RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/1513
Uitspraakdatum: 8 februari 2007
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1997 een navorderingsaanslag [aanslagnummer] inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 8.129.144.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 maart 2005 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 29 april 2005, ontvangen bij de rechtbank op 2 mei 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2005 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [gemachtigden]. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigden].
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.1. Eiser is directeur enig aandeelhouder van [A] B.V.
2.2. Tot 3 november 1995 fungeerde [A] B.V. als houdstermaatschappij van enkele werkmaatschappijen in Nederland. Op 3 november 1995 heeft [A] B.V. haar (middellijke) belangen in diverse werkmaatschappijen overgedragen aan [B] B.V., waarvan eiser samen met zijn echtgenote en kinderen de aandelen bezit.
2.3. Op 28 mei 1996 worden de statuten van [A] B.V. gewijzigd. De doelomschrijving wordt het financieren van en het beheren en administreren van andere vennootschappen, ondernemingen en stichtingen, alsmede het beleggen van gelden zowel in registergoederen als in effecten, hypotheken en het verstrekken van leningen.
2.4. Op 22 juli 1996 vindt er een algemene vergadering van aandeelhouders (ava) van [A] B.V. plaats. Daarin wordt onder andere besloten de statuten te wijzigen en “de zetel van werkelijke leiding van de vennootschap over te brengen naar: [a-straat 1 te Q], België, met ingang van 23 juli 1996.
2.5. Eiser en zijn echtgenote zijn in de tweede helft van 1996 gaan wonen in België.
2.6. Op 15 oktober 1996 zijn ten overstaan van een Nederlandse notaris de statuten van [A] B.V. gewijzigd.
2.7. Bij brief van 30 oktober 1996 is namens [A] B.V. verzocht om een vermindering van de voorlopige aanslag vennootschapsbelasting 1996 omdat [A] B.V. per 1 oktober 1996 niet meer binnenlands belastingplichtig is. Aangegeven wordt dat de zetel van de werkelijke leiding zich met ingang van die datum bevindt in België.
2.8. Op een uittreksel van de Kamer van Koophandel en fabrieken voor [regio] (KvK) van 8 november 1996 staat [a-straat 1 te Q], België genoemd als adres van [A] B.V.
2.9. Op 18 november 1996 is er een akte verleden bij een Belgische notaris ter voldoening aan artikel 197 van de (Belgische) Vennootschappenwet. Eiser trad op als directeur van [A] B.V. Deze akte is inclusief bijlagen neergelegd ter griffie van de rechtbank van koophandel met het oog op de bekendmaking ervan in de bijlagen bij het [Belgisch dagblad]. De bijlagen bestaan uit de hiervoor genoemde akte van 15 oktober 1996 en het daaraan gehechte aandeelhoudersbesluit van 22 juli 1996 en het hiervoor genoemde uittreksel van de KvK van 8 november 1996. De bekendmaking in het [Belgisch dagblad] heeft plaatsgevonden op [datum]. Blijkens de akte van 18 november 1996 moet [A] B.V. ingevolge de zetelverplaatsing en statutenwijziging gelijk worden gesteld met een vennootschapsvorm naar Belgisch recht welke het nauwst aansluit bij de huidige rechtsvorm naar Nederlands recht, te weten de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Belgisch recht.
2.10. Bij brief, gedateerd 27 februari 1997, heeft eiser de heer [C] van de Belastingdienst [te P] meegedeeld dat eiser, zijn echtgenote, [B] B.V. en [A] B.V. met ingang van 1 november 1996 zijn verhuisd naar België.
2.11. Op 10 oktober 1997 werd [A] B.V. ontbonden en in vereffening gesteld. Eiser is aangemerkt als vereffenaar.
2.12. In het [dagblad] van [datum] is bekend gemaakt dat bij het handelsregister te [regio] en ten kantore van de vennootschap de rekening en verantwoording ter inzage ligt van [A] B.V. in liquidatie.
