet af van de (redelijkheids)toetsing overeenkomstig het tweede lid van art. 3:4 Awb. Bij die toetsing dient het uitgangspunt van de Wob - openbaarheid is regel - zwaar te wegen.
Na kennis te hebben genomen van de onderdelen van overeenkomst die in geschil zijn, oordeelt de rechtbank dat hierin geen gegevens staan die raken aan het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer nu de overeenkomst is gesloten tussen rechtspersonen en geen gegevens over natuurlijke personen zijn opgenomen buiten bijlage 4. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerders op geen enkele wijze hebben duidelijk gemaakt waar de onevenredige benadeling zou bestaan bij openbaarmaking van de resterende onderdelen van de overeenkomst. Verweerder heeft derhalve op goede gronden kunnen besluiten tot openbaarmaking van de gehele overeenkomst met uitzondering van bijlage 4.
Voor zover eisers stellen dat de overeenkomst niet openbaar gemaakt mag worden, omdat partijen hebben afgesproken deze informatie vertrouwelijk te behandelen, treft dit geen doel. Het is voor bestuursorganen niet mogelijk door middel van een mondelinge of schriftelijke overeenkomst af te wijken van hun wettelijke verplichtingen tot openbaarmaking op grond van de Wob.
Wijze van verstrekken van de informatie
Anders dan verweerder stelt, bevat artikel 7 van de Wob geen keuzemogelijkheid voor het bestuursorgaan op welke wijze de informatie wordt verstrekt. In beginsel wordt de informatie verstrekt in de door verzoeker verzochte vorm. In ieder geval mag de wijze van informatie verstrekken niet leiden tot het indirect weigeren van bepaalde informatie. Er is in het voorliggende geval geen reden waarom verweerder de informatie niet door middel van het verschaffen van een kopie zou verstrekken.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen.
Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond
Aldus gegeven door mr. J.A. van Schagen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Bolzoni, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2007.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.