ECLI:NL:RBARN:2007:BA0132

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
14 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
149146
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en reputatieschade door geruchten binnen gemeentelijke organisatie

In deze zaak vorderde eiseres schadevergoeding van gedaagde, die werkzaam was als ambtenaar bij de gemeente. Eiseres stelde dat gedaagde haar op onrechtmatige wijze zwart had gemaakt, waardoor zij belemmerd werd in het vinden van werk en woonruimte. De rechtbank oordeelde dat de stellingen van eiseres onvoldoende onderbouwd waren en dat er geen bewijs was dat gedaagde onrechtmatig had gehandeld. De rechtbank wees de vorderingen van eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten. De zaak had zijn oorsprong in een conflict tussen eiseres en de gemeente, waarbij eiseres eerder al een kort geding had aangespannen tegen de gemeente. De rechtbank concludeerde dat de vermeende uitlatingen van gedaagde in een besloten kring hadden plaatsgevonden en dat deze niet als onrechtmatig konden worden aangemerkt. De rechtbank benadrukte dat er geen bewijs was dat de uitlatingen van gedaagde schade hadden veroorzaakt aan de reputatie van eiseres, en dat de vordering tot schadevergoeding daarom werd afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 149146 / HA ZA 06-2190
Vonnis van 14 februari 2007
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. B. Willemsen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. P.J.M. van Wersch,
advocaat mr. F.J.P. Delissen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 december 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 5 februari 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De hierna genoemde vaststaande feiten zijn voor een deel ontleend aan het vonnis tussen [eiseres] en de gemeente [woonplaats] - hierna: de Gemeente – van 2 maart 2005, zaak-/rolnummer 114545 / HA ZA 04-1069 en aan het kortgedingvonnis van 26 april 2005, zaak-rolnummer 125305 / HA KG 05-194.
2.2. [gedaagde] is [functie] van de Gemeente.
2.3. [eiseres] is met ingang van 7 mei 2001 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, te weten tot 6 mei 2003, in dienst getreden[uitzendbureau 1]tzendbureau 1] bv – hierna: [uitzendbureau 1]. In de periode van 9 juli 2001 tot en met 2 september 2002 is [eiseres], via [uitzendbureau 1], als secretaresse gedetacheerd geweest op het projectbureau Directie Grondgebied van de Gemeente – hierna: DGG. Op 2 september 2002 heeft de Gemeente de samenwerking met [eiseres] met onmiddellijke ingang beëindigd en de detacheringsovereenkomst met [uitzendbureau 1] opgezegd.
2.4. [eiseres] woonde destijds aan het adres Kannenmarkt 8 te [woonplaats], dat door de Gemeente werd verhuurd. Op 2 september 2002 heeft [eiseres] ondervonden dat de sloten van de woning waren vervangen. Haar huisraad is op 3 en 7 september 2002 op straat gezet.
2.5. De heer Brocx en mevrouw Van Rossem, vestigingsmanager, resp. senior-intercedente van [uitzendbureau 1], hebben op 11 september 2002 met de heer [betrokkene 4] van de Gemeente gesproken over de beëindiging van de detachering van [eiseres]. Brocx heeft op dezelfde dag met [eiseres] gesproken. Op 16 september 2002 heeft [uitzendbureau 1] [eiseres] een officiële waarschuwing gegeven. Die waarschuwing hield in dat [eiseres] haar gedrag op de volgende punten diende aan te passen:
• “u vertoont geen intimiderend of beledigend gedrag naar collega’s of leidinggevenden, verbaal noch non verbaal
• mochten er zich situaties voordoen waarin u in een conflict of aanvaring dreigt te geraken dan verwachten wij van u dat u niet impulsief reageert maar een moment van bezinning in acht neemt en een time out inlast;
• privé-aangelegenheden worden zoveel mogelijk buiten het werk gehouden; deze mogen nooit van invloed zijn op uw werk;
• u gedraagt zich zoals van een professioneel secretaresse verwacht wordt”.
2.6. Op 8 oktober 2002 heeft de heer mr. [betrokkene 1], [functie], een vertrouwelijke brief gezonden aan [uitzendbureau 1], die als volgt luidt:
“Ik heb vernomen dat mevrouw [eiseres] op hinderlijke wijze de heer [voorletter] [gedaagde], [functie] van de gemeente [woonplaats] achtervolgt. Mevrouw [eiseres] is via uw organisatie bij de gemeente [woonplaats] gedetacheerd geweest.