2.13. Op of omstreeks 28 oktober 1997 is in Nederland de aangifte vennootschapsbelasting van [A] B.V. over de periode van 1 januari 1996 tot 1 oktober 1996 ingediend. Op de aangifte staat vermeld dat [A] B.V. met ingang van 1 oktober 1996 naar België is geëmigreerd.
2.14. [A] B.V. heeft met ingang van 1 oktober 1996 aangifte gedaan voor de Belgische vennootschapsbelasting.
2.15. Op 5 november 1997 is een liquidatievoorschot ten bedrage van ƒ 4.168.832 uitgekeerd aan eiser.
2.16. In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van de beslissingen van de vereffenaar, zijnde eiser, genomen op 31 december 1997 te [Q]. Op 31 december 1997 heeft er een bijzondere ava van [A] B.V., voorgezeten door eiser, plaatsgevonden waarvan een proces-verbaal is opgemaakt. De aandeelhouders hebben tijdens deze vergadering besloten tot sluiting van de vereffening en liquidatie van [A] B.V. per 31 december 1997.
2.17. Het liquidatiesaldo van ƒ 3.938.910 is per 31 december 1997 betaalbaar gesteld aan eiser en in 1998 daadwerkelijk uitbetaald aan eiser.
2.18. Op of omstreeks 27 oktober 1998 heeft de Belastingdienst[te P] een vragenbrief naar (de adviseur van) [A] B.V. gestuurd. De vragen hadden betrekking op adresgegevens.
2.19. Namens [A] B.V. is op of omstreeks 4 november 1998 het vragenformulier ingevuld teruggestuurd aan de Belastingdienst [te P], ter attentie van de afdeling B.V.R. Daarbij waren tevens kopieën gevoegd uit het [Belgisch dagblad] van [datum], waaruit bleek dat de zetel van werkelijke leiding naar België was overgebracht, dat [A] B.V. met ingang van 10 oktober 1997 vervroegd werd ontbonden en in vereffening werd gesteld en dat deze vereffening per 31 december 1997 gesloten werd en [A] B.V. geliquideerd werd. Ook werd een kopie bijgevoegd van de hiervoor reeds genoemde publicatie in het [dagblad].
2.20 Eiser heeft zijn aangifte IB/PVV over het jaar 1997 op of omstreeks 29 maart 1999 ingediend.
2.21. Op 21 juli 1997 is aan eiser een voorlopige aanslag IB/PVV 1997 opgelegd conform de aangifte. De definitieve aanslag IB/PVV 1997 is met dagtekening 28 juni 2000 - conform de aangifte- opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 21.402.
2.22. Op of omstreeks 26 maart 1999 heeft gemachtigde van [A] B.V. het oningevulde aangiftebiljet vennootschapsbelasting 1997 geretourneerd. In de begeleidende brief staat onder andere het volgende:
“Belastingplichtige is met ingang van 1 oktober 1996 geëmigreerd naar België en vanaf die datum feitelijk gevestigd op het adres [a-straat 1] te [Q]. De vennootschap heeft in 1997 geen in Nederland belastbare winst genoten.”
2.23. Voor de jaren 1998 en 1999 zijn ten name van [A] B.V. aangiften vennootschapsbelasting uitgereikt op respectievelijk 1 maart 1999 en 1 februari 2000.
2.24. In april 1999 wordt de aangifte Vennootschapsbelasting 1998 oningevuld retour gezonden. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 26 augustus 1998, nr. 33 687, BNB 1998/350, heeft verweerder bij brief van 11 mei 1999 de gemachtigde van [A] B.V. verzocht om alsnog aangifte vennootschapsbelasting te doen over het jaar 1998. Op of omstreeks 21 augustus 2000 wordt deze aangifte ingediend. Het aangegeven belastbaar bedrag is nihil. Op bijlage 1 behorende bij deze aangifte is aangegeven dat in de ava van 31 december 1997 is besloten tot sluiting van de vereffening van [A] B.V.B.A. en dat [A] B.V. dientengevolge is opgehouden te bestaan.
