ECLI:NL:RBARN:2007:BA0120

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
14 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
130157
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een bedrag uit een schuldbekentenis en bewijsvoering omtrent de handtekening

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem, staat de vraag centraal wie de handtekening onder een schuldbekentenis heeft gezet. De eiser, wonende te [woonplaats], heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, eveneens wonende te [woonplaats], met betrekking tot een lening van EUR 100.000,-. De rechtbank heeft eerder in een tussenvonnis van 22 maart 2006 de eiser opgedragen te bewijzen dat de handtekening op de schuldbekentenis van 4 december 2003, die niet van hem is, daadwerkelijk van de gedaagde is. Tijdens de procedure zijn getuigen gehoord, waaronder de eiser en verschillende getuigen die betrokken waren bij de lening.

De eiser heeft verklaard dat hij de schuldbekentenis pas later heeft gezien en dat hij deze zelf had opgesteld. Hij heeft de gedaagde op 4 december 2003 EUR 50.000,- contant overhandigd, maar de gedaagde heeft verklaard dat hij de eiser op die datum nog niet kende. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en de inconsistenties in de verklaringen van de eiser in overweging genomen. De rechtbank concludeert dat de gedaagde de vordering niet voldoende gemotiveerd heeft weersproken en dat er een vermoeden van juistheid bestaat van de door de eiser te bewijzen feiten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de gedaagde de vordering tot betaling van EUR 50.000,- aan de eiser moet voldoen, vermeerderd met wettelijke rente. De gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn begroot op EUR 3.942,60. Dit vonnis is uitgesproken op 14 februari 2007 door mr. J.D.A. den Tonkelaar.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 130157 / HA ZA 05-1443
Vonnis van 14 februari 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. G.F. Hovestad,
advocaat mr. J.J. Douwes te Apeldoorn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. B.J. Schadd.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 maart 2006
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 22 augustus 2006, waar in enquête zijn gehoord partij [eiser], [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]
- de rolaantekening dat mr. Schadd zich als procureur van [gedaagde] heeft onttrokken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In het vonnis van 22 maart 2006 is [eiser] te bewijzen opgedragen dat de handtekening onder de als productie 1 bij dagvaarding overgelegde akte (met de kop ‘schuldbekentenis’) van 4 december 2003, die niet [eiser]’ handtekening is, de handtekening van [gedaagde] is. Voorts is partijen de gelegenheid geboden zich uit te laten over de benoeming van de in het vonnis van 22 maart 2006 genoemde deskundige.
2.2. Ter comparitie heeft [eiser] over het zetten van de handtekening verklaard:
De EUR 50.000,- die ik op 4 december 2003 heb geleend aan [gedaagde], heb ik hem op 4 december 2003 cash overhandigd, nadat ik het de ochtend van diezelfde dag had opgehaald van mijn rekening bij de Postbank (…). Ik heb [gedaagde] het geld overhandigd op zijn bedrijf, daar is ook de schuldbekentenis getekend, maar daarbij was verder niemand aanwezig (…). Als ik nu [gedaagde] hoor zeggen dat dat geld op 4 december 2003 door [getuige1] namens mij is overgemaakt, dan kan dat kloppen, maar ik dacht dat er meer tijd zat tussen de geldlening en de storting aan het bedrijf.
2.3. [gedaagde] heeft ter comparitie verklaard dat hij [eiser] op 4 december 2003 nog niet kende.
2.4. Als getuige verklaart [eiser] onder meer:
Ik kende [gedaagde] sinds november 2003 (…). Op (4 december 2003) heb ik van mijn vader de schuldbekentenis in het dossier ontvangen. Ik kreeg die per e-mail. De bedoeling was dat ik die zou laten tekenen door [gedaagde] met het oog op de lening aan [gedaagde] van EUR 50.000.- (…). Pas later is mij gebleken dat ik die EUR 50.000,- pas in februari 2004 aan [gedaagde] heb overhandigd, namelijk op de dag dat ik het had opgenomen bij de bank. Ik heb pas na de comparitie informatie van de bank gekregen. Pas toen begreep ik de codes op de bankafschriften (…). Ik heb op die datum, 16 februari 2004 dus het geld cash aan [gedaagde] overhandigd en ik was er bij dat hij de schuldbekentenis tekende. Die is in tweevoud opgemaakt. [gedaagde] en ik hebben dus allebei twee keer getekend (…). Het geld kwam van mijn vader en was een paar dagen eerder op mijn rekening bijgeschreven.
2.5. De getuige [getuige1], stiefvader van [eiser], verklaart als getuige:
U vraagt mij of ik de schuldbekentenis waar het in deze zaak om gaat heb gezien. Ja die heb ik gezien, daar stond alleen de handtekening van [gedaagde] op. De handtekening van [eiser] stond daar dus niet op. Overigens heb ik die schuldbekentenis pas veel later gezien, dat was pas in het kader van het opstarten van deze procedure.
