ECLI:NL:RBARN:2007:BA0051

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
13 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
149515
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming in kort geding na echtscheiding

In deze zaak, die voorlag bij de Rechtbank Arnhem, heeft de voorzieningenrechter op 13 februari 2007 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee voormalige echtgenoten. De eiser, vertegenwoordigd door procureur mr. P.A.C. de Vries en advocaat mr. L.I. Shriber, vorderde ontruiming van de zolderverdieping en het koetshuis van een onroerende zaak, die aan de gedaagde, vertegenwoordigd door procureur mr. J.M. Bosnak en advocaat mr. H.J.M. van Arkel, was toegewezen in een echtscheidingsconvenant. De eiser stelde dat hij spoedeisend belang had bij zijn vorderingen, omdat hij vreesde dat de gedaagde een recht op bewoning zou afdwingen in de lopende bodemprocedure, wat zijn positie zou verzwakken.

De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de gestelde feiten en omstandigheden onvoldoende waren om het spoedeisend belang van de eiser aan te nemen. De rechter overwoog dat de gedaagde, die sinds 2003 gebruik maakte van de zolderverdieping en het koetshuis, een woonrecht had dat losstond van de eigendomskwestie die in de bodemprocedure aan de orde was. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vorderingen van de eiser moesten worden afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond. De eiser werd bovendien veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde tot op dat moment waren begroot op EUR 1.067,00.

Dit vonnis benadrukt het belang van het aantonen van spoedeisend belang in kort geding procedures en de scheiding tussen feitelijke situaties en juridische eigendomsrechten in het kader van echtscheidingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 149515 / KG ZA 06-822
Vonnis in kort geding van 13 februari 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. P.A.C. de Vries,
advocaat mr. L.I. Shriber te Amsterdam,
tegen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. H.J.M. van Arkel te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] en [gedaagde] zijn met elkaar gehuwd geweest in algehele gemeenschap van goederen. Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 17 juli 2003 is tussen hen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 28 juli 2003 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Goes.
2.2. Op 4 juni 2003 hebben [eiser] en [gedaagde] een echtscheidingsconvenant gesloten, waarin onder meer, voor zover in deze procedure relevant, is bepaald dat de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (hierna te noemen: nr. 71) aan [gedaagde] zal worden toegedeeld.
2.3. Nr. 71 wordt gehuurd door de zus van [gedaagde]. [gedaagde] woont op de zolderverdieping van nr. 71 en maakt gebruik van het bij nr. 71 behorende koetshuis.
2.4. Op 25 september 2006 heeft [eiser] [gedaagde] gedagvaard in een bodemprocedure waarin hij vernietiging van het echtscheidingsconvenant vordert. In deze zaak is nog geen mondelinge behandeling bepaald omdat partijen hebben toegestemd in mediation. De zaak is in afwachting van de uitkomst van de mediation geplaatst op de rol van 30 mei 2007.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat - ontruiming van de zolder van en het koetshuis behorende bij nr. 71, met machtiging de ontruiming met behulp van de sterke arm te bewerkstelligen, althans een verbod voor [gedaagde], op straffe van een dwangsom, om de zolder en het koetshuis te betreden, te bewonen of te gebruiken.
3.2. [eiser] stelt spoedeisend belang te hebben bij zijn vorderingen omdat voorkomen moet worden dat [gedaagde] bewoning van nr. 71 zal afdwingen in de lopende bodemprocedure en bij voorbaat een recht en belang bij nr. 71 zal creëren waardoor de positie van [eiser] in de bodemprocedure wordt verzwakt.
3.3. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer en betwist het spoedeisend belang. Zij is mede-eigenaar van nr. 71, waarvan de benedenverdieping is verhuurd aan haar zus [betrokkene] en zijzelf de zolderverdieping en het bij de woning behorende koetshuis in gebruik heeft. Zij maakt naar haar zeggen vanaf 2003, overeenkomstig de afspraken die zijn vastgelegd in het convenant, gebruik van de zolderverdieping en het koetshuis. [eiser] woont met zijn huidige echtgenote elders. Hij maakt geen gebruik