Tussen partijen is in geschil of de door eiser in 1997 en 1998 ontvangen liquidatie-uitkeringen terecht in diens binnenlands belastbaar inkomen zijn begrepen. Niet langer is in geschil dat indien de liquidatie-uitkeringen belastbaar zijn in Nederland, deze belastbaar zijn in het jaar 1997.
Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord is in geschil of er sprake is van een nieuw feit op grond waarvan verweerder onderhavige navorderingsaanslag kon opleggen.
4. Beoordeling van het geschil
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de liquidatie-uitkeringen in Nederland belastbaar zijn in het jaar 1997. Verweerder voert daartoe -samengevat- het volgende aan:
Primair: [A] B.V. was in 1996 en 1997 geen inwoner van België in de zin van artikel 4, paragraaf 1, van de overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting tussen Nederland en België 1970 (hierna: het Verdrag). Er is door eiser niet aangetoond dat [A] B.V. rechtens onderworpen was aan belasting in België. Ook is door eiser niet aangetoond dat de feitelijke leiding van [A] B.V. in België is gelegen. Artikel 4, paragraaf 4, van het Verdrag mist toepassing nu de vennootschap ten tijde van de gepresenteerde verplaatsing in de vereffeningsfase verkeert.
Subsidiair: De verplaatsing van [A] B.V. dient te worden genegeerd met behulp van het leerstuk van fraus tractatus.
Eiser stelt zich op het standpunt dat [A] B.V. sinds 1 oktober 1996 inwoner is van België in de zin van artikel 4 van het Verdrag. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat hij enig bestuurder was van [A] B.V. Hij woonde sinds 1996 samen met zijn echtgenote in [Q]. In zijn huis in [Q] aan de [a-straat] was een ruimte gereserveerd als kantoor waaruit hij zijn werkzaamheden voor onder andere [A] B.V. verrichtte. De administratie van [A] B.V. werd gevoerd in België. De beleggingen van [A] B.V. die voor emigratie werden aangehouden bij een filiaal van de [D] bank in Nederland werden na emigratie aangehouden bij een filiaal van de [D] bank in België. [A] B.V. was vanaf 1 oktober 1996 feitelijk onderworpen aan de vennootschapsbelasting in België.
De rechtbank overweegt als volgt.
Indien [A] B.V. in België als inwoner in de belastingheffing is betrokken, dient voor de toepassing van het bepaalde in artikel 4, paragraaf 1, van het Verdrag ervan te worden uitgegaan dat [A] B.V. op grond van Belgische wetten als inwoner van België aan belasting is onderworpen. Dit is slechts anders indien hetzij verweerder aannemelijk maakt dat de gegevens op grond waarvan de Belgische fiscus het inwonerschap van [A] B.V. naar Belgisch recht heeft aangenomen, onjuist of onvolledig zijn, hetzij de heffing niet in redelijkheid op enig regel van Belgisch recht kan zijn gestoeld. In dit laatste geval dient verweerder dit gemotiveerd te stellen (zie HR 12 mei 2006, VN 2006/27.5, nr. 40452, LJN: AR5761).
Verweerder heeft niet gesteld en derhalve is ook niet aannemelijk geworden dat de Belgische fiscus op grond van onjuiste of onvolledige gegevens het inwonerschap van [A] B.V. naar Belgisch recht heeft aangenomen. Verweerder heeft gemotiveerd gesteld dat [A] B.V. rechtens niet is onderworpen aan de Belgische vennootschapsbelasting, maar aan de Belgische rechtspersonenbelasting. Dit is een belasting voor in België gevestigde ondernemingen zonder winstgevende bedrijvigheid. Verweerder stelt zich op het standpunt dat nu het object van de rechtspersonenbelasting slechts een beperkt aantal bronnen omvat, die overigens niet territoriaal beperkt zijn, er geen sprake is van onderworpenheid als bedoeld in artikel 4, paragraaf 1, van het Verdrag.
