Meervoudige economische kamer
Parketnummer : 05/987062-06
Datum zitting : 22 februari 2007
Datum uitspraak : 8 maart 2007
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : Heijmans-Hopman Onroerend Goed B.V.,
adres : Winkelcentrum 19,
plaats : 6581 BV Malden.
Raadsman : mr. C.M. van der Corput, advocaat te Veldhoven.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
verdachte in of omstreeks de maand mei 2005 in het winkelcentrum (gelegen aan of nabij de Promenade en/of de Schoolstraat) te Malden in de gemeente Heumen (tezamen en in vereniging met anderen of een ander) opzettelijk en wederrechtelijk een stof, te weten asbest en/of asbestdeeltjes en/of asbesthoudend [plaat-]materiaal, op en/of in de bodem en/of in de lucht heeft gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor (een) ander(en) te duchten was, aangezien toen aldaar bij een door of namens verdachte en/of verdachtes mededader(s) uitgevoerde sloop/renovatie van een of meer winkelpanden asbest(vezels) vrijkwam(en), terwijl geen, althans onvoldoende maatregelen waren/werden genomen om te voorkomen dat (winkelend) publiek en/of ter plaatse werkzame ondernemers en/of -niet bij verdachte in dienst zijnde- bouwvakkers in aanraking kwam(en) of zou(den) kunnen komen met dat/die vrijkomend(e) asbest(vezels);
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
het aan verdachtes schuld te wijten is geweest dat in of omstreeks de maand mei 2005 in het winkelcentrum (gelegen aan of nabij de Promenade en/of de Schoolstraat) te Malden in de gemeente Heumen (tezamen en in vereniging met anderen of een ander) wederrechtelijk een stof, te weten asbest en/of asbestdeeltjes en/of asbesthoudend [plaat-]materiaal, op en/of in de bodem en/of in de lucht werd gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor (een) ander(en) te duchten was, aangezien toen aldaar bij een door of namens verdachte en/of verdachtes mededader(s) uitgevoerde sloop/renovatie van een of meer winkelpanden asbest(vezels) vrijkwam(en), terwijl geen, althans onvoldoende maatregelen waren/werden genomen om te voorkomen dat (winkelend) publiek en/of ter plaatse werkzame ondernemers en/of -niet bij verdachte in dienst zijnde- bouwvakkers in aanraking kwam(en) of zou(den) kunnen komen met dat/die vrijkomend(e) asbest(vezels);
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 22 februari 2007 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij zijn verschenen [bestuurder 1] en [bestuurder 2], bestuurders en vertegenwoordigers ter zitting van verdachte. Verdachte is bijgestaan door mr. C.M van der Corput, advocaat te Veldhoven.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 30.000,-.
De vertegenwoordigers van verdachte en de raadsman van verdachte hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte op meerdere gronden aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1, primair en subsidiair tenlastegelegde strafbare feiten (respectievelijk opzettelijke en culpoze milieuverontreiniging). De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Sinds 2001 wordt het winkelcentrum van Malden gerenoveerd en vernieuwd. Dit gebeurt in opdracht van Coöperatieve Vereniging van Eigenaren in het Winkelcentrum “Malden” u.a. (hierna: VvE) en de Vereniging tot Beheer van het Openbaar Gebied Winkelcentrum “Malden” (hierna: VBOG). Dit winkelcentrum is in of omstreeks 1975 gebouwd. Tijdens de bouw van het, in onderhavige zaak toepasselijke gedeelte van het, winkelcentrum is amosiethoudend plaatmateriaal aangebracht als brandschotten boven de verlaagde plafonds in de winkels.