Zoals u weet hebben wij op 2 september het contract betreffende de detachering van mevrouw [eiseres] opgezegd. Wij hebben daarvoor de volgende gronden aangevoerd.
1. Mevrouw [eiseres] heeft met diverse mensen op de afdeling waar zij werkzaam was conflicten (gehad). Vanaf het begin van haar detachering is dit voorgekomen. Meestal eindigden deze conflicten na enige tijd weer. Voor de zomervakantie is sprake geweest van een hevig conflict. Na de zomervakantie was weer sprake van een conflict, nu met drie medewerkers.
2. Mevrouw [eiseres] hanteerde bijnamen voor de medewerkers van de afdeling. Deze waren ten dele zeer beledigend.
Aangezien wij deze situatie niet langer accepteerden, hebben wij het contract betreffende haar inzet bij u opgezegd.
Mij is ook ter ore gekomen dat Mevrouw [eiseres] geruchten binnen de organisatie verspreidde betreffende een vermeende relatie tussen haar en een bestuurder van de gemeente [woonplaats]. Zij is zelf de bron van deze geruchten geweest en heeft in schijnbare exclusiviteit een groot aantal mensen deelgenoot gemaakt. Bovendien heb ik inmiddels van derden begrepen dat mevrouw [eiseres] een directe relatie legt tussen haar ontslag en de vermeende relatie. Deze opvatting is volstrekt bezijden de waarheid.
Ik wil er met nadruk op wijzen dat het beëindigen van een contract met een arbeidskracht die via uw organisatie gedetacheerd is, een aangelegenheid is, die de directie aangaat en niets te maken heeft met het bestuur van de gemeente [woonplaats].
Ik betreur daarom ten zeerste het gedrag van Mevrouw [eiseres] jegens [functie] [gedaagde]. Ik dring er bij u op aan om mevrouw [eiseres], die nog altijd bij u in dienst is, te sommeren dit gedrag te beëindigen.”
2.7. [gedaagde] heeft omstreeks 8 oktober 2002 contact opgenomen met de politie [woonplaats] in verband met geruchten dat hij een relatie met [eiseres] zou hebben en dat hij zijn invloed zou hebben misbruikt bij de beslissing de detachering van [eiseres] te beëindigen en [eiseres] uit haar woning te zetten. [gedaagde] heeft de heer [voorletter] [betrokkene 2] van de politie [regio] een kopie van de brief van 8 oktober 2002 van [betrokkene 1] gegeven en met hem besproken of hij aangifte van stalking door [eiseres] zou kunnen doen. Nadat [betrokkene 2] hem had afgeraden dat de doen, heeft [gedaagde] geen aangifte van stalking gedaan.
2.8. Naar aanleiding van het gesprek tussen [gedaagde] en [betrokkene 2] heeft [betrokkene 2] op 10 oktober 2002 een gesprek met [eiseres] en haar broer, [betrokkene 3], gehad. Op 11 oktober 2002 is er een gesprek geweest tussen [eiseres], [gedaagde] en [betrokkene 2].
2.9. [gedaagde] heeft op 14 oktober 2002 in het [functie]soverleg, een overleg met leden van de [partij]-fractie en enkele naaste medewerkers van de fractie, verteld dat er geruchten over hem waren en de partijgenoten voor nadere informatie verwezen naar [betrokkene 1] en de politie.
2.10. [eiseres] heeft de Gemeente gedagvaard en van haar vergoeding van materiële en immateriële schade gevorderd. Zij heeft gesteld dat de Gemeente de detachering op oneigenlijke gronden heeft beëindigd en dat de Gemeente er de oorzaak van zou zijn dat zij op 2 september 2002 uit huis is gezet. De rechtbank heeft de vordering bij vonnis van 2 maart 2005 (zaak-/rolnummer 114545 / HA ZA 04-1069) afgewezen, omdat de gestelde verwijten niet zijn komen vast te staan. De rechtbank heeft in r.ovv. 2.12-13 als volgt overwogen:
“2.12 Ten slotte vordert [eiseres] vergoeding van immateriële schade op grond van de stelling dat zij in haar eer en goede naam is aangetast door de wijze waarop de gemeente de relatie met [eiseres] heeft afgewikkeld.