De rechtbank is van oordeel dat in het midden kan blijven of [A] B.V. in België onderworpen is aan de vennootschapsbelasting of aan de rechtspersonenbelasting. In beide gevallen immers is [A] B.V. als inwoner van België onderworpen aan een belasting. Dat de rechtspersonenbelasting beperkt is tot een aantal bronnen doet hieraan niet af, nu er geen sprake is van een territoriale beperking.
Indien een vennootschap, zoals [A] B.V., inwoner is van zowel Nederland als België wordt zij op grond van artikel 4, paragraaf 4, van het Verdrag voor de toepassing van het Verdrag geacht inwoner te zijn van de staat waar de plaats van haar werkelijke leiding is gelegen.
De activa van [A] B.V. bestonden in 1996 en in 1997 met name uit beleggingen. Door verweerder is niet weersproken dat [A] B.V. vanaf oktober 1996 haar beleggingsportefeuille aanhield bij een Belgisch filiaal van de [D] Bank. Gelet hierop en het feit dat eiser, enig aandeelhouder en enig bestuurder van [A] B.V., in 1997 inwoner was van België, acht de rechtbank het aannemelijk dat beslissingen ten aanzien van de beleggingsportefeuille door eiser in België zijn genomen. Gelet hierop acht de rechtbank het ook aannemelijk dat de administratie van [A] B.V. bijgehouden werd in België. Daarnaast blijkt uit als vermeld onder 2.16 dat eiser als vereffenaar van [A] B.V. in België werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van deze vennootschap.
Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op vorenstaande aannemelijk dat de verdragswoonplaats van [A] B.V. in 1997 België was.
Ten aanzien van de overige standpunten van verweerder oordeelt de rechtbank als volgt.
De door eiser in 1997 en 1998 ontvangen liquidatie-uitkeringen zijn betaalbaar gesteld in 1997. Niet in geschil is dat eiser in 1997 inwoner was van België. In het midden kan blijven of reeds voor de verplaatsing van [A] B.V. besloten is tot liquidatie. Eiser kan immers niet geacht worden de liquidatie-uitkeringen reeds te hebben verkregen op het moment waarop werd besloten tot liquidatie van de vennootschap over te gaan. Gelet op het voorgaande heeft [A] B.V. de liquidatie-uitkeringen uitgekeerd aan een inwoner van België op het moment dat zijzelf ingevolge het verdrag ook als inwoner van België kan worden aangemerkt. Gelet daarop is het Nederland niet toegestaan bij eiser inkomstenbelasting te heffen.
De opvatting van verweerder dat ingeval van onbelastbaarheid in Nederland van onderhavige liquidatie-uitkeringen, doel en strekking van het Verdrag zouden worden miskend, kan door de rechtbank niet worden onderschreven. Nu het Verdrag gevolgen verbindt aan de plaats van werkelijke leiding van een vennootschap, kan het Verdrag niet aldus worden uitgelegd dat het oogmerk van de verplaatsing alsnog een rol speelt ten aanzien van die gevolgen (vgl. HR 12 mei 2006, nr. 40452, VN 2006/27.5, LJN: AR5761).
Gelet op vorenstaande dient het beroep van belanghebbende gegrond te worden verklaard.
Het geschilpunt omtrent de vraag of sprake was van een nieuw feit op grond waarvan verweerder onderhavige navorderingsaanslag mocht opleggen behoeft geen bespreking meer.
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.288 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 2). De rechtbank kent gelet op artikel 7:15 van de Awb geen vergoeding toe voor de kosten die eiser in verband met het bezwaar heeft moeten maken, nu eiser hierom niet reeds tijdens de bezwaarfase heeft verzocht.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.288, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 8 februari 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.M. Bijker - Veen, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. M.C.G.J. van Well, rechters, in tegenwoordigheid van
drs. R.P.M. Lemmen, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.