De nieuwbouw en renovatie zijn in een tweetal fasen gedaan. In beide fasen is verdachte Heijmans-Hopman Onroerend Goed BV (hierna: Heijmans BV) opgetreden als opdrachtgever. In opdracht van verdachte Heijmans is Architectenburo [architect] (hierna: [architect]) opgetreden als directievoerder/architect voor het gehele renovatieplan van winkelcentrum Malden. Dat renovatieplan is ontwikkeld door [architect] in samenwerking met de VBOG en projectontwikkelaar Artica Vastgoedontwikkeling BV (hierna: Artica BV). Uit de verklaring van de getuige [architect], afgelegd ter terechtzitting van 22 februari 2007, volgt dat Heijmans BV en Artica BV ieder afzonderlijk bepaalde gedeelten van het winkelcentrum ter hand hebben genomen. Ten slotte is als aannemer voor de nieuwbouw en renovatie opgetreden verdachte Giesbers-Wijchen Bouw BV (hierna: Giesbers).
Voor de nieuwbouw en renovatie zijn sinds 2001 een aantal bouwvergunningen verleend aan verdachte Heijmans BV ten behoeve van de uitbreiding winkelcentrum Zuid, de nieuwbouw van appartementen en voor renovatiewerkzaamheden. Voor winkelcentrum Noord is een bouwvergunning en sloopvergunning verstrekt aan Artica B.V. Alle sloop- en bouwactiviteiten zijn uitgevoerd door of onder verantwoording van verdachte Giesbers.
In verband met de nieuwbouw van het winkelcentrum Noord moesten een restaurant en winkelruimten worden gesloopt en daarvoor was door Artica BV een sloopvergunning aangevraagd. Ten behoeve van de sloopvergunning, en conform de bouwverordening van de gemeente Heumen, is in opdracht van Artica B.V. door Adviesbureau Van de Poel B.V. een asbestinventarisatieonderzoek gedaan. Daarbij is asbestboard aangetroffen als brandwerende afwerking boven de verlaagde plafonds van de winkelpuien.
Op 28 februari 2003 is door [architect], namens Heijmans BV, een aanvraag gedaan voor een bouwvergunning in verband met de renovatie en uitbreiding van winkelcentrum Zuid. In punt 10 van de bouwvergunning aanvraag is door [architect] vermeld dat voor de bouwwerkzaamheden ook nog een sloopvergunning nodig was. In de bouwvergunningaanvraag is onder punt 10 verder vermeld dat in een dergelijk geval een kopie van de vergunning of de aanvraag meegestuurd diende te worden. Ter terechtzitting heeft de getuige [architect] verklaard er zelf vanuit te zijn gegaan dat meer dan 10 m3 gesloopt zou gaan worden. Verder is de getuige [architect] ervan uit gegaan dat door het aankruisen van het vakje “sloopvergunning nodig” hij wel het daartoe vastgestelde formulier opgestuurd zou krijgen van de gemeente Heumen. Een dergelijk formulier heeft de getuige [architect] niet ontvangen, maar wel ontving hij op 8 oktober 2003 de gevraagde bouwvergunning. Op dat moment was de getuige [architect] inmiddels op de hoogte van het bestaan van het asbestinventarisatierapport. De getuige [architect] heeft ter terechtzitting verklaard daar vragen over te hebben gesteld, waarbij hem is verteld dat geen asbest is aangetroffen. De getuige [architect] weet niet meer door wie hij op de hoogte is gesteld van het rapport, maar het kan zijn dat dit de getuige [getuige 1] is geweest. Samen met o.a. de getuige [architect] en de vader van de vertegenwoordigers van verdachte Heijmans BV, nam de getuige [getuige 1] deel aan de bouwvergaderingen.
De getuige [getuige 1] was als projectleider in dienst bij Giesbers BV en was als projectleider verantwoordelijk voor de nieuwbouw aan de noordzijde en voor de renovatie vanaf de promenade tot aan de nieuwbouw aan de noordzijde van het winkelcentrum met als opdrachtgevers Heijmans BV en Artica BV. Vanuit zijn functie als projectleider van de nieuwbouw was het de getuige [getuige 1] bekend dat de winkels die gesloopt zouden worden waren geïnventariseerd op asbest. De getuige kende ook het asbestinventarisatierapport van Adviesbureau Van de Poel. Het asbest is destijds verwijderd door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf.
Kortom, op of omstreeks september 2003 waren de getuigen [architect] en [getuige 1] op de hoogte van het bestaan van het asbestinventarisatierapport, waarbij de getuige [getuige 1] ook inhoudelijk daarvan op de hoogte was.