In de periode rondom de beëindiging van de detachering hebben, zo valt uit de stukken af te leiden, geruchten de ronde gedaan over de vermeende relatie van [eiseres] met iemand binnen het gemeentebestuur. Uit de gedingstukken blijkt echter niet da de gemeente – of iemand waarvoor zij aansprakelijk moet worden geacht – die geruchtenstroom heeft gevoed of zich anderszins onnodig kwetsend of grievend over [eiseres] heeft uitgelaten. Integendeel, blijkbaar is aan alle medewerkers verzocht om zoveel mogelijk te zwijgen. Het feit dat de heer [betrokkene 1] voorts namens de gemeente heeft gesproken met de bij de relatie betrokken derde, kan niet worden gezien als onrechtmatig jegens [eiseres], nu dat gesprek kennelijk een informatief karakter heeft gehad. Ook de aan [uitzendbureau 1] verzonden brief van 8 oktober 2002 wordt door de rechtbank niet gezien als onnodig kwetsend jegens [eiseres], maar moet eveneens – ervan uitgaande dat deze brief vertrouwelijk is behandeld – worden beschouwd als informatieverstrekking aan de werkgeefster van [eiseres].
2.13 Ten aanzien van de vertrouwelijkheid merkt de rechtbank echter het volgende op. Hoewel de gemeente verklaart dat de enige copie (conform) is verzonden aan de heer [betrokkene 4], leidt de rechtbank uit onder meer de verklaring van de heer [betrokkene 3] (…) af dat ook de politie [woonplaats] bekend was met de inhoud van de brief, hetgeen door [eiseres] ter comparitie is bevestigd. De heer [betrokkene 1] heeft ter comparitie verklaard “ Ik zou zeggen dat de brief daar door ons niet naar toe is gestuurd” . Dit verweer acht de rechtbank, gelet op het onderbouwde betoog van [eiseres], niet overtuigend, mede gezien het feit dat de gemeente niet betwist dat de politie blijkbaar bekend was met de inhoud van de betreffende brief van 8 oktober 2002. De rechtbank is daarom van oordeel dat de gemeente de vertrouwelijkheid heeft geschonden, die zij jegens [eiseres], gezien het karakter van hun relatie, in acht had dienen te nemen. Er is echter niet komen vast te staan dat [eiseres] daardoor schade heeft geleden. Gesteld noch gebleken is dat de inhoud van de brief verder naar buiten is gebracht, en voorts blijkt uit de mailwisseling (…) tussen [eiseres] en de politie [woonplaats] dat [eiseres] de politie – blijkbaar naar aanleiding van een mededeling van de betrokken derde persoon, dat hij aangifte tegen [eiseres] heeft gedaan wegens stalking – op de hoogte heeft gebracht van haar visie op de situatie.”
2.11. [eiseres] heeft [uitzendbureau 1] gedagvaard, stellende dat [uitzendbureau 1] in de kwestie rondom de beëindiging van de detachering haar oren te veel heeft laten hangen naar de Gemeente, dat de beëindigingsgrond volstrekt onjuist was en dat zij daardoor schade heeft geleden, omdat haar persoonlijke en zakelijke reputatie en haar lichamelijke en geestelijke gezondheid was verslechterd. De rechtbank, sector kanton, heeft deze vordering bij vonnis van 12 augustus 2005 (zaak-/rolnummer: 369876 / CV EXPL 04-7620) afgewezen.
2.12. Medio maart 2005 is [eiseres] door haar nieuwe werkgever, [uitzendbureau 2], benaderd voor een functie bij de Gemeente. Op 18 maart 2005 heeft zij een gesprek gehad met de heer [betrokkene 6], [functie] van de Gemeente en tevens afdelingshoofd. Op diezelfde dag heeft [eiseres] van [uitzendbureau 2] te horen gekregen dat zij bij de Gemeente kon beginnen.
2.13. Op 28 maart 2005 is aan [eiseres] in een gesprek bij [uitzendbureau 2] (het was de bedoeling dat het contract zou worden getekend) medegedeeld dat de Gemeente heeft laten weten dat [eiseres] niet gewenst was bij de Gemeente.