Ik had die schuldbekentenis zelf opgesteld met het oog op de lening van [eiser] aan [gedaagde]. Ik heb die toen eind november of begin december 2003 aan [eiser] toegestuurd, volgens mij per e-mail (…). Ik weet niet wanneer de schuldbekentenis is ondertekend. Ik ben daar niet bij geweest.
Het geld voor de lening was afkomstig van mij. [eiser] zou in totaal EUR 100.000,- van mij lenen. EUR 50.000,- daarvan heb ik op 4 december 2003 in opdracht van [eiser] rechtstreeks overgemaakt aan het bedrijf van [gedaagde] (zie tussenvonnis onder 2.2). de overige EUR 50.000,- had [eiser] ook nodig in de zakelijke relatie met GMI of GMV (…). Ik weet niet of die schuldbekentenis nou op de eerstgenoemde of op de laatstgenoemde EUR 50.000,- zag.
2.6. De getuige [getuige 2] verklaart niets over de totstandkoming van de akte.
2.7. De getuige [getuige 3] verklaart dat de bewuste handtekening op die van [gedaagde] lijkt. Voorts verklaart zij onder meer:
Ik heb (in maart 2004) dus alle papieren gezien, waaronder de schuldbekentenis die u mij laat zien (productie 1 bij dagvaarding). Ik heb toen eerst aan [gedaagde] gevraagd wat ik daarmee moest, mijn vraag was er op gericht hoe ik dat moest verwerken in de boekhouding. [gedaagde] heeft de schuldbekentenis toen bekeken en zei mij, dat klopt dat is iets tussen [voornaam] ([eiser], de rechtbank) en mij, ruim het maar op.
2.8. Uit de ter comparitie en op de getuigenverhoren afgelegde verklaringen, beschouwd in verband met de overige stukken, acht de rechtbank vooral het volgende van belang.
- Volgens [eiser] waren uitsluitend hij en [gedaagde] aanwezig toen [gedaagde] de akte tekende.
- [eiser]’ verklaring is inconsistent wat data betreft, maar niet is gebleken dat hieraan opzettelijk verhullen van feiten ten grondslag ligt. Ter comparitie heeft [eiser] reeds aangegeven dat hij zich in de data kan vergissen.
- Voor zover [eiser] verklaart dat [getuige1] hem de concept-akte had toegestuurd, wordt zijn verklaring door [getuige1] bevestigd.
- De verklaring van [eiser] dat hij het bedrag van EUR 50.000,00 op zijn girorekening had ontvangen van [getuige1] en enkele dagen later heeft opgenomen om het geld contant aan [gedaagde] te kunnen overhandigen, wordt bevestigd door [getuige1] en door ter zitting overgelegde dagafschriften waaruit blijkt van een overboeking en een opname zoals door [eiser] bedoeld.
2.9. Hetgeen onder 2.8 is overwogen leidt tot een vermoeden van juistheid van de door [eiser] te bewijzen feiten. Tegenover dat vermoeden plaatst [gedaagde] niets. Deze conclusie baseert de rechtbank op het volgende.
2.10. De verklaring die [gedaagde] geeft voor het ontbreken van zijn echte handtekening op de akte is dat hij op 4 december 2003 [eiser] nog niet kende. [gedaagde] heeft echter geen getuigen in contra-enquête laten horen nadat [eiser] en [getuige1] de door de overgelegde dagafschriften gestaafde verklaringen hadden afgelegd waardoor als datum van ondertekening en/of overhandiging van het geld 4 december 2003 niet meer vast stond.
Evenmin heeft [gedaagde] getuigen laten horen nadat [getuige 3] had verklaard dat hij in haar bijzijn de schuldbekentenis herkende.
Evenmin heeft [gedaagde] bij antwoord of ter comparitie betwist dat [eiser] hem enkele malen – één maal persoonlijk en één maal via zijn advocaat – tot betaling had gesommeerd en dat hij niet op de sommaties heeft gereageerd.
[gedaagde] heeft, hoewel daartoe bij tussenvonnis in de gelegenheid gesteld, niet aangegeven of hij onderzoek door een deskundige naar de echtheid van de handtekening – waarvoor zijn medewerking noodzakelijk is – wil laten uitvoeren.
2.11. Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] de vordering niet langer voldoende gemotiveerd weerspreekt. Voor wat de hoofdsom betreft zal de vordering dan ook worden toegewezen. Nu de datum van overhandiging van het geleende geld niet vaststaat, zal de rechtbank de rente weliswaar toewijzen, maar eerst vanaf de datum van dagvaarden.
2.12. Wel is de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten betwist.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. [eiser] heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat hij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
2.13. De rechtbank begrijpt dat [eiser] beslagkosten van [gedaagde] wil terugvorderen. Deze vordering zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen, omdat [eiser] geen beslagstukken in het geding heeft gebracht.
2.14. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 85,60
- overige explootkosten 0,00
- vast recht 1.175,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 2.682,00 (3,0 punten × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 3.942,60
2.15. De rechter, ten overstaan van wie de enquête is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 50.000,00 (vijftig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 22 juli 2005 tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 3.942,60,
3.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2007.