Na afgifte van de bouwvergunning aan verdachte Giesbers BV voor winkelcentrum Zuid, op 8 oktober 2003, is op 1 december 2003 de sloopvergunning afgegeven aan Artica BV voor winkelcentrum Noord . In december 2004 is de 2e fase in het renovatie- en nieuwbouwtraject aangenomen door Giesbers BV. Het plan liep vanaf Petit Malden aan de promenade, naar binnen naar het plein en dan linksaf naar de locatie, waarop 27 mei 2005 het asbest is ontdekt, tot aan de nieuwbouw van de Noordpassage. In het laatste gedeelte heeft Giesbers BV alleen winkelpuien vervangen, nieuwe leidingen aangelegd en rolluiken gehangen. De leidingen, rolluiken en het plaatsen van de puien werd door derden uitgevoerd. Het slopen van de oude puien is gedaan door sloopbedrijf Goris, hier en daar met wat hulp van personeel van Giesbers BV. De werkzaamheden daar hebben plaatsgevonden in de periode vanaf januari 2005.
In het straatje waar later het asbest is aangetroffen heeft sloopbedrijf Goris de puien verwijderd. Dat ging met één winkel per dag. Sloopbedrijf Goris sloopte en voerde het puin af, vervolgens werd de nieuwe pui geplaatst, werd het rolluik gehangen en werd door personeel van Giesbers de afwerking gedaan.
In de dagen voorafgaand aan de ontdekking van het asbest is door personeel van Giesbers BV ook sloopwerk gedaan in Cafetaria Plaza en Drogisterij Meereboer, hoewel dit eigenlijk werk was voor sloopbedrijf Goris. Sloopbedrijf Goris had namelijk de opdracht de zaak zover te slopen dat de nieuwbouw zonder verdere obstructies zou kunnen plaatsvinden. De platen die later asbest bleken te bevatten zaten bij de meeste winkels aan de puien vast in de vorm van een koof en vormde de afscheiding tussen de constructiebouw en de voorpui. Genoemde werkzaamheden hebben plaatsgevonden op ongeveer 30 meter afstand van de locatie waar eerder Artica BV de sloopwerkzaamheden heeft verricht.
Op donderdag 26 mei 2005 heeft de getuige [getuige 2], die werkzaam was bij verdachte Giesbers BV, timmerwerk verricht bij Cafetaria Plaza. Daarvoor moest de brandwerende laag worden verwijderd en moesten vervolgens de nieuwe voorpuien worden aangesloten op de bestaande bouw. Tijdens het werk aan de brandwering heeft de getuige [getuige 2] wel een keer of drie gevraagd aan de uitvoerder [uitvoerder], de projectleider [getuige 1] en de werkvoorbereider [werkvoorbereider], of er niet werd gewerkt met asbest. Het viel de getuige [getuige 2] namelijk op dat het om andere materiaal ging dan Pharmacel. De getuige [uitvoerder] zei dat hij het niet wist en van de andere twee kreeg de getuige [getuige 2] geen antwoord, omdat ze het te druk hadden. Later gaven [werkvoorbereider] en [getuige 1] aan dat ze het eigenlijk niet wisten. De getuige [getuige 2] vertrouwde het materiaal niet, maar is er toch mee gaan doorwerken omdat het personeel van sloopbedrijf Goris ook mee werkten, en die zouden wel weten waar ze mee bezig waren. Het materiaal is afgevoerd naar een container die buiten stond. Zowel de getuige [getuige 2] als zijn collega [getuige 3] werkten overdag terwijl het cafetaria en de winkels open waren en het winkelend publiek, de klanten en het personeel gewoon aanwezig waren.
De getuige [getuige 3], eveneens werkzaam voor de verdachte Giesbers, heeft eveneens sloopwerkzaamheden verricht. Er moest ruimte worden gemaakt voor de rolluiken. Sloopbedrijf Goris haalde de voorpuien eruit en vervolgens bleef er een stuk koof zitten, dat alleen weggehaald diende te worden als er een rolluik geplaatst zou worden. Dat is onder andere met de découpeerzaag gedaan.