2.14. [eiseres] heeft de Gemeente in kort geding gedagvaard en gevorderd dat het de Gemeente zou worden verboden om zich in negatieve zin uit te laten over [eiseres]. Zij heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de Gemeente voor de tweede maal de vertrouwelijkheid had geschonden door aan [uitzendbureau 2] te berichten dat [eiseres] iemand van het gemeentebestuur zou hebben gestalkt. Zij heeft ook een voorschot op immateriële schadevergoeding van € 10.000,00 gevorderd. De voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis van 26 april 2005 (zaak-/rolnummer 125305 / HA KG 05-194) de verbodsvordering afgewezen en het voorschot tot € 1.000,00 toegewezen. De voorzieningenrechter was van oordeel dat de Gemeente jegens [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld doordat een ambtenaar in een telefoongesprek met een medewerker van [uitzendbureau 2] een roddel verder heeft verspreid dat [eiseres] in het verleden iemand van het gemeentebestuur zou hebben gestalkt.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van EUR 9.673,52, aangevuld met een PM-post, EUR 20.000,00 en EUR 16.710,78, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiseres] stelt dat er vanaf 2 september 2002 stelselmatig zaken hebben plaatsgevonden die een inbreuk maken op haar maatschappelijk functioneren en haar persoonlijke levenssfeer. [eiseres] acht [gedaagde] verantwoordelijk voor:
1) het feit dat zij bij twee uitzendbureaus niet meer wordt geaccepteerd
2) het feit dat zij wordt belemmerd in het verwerven van een functie binnen ambtelijke organisaties
3) het feit dat [gedaagde] tot op heden nog steeds contact zoekt
4) het feit dat inschrijving aan haar huidige adres stelselmatig werd geweigerd waaruit verstrekkende gevolgen voortvloeiden, etc.
Volgens [eiseres] is [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk vanwege de bevoegdheden welke hij heeft verkregen uit hoofde van zijn ambt, ongeacht welke ambtenaar dit ten uitvoer heeft gebracht, en niet uit hoofde van zijn ambt. [gedaagde] is op deze gronden volgens [eiseres] gehouden tot vergoeding van schade.
4.2. De stellingen van [eiseres] worden aldus uitgelegd dat [gedaagde] haar op een onrechtmatige manier zwart zou hebben gemaakt of zou hebben tegengewerkt, zodat zij wordt belemmerd in het vinden van een werkkring, vooral bij de overheid, en bij het vinden van woonruimte, waardoor zij vermogensschade en ander nadeel heeft geleden en lijdt.
4.3. Analyse van de dagvaarding leert dat [eiseres] [gedaagde] twee verwijten maakt: 1) [gedaagde] zou op 11 en 14 oktober 2002 in het openbaar opzettelijk hebben verklaard dat [eiseres] hem stalkte en dat hij daar aangifte van zou hebben gedaan, althans een klacht zou hebben ingediend, 2) [gedaagde] zou [betrokkene 5], [functie] van de Gemeente, in maart 2005 hebben gezegd dat de Gemeente [eiseres] niet, via [uitzendbureau 2], zou moeten aannemen.
4.4. Over betrokkenheid van [gedaagde] bij [eiseres]s problemen bij het vinden van woonruimte is in de dagvaarding niets te vinden. In de dagvaarding is niets concreets gesteld over het feit dat [gedaagde] contact zou zoeken met [eiseres]. De genoemde verwijten zijn bij antwoord door [gedaagde] betwist. [eiseres] heeft de verwijten bij comparitie echter niet verder uitgewerkt. [eiseres] heeft daarom niet voldaan aan haar stelplicht, zodat de rechtbank aan deze stellingen voorbijgaat.
4.5. De stelling dat [gedaagde] [betrokkene 5] zou hebben beïnvloed bij zijn beslissing in maart 2005 om [eiseres] niet op detacheringsbasis aan te nemen, komt niet verder dan speculatie. [gedaagde] heeft de stelling betwist. [eiseres] heeft dit verwijt tijdens de comparitie niet verder toegelicht. Zij heeft van deze stelling geen bewijs aangeboden. [eiseres] heeft met betrekking tot deze stelling daarom ook niet voldaan aan haar stelplicht, zodat de rechtbank eraan voorbijgaat. Als de stelling al voldoende zou zijn uitgewerkt, ziet de rechtbank geen aanleiding [eiseres] ambtshalve bewijs daarvan op te dragen.
4.6. Blijft over de stelling dat [gedaagde] op 11 en 14 oktober 2002 in het openbaar opzettelijk zou hebben verklaard dat [eiseres] hem stalkte en dat hij daar aangifte van zou hebben gedaan, althans een klacht zou hebben ingediend. Het gaat om een uitlating op de avond van 11 oktober 2002 tegenover zes à acht gemeente-ambtenaren, die aanwezig waren in [naam], een uitgaansgelegenheid in [woonplaats], en om een uitlating tijdens het [functie]soverleg op 14 oktober 2002.