Op vrijdag 27 mei 2005 was de getuige [getuige 4] in drogisterij Meereboer. De getuige was eerder betrokken bij het in 2003 uitgevoerde asbestinventarisatieonderzoek. In opdracht van Adviesbureau Van de Poel heeft het bedrijf van getuige destijds laboratoriumonderzoek gedaan.
In drogisterij Meereboer zag de getuige dat een groot gedeelte plaatmateriaal als brandscheiding nog was bevestigd boven het verlaagde plafond in de winkel. Verder zag de getuige in de winkel en buiten in de winkelstraat vele stukjes soortgelijk materiaal liggen. De getuige [getuige 4] vermoedde dat het ging om asbesthoudend materiaal en heeft een stukje meegenomen naar zijn laboratorium om dit te onderzoeken. Het bleek om niet hechtgebonden amosiet te gaan. In opdracht van verdachte Giesbers is vervolgens door het bedrijf van de getuige [getuige 4] een asbestinventarisatieonderzoek gedaan waaruit bleek dat op meerdere locaties (winkels) asbesthoudend materiaal lag.
Art. 173a Sr (opzettelijke milieuverontreiniging) en art. 173b Sr (culpose milieuverontreiniging)
Voor de toepassing van de artt. 173a Sr en 173b Sr moet blijkens de wettekst in ieder geval worden voldaan aan de volgende voorwaarden. Er moet:
a) wederrechtelijk een stof op de bodem of in de lucht is gebracht; en
b) hiervan moet gevaar voor de openbare gezondheid te duchten zijn geweest.
Ad a: de wederrechtelijkheid
De raadsman van verdachte Heijmans heeft gesteld dat verdachte Heijmans BV een sloopvergunning heeft aangevraagd, maar dat de gemeente Heumen aldus heeft gehandeld dat geen sloopvergunning nodig was en heeft volstaan met het afgeven van een bouwvergunning. De rechtbank kan het betoog van de raadsman daarin niet volgen. Vaststaat dat in de bouwvergunningaanvraag die de getuige [architect] heeft gedaan is aangegeven dat een sloopvergunning nodig zou zijn. Ter zitting heeft de getuige [architect] verklaard dat hij ervan uitging dat het sloopafval meer dan 10 m3 zou gaan bedragen en dat dus in zijn ogen een sloopvergunning nodig zou zijn. De rechtbank ziet niet in waarom de getuige [architect], zoals hij zelf heeft verklaard, met het aankruisen van het vakje ‘sloopvergunning’ te kennen heeft gegeven de formulieren voor een sloopvergunning te willen ontvangen, te meer niet omdat in het aanvraagformulier uitdrukkelijk is aangegeven dat de aanvrager een vergunning of een aanvraag zelf in kopie dient bij te voegen. Duidelijk is dat dit laatste niet is gebeurd, terwijl van een professioneel architectenbureau, dat naar eigen zeggen al bij vele van dit soort projecten betrokken is geweest, verwacht mag worden zelf enige alertheid te betrachten op het aanvragen en het verkrijgen van de vereiste vergunningen. Nu verdachte Heijmans BV in oktober 2003 wel de bouwvergunning, maar niet de sloopvergunning had verkregen had het op haar weg en die van de getuige [architect], als haar directievoerder, gelegen alsnog de sloopvergunning te regelen. Hieraan doet niet af dat ten tijde van de bouwvergunningaanvraag bij de gemeente Heumen, organisatorisch gezien, de zaken niet op orde waren, nu verdachte Heijmans als opdrachtgever zelf een verantwoordelijkheid had de nodige maatregelen te nemen en daar niet aan heeft voldaan.
Dit klemt te meer nu in de sloopvergunningaanvraag, conform de bouwverordening van de gemeente Heumen, gemotiveerd dient te worden aangegeven of het te slopen bouwwerk asbest bevat. Asbest wordt, blijkens de bouwverordening, geacht niet aanwezig te zijn indien bij de aanvraag een asbestinventarisatierapport wordt overgelegd en daarnaast een schriftelijk bewijsstuk wordt overgelegd waaruit blijkt dat het te slopen bouwwerk is gebouwd na 1 juli 1993. Indien geen van de gegevens wordt overgelegd wordt vermoed dat het bouwwerk asbest bevat. Indien verdachte Heijmans en haar directievoerder [architect] de bepalingen van de bouwverordening hadden nageleefd, wat van verdachte Heijmans BV had mogen worden verwacht als projectontwikkelaar, en zeker op de weg had gelegen van de getuige [architect], had zeer wellicht een asbestinventarisatieonderzoek moeten zijn uitgevoerd. Daarmee is niet gezegd dat ook daadwerkelijk asbest zou zijn gevonden, maar was in ieder geval voor een groot gedeelte voldaan aan de zorgplicht om het strafbare feit te voorkomen.
Naar het oordeel van de rechtbank had de getuige [architect] bovendien dienen te weten, zeker als professionele partij in de bouwwereld, dat in de jaren zeventig van de vorige eeuw asbesthoudende platen juist om hun (brandwerende) eigenschap werden aangebracht in bouwwerken en dat het dus van belang is geweest om ook voor onderhavige werkzaamheden een asbestinventarisatieonderzoek te verrichten. Daarbij komt dat de getuige [architect] niet alleen op de hoogte was van de in respectievelijk juli en december 2003 aangevraagde en verleende sloopvergunning voor winkelcentrum Noord, maar ook van het in september 2003 gehouden asbestinventarisatieonderzoek door Adviesbureau Van de Poel en het op zijn weg had gelegen dat op te vragen en in te zien, wat hij heeft nagelaten. Vooral nu de werkzaamheden op nog geen 30 meter afstand zouden gaan plaatsvinden van de locatie waar eerder de asbestverwerkende werkzaamheden hebben plaatsgevonden. De opmerking van de getuige [architect] dat hij had gehoord dat geen asbest was gevonden komt de rechtbank onwaarschijnlijk over, omdat meerdere getuigen hebben verklaard dat het asbest door een gecertificeerd asbestverwerkend bedrijf is verwijderd en er, naar het de rechtbank voorkomt, asbestverwijderend personeel in witte pakken moet hebben rondgelopen in de tijd dat ook de getuige [architect] daar werkzaam was.
Het zonder sloopvergunning laten uitvoeren van renovatiewerkzaamheden in een bouwwerk dat is gebouwd in de jaren zeventig en waarbij asbest is vrijgekomen is dan ook aan te merken als wederrechtelijk. Bovendien staat vast dat het asbest is verwijderd zonder een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf in te schakelen, wat in strijd is met het Asbestverwijderingsbesluit en de Wet milieugevaarlijke stoffen. Door verdachte Giesbers BV is gehandeld in strijd met artikel 32 Arbeidsomstandighedenwet.
Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
Ad b: te duchten gevaar voor de openbare gezondheid
Ingevolge de tweede voorwaarde moet van de handeling gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten zijn. Niet voldoende is dat vast komt te staan dat de stof op zich gevaarlijk is of kan zijn voor de gezondheid van mensen. Het gaat om de vraag of van het brengen van de stof in het milieu dergelijk gevaar te duchten is. Dat gevaar moet naar objectieve maatstaven te duchten zijn. Daarvoor moet worden aangesloten bij wat in de wetenschap bekend is ten aanzien van de betreffende stof (in casu niet hechtgebonden amosiet) in relatie tot de openbare gezondheid. Daarbij moet rekening worden gehouden met in de bevolking aanwezige risicogroepen. Het gevaar hoeft niet daadwerkelijk te zijn ingetreden, het hoeft op het moment van de handeling slechts te duchten te zijn. Voorts is van belang dat het gevaar te duchten is geweest op het moment van het brengen van de stof in het milieu en onder de omstandigheden waaronder dit werd gedaan.