4.7. Ter comparitie heeft [gedaagde] hierover het volgende verklaard:
“ Er waren in september/oktober 2002 geruchten dat ik een relatie had met [eiseres] en dat ik als [functie] mij had schuldig gemaakt aan machtsmisbruik: [eiseres] was ontslagen bij de gemeente en uit haar huis gezet en ik zou daar mee te maken hebben gehad. Ik vond dat erg vervelend. Ik had met geen van beide kwesties iets te maken. Een [functie] gaat daar niet over. Ik heb overlegd met de burgemeester en zij raadde mij (aan) naar de politie te gaan. Ik heb vervolgens de politie geïnformeerd. [betrokkene 2] van de politie raadde mij af om aangifte wegens stalking te doen omdat daarvoor onvoldoende aanleiding was. Dat advies heb ik opgevolgd. Ik heb mijn naaste medewerkers van de partij in het [functie]soverleg geïnformeerd over deze kwestie en gezegd dat ik naar de politie was gegaan. Ik voelde me gezien de geruchtenstroom gedwongen om daarop te reageren. Ik heb degenen die er meer over wilden weten verwezen naar [betrokkene 1] of naar de politie.
Ik heb geen geruchten over stalking verspreid. Ik wilde het liefste dat de kwestie zo snel mogelijk voorbij zou gaan. Ik kan mij niet herinneren dat ik in [naam] iets hierover heb gezegd.”
4.8. Bij de beoordeling van dit verwijt moet het volgende in aanmerking worden genomen. In de periode na de beëindiging van de detachering van [eiseres] bij de Gemeente op 2 september 2002 kwam er een geruchtenstroom op gang dat [gedaagde] en [eiseres] een verhouding zouden hebben gehad. Aan medewerkers van de Gemeente is verzocht over het gerucht te zwijgen. Volgens [gedaagde] zou [eiseres] de geruchten in de wereld hebben gebracht en zouden er ook geruchten zijn dat hij zijn positie als [functie] zou hebben misbruikt bij de beëindiging van de detachering van [eiseres] en bij de huisvestingsproblemen die [eiseres] had. Daarom heeft hij hierover overleg gehad met de burgemeester en de politie. Op advies van de politie heeft [gedaagde] geen aangifte van stalking gedaan.
4.9. Deze stellingen zijn door [eiseres] niet betwist, behalve voor zover zij zelf als de bron van de geruchten wordt aangemerkt.
4.10. Gezien deze achtergrond kan niet worden geoordeeld dat [gedaagde] onrechtmatig tegenover [eiseres] heeft gehandeld, zelfs als zou komen vast te staan, wat [gedaagde] betwist, dat [gedaagde] op 11 en 14 oktober 2002 tegen acht gemeenteambtenaren, resp. een aantal [partij]-fractieleden en naaste medewerkers zou hebben gezegd dat hij werd gestalkt door [eiseres] en dat hij daarover een klacht bij de politie had ingediend.
4.11. In beide situaties zou er dan sprake zijn geweest van een kleine, besloten kring van collega’s bij de Gemeente, waarin de vermeende, door [gedaagde] betwiste uitlatingen zouden zijn gedaan, tijdens een borrel in een café, resp. in het besloten overleg met partijgenoten. De vermeende uitlatingen zouden daarom niet in de openbaarheid zijn gekomen. Bovendien werd [gedaagde] door de geruchten over machtsmisbruik in zijn integriteit geraakt. Dat betekent dat niet iedere reactie van [gedaagde] op deze geruchten, ook al is deze op punten niet waar te maken, leidt tot aansprakelijkheid. De rechtbank heeft in haar vonnis van 2 maart 2005 beslist dat er geen betrokkenheid van [gedaagde] was bij de beëindiging van de detachering en de woonperikelen van [eiseres]. Het is ten slotte niet aannemelijk dat de vermeende, door [gedaagde] betwiste uitlatingen in besloten kring aan [eiseres] vermogensschade hebben berokkend, doordat zij wordt belemmerd in het vinden van een werkkring of woonruimte. Omdat de vermeende uitlatingen in een besloten kring zouden hebben plaatsgevonden, is er ook geen sprake van aantasting van de eer of goede naam van [eiseres].
4.12. Het voorgaande betekent dat de vordering tot vergoeding van schade zal worden afgewezen.
4.13. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- explootkosten EUR 0,00
- vast recht 1.120,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 1.788,00 (2,0 punten × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 2.908,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 2.908,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2007.