Uit diverse getuigenverklaringen volgt dat asbesthoudend materiaal is bewerkt met een découpeerzaag waarbij veel asbesthoudend materiaal als stof is vrijgekomen, maar waarbij ook losse stukjes overal verspreid zijn terechtgekomen en het materiaal met een kruiwagen door de winkelpassage is vervoerd naar een container. Gedurende de werkzaamheden was het winkelend publiek en het personeel aanwezig.
Naar het oordeel van de rechtbank is het een feit van algemene bekendheid dat wanneer asbestvezels vrijkomen, bijvoorbeeld door middel van de bewerking daarvan, verwijdering of sloop, risico’s voor de gezondheid te duchten zijn. Juist om deze risico’s te voorkomen en te verminderen is er wet- en regelgeving opgesteld, die zijn gebaseerd op uitgebreid onderzoek. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke zin, zich heeft schuldig gemaakt aan de tenlastegelegde milieuvervuiling. De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan culpoze milieuvervuiling als bedoeld in art. 173b Sr. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de verklaringen van de vertegenwoordigers van verdachte Heijmans, afgelegd ter terechtzitting, volgt dat verdachte Heijmans ter gelegenheid van de nieuwbouw en renovatie van winkelcentrum Malden is opgericht om ten behoeve van de collega winkeliers als ‘gelegenheidsprojectontwikkelaar’ op te treden bij het totale project. Verdachte Heijmans en haar vertegenwoordigers hadden geen enkele ervaring op het gebied van projectontwikkeling. De vertegenwoordigers van verdachte Heijmans zijn zelf franchiseondernemers van een Albert Heijn winkel in winkelcentrum Malden. Omdat de vertegenwoordigers van verdachte Heijmans in het verleden al meerdere malen verbouwingsprojecten hebben laten uitvoeren door de getuige [architect], hebben zij ditmaal wederom [architect] verzocht hen dienstbaar te zijn. [architect] is vervolgens als directievervoerder/architect ten behoeve van verdachte Heijmans te werk gegaan. [architect] heeft samen met de vader van de vertegenwoordigers van verdachte Heijmans de bouwvergaderingen bijgewoond. De vader van de vertegenwoordigers van verdachte Heijmans had overigens ook geen enkele ervaring op het gebied van projectontwikkeling. [architect] heeft verdachte Giesbers wederom ingeschakeld als aannemer. Namens verdachte Giesbers BV hebben de projectleider [getuige 1] en werkvoorbereider [werkvoorbereider] de bouwvergaderingen bijgewoond. De getuige [architect] heeft ter zitting verklaard dat gedurende het hele project wel 500 bouwvergaderingen hebben plaatsgevonden.
Zoals eerder overwogen is de rechtbank van oordeel dat zowel verdachte Heijmans als verdachte Giesbers zich verwijtbaar hebben gedragen door niet die maatregelen te nemen die van haar vereist konden worden teneinde te voorkomen dat zich onderhavig delict zou voordoen. Zo is er geen sloopvergunning aangevraagd, waar dat wel nodig was. Heeft er geen asbestinventarisatieonderzoek plaatsgevonden en is ook overigens het Asbestverwijderings-besluit niet nageleefd, daar waar dat zeker aangewezen was en heeft verdachte Giesbers op volstrekt inadequate wijze gereageerd op de vragen van haar medewerker [getuige 2], die nota bene vermoedde dat hij en zijn collega met asbestmateriaal werkzaam was. Hieraan doet niet af dat verdachte Heijmans zelf geen enkele kennis had van projectontwikkeling, nu de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte Heijmans als medepleger bewust en nauw heeft samengewerkt met verdachte Giesbers en voorts op verdachte Heijmans zelf de zorgplicht rustte de regelgeving na te leven en de vereiste maatregelen te nemen. De getuige [architect] was weliswaar de directievoerder, maar het was verdachte Heijmans die als projectontwikkelaar de vergunningen op haar naam kreeg.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
het aan verdachtes schuld te wijten is geweest dat in of omstreeks de maand mei 2005 in het winkelcentrum (gelegen aan of nabij de Promenade en/of de Schoolstraat) te Malden in de gemeente Heumen (tezamen en in vereniging met anderen of een ander) wederrechtelijk een stof, te weten asbest en/of asbestdeeltjes en/of asbesthoudend [plaat-]materiaal, op en/of in de bodem en/of in de lucht werd gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor (een) ander(en) te duchten was, aangezien toen aldaar bij een door of namens verdachte en/of verdachtes mededader(s) uitgevoerde sloop/renovatie van een of meer winkelpanden asbest(vezels) vrijkwam(en), terwijl geen, althans onvoldoende maatregelen
waren/werden genomen om te voorkomen dat (winkelend) publiek en/of ter plaatse werkzame ondernemers en/of -niet bij verdachte in dienst zijnde- bouwvakkers in aanraking kwam(en) of zou(den) kunnen komen met dat/die vrijkomend(e) asbest(vezels);
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Medeplegen van het aan zijn schuld te wijten is dat wederrechtelijk een stof op of in de bodem, in de lucht of in het oppervlaktewater wordt gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is, begaan door een rechtspersoon.
4b. De strafbaarheid van het feit
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Derhalve is verdachte strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 11 januari 2007.
Ten aanzien van de strafmaat overweegt de rechtbank als volgt.
Ten behoeve van de nieuwbouw en renovatie van winkelcentrum Malden hebben de vertegenwoordigers van verdachte een projectontwikkelingsbedrijf opgericht. Voor de uitvoering van het project hebben zij een professioneel architectenbureau ingeschakeld dat namens verdachte de directievoering deed bij het project. De vader van de vertegenwoordigers van verdachte, die eveneens geen ervaring had op dit terrein, woonde samen met de directievoerder, namens verdachte, de bouwvergaderingen bij.
Hoewel het te prijzen valt dat de vertegenwoordigers van verdachte namens hun collega-winkeliers van winkelcentrum Malden het voortouw hebben willen nemen bij het nieuwbouw- en renovatieproject, ontkomt de rechtbank niet aan de indruk dat verdachte en haar vertegenwoordigers een project is aangegaan dat voor haar te groot was in omvang en complexiteit. Daaraan doet niet af dat verdachte de directievoering in zijn totaliteit heeft uitbesteed aan een professionele derde, nu daarmee niet de verantwoordelijkheid kan worden uitbesteed die uit de wet- regelgeving volgt. De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van een dergelijk project blijft rusten op de schouders van verdachte en verdachte had dan ook niet blind mogen vertrouwen op de professionele capaciteiten van de professionele derde. Dat verdachte de bouwvergaderingen door de vader van vertegenwoordigers van verdachte heeft laten bijwonen kenmerkt de nogal naïeve opstelling van verdachte bij een omvangrijk project als onderhavige. Ook de vader had immers geen enkele ervaring met dit soort grootschalige projecten. Dat niet alleen verdachte maar ook de gemeente Heumen de nodige steken heeft laten vallen doet eveneens niet af aan de eigenverantwoordelijkheid van verdachte. Dat het bij de gemeente Heumen logistiek en organisatorisch een chaos was met betrekking tot de vergunningaanvragen en –verleningen ontslaat immers verdachte niet van de plicht zorg te dragen voor de noodzakelijke vergunningen en bij de gemeente aan te kloppen zodra werd geconstateerd dat een vergunning niet was afgegeven.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte nooit eerder voor een dergelijk delict is vervolgd en/of veroordeeld en voorts dat verdachte niet wordt verweten, zoals bij medeverdachte Giesbers het geval is, dat zij de Arbeidsomstandighedenwet heeft overtreden. De rechtbank zal op grond van vorenstaande de eis van de officier van justitie gedeeltelijk volgen met dien verstande dat een gedeelte van de op te leggen geldboete voorwaardelijk zal worden opgelegd en verder dat een lagere geldboete wordt opgelegd dan is geëist.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 47, 51, 173b van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
Een betaling van een geldboete van € 20.000,- (twintig duizend euro),
Bepaalt dat van deze geldboete € 10.000,- (tien duizend euro) niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
mr. M. Jurgens, rechter, als voorzitter,
mr. E.M. Vermeulen, rechter,
prof. mr. J.M. Verschuuren, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H. Siragedik, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 maart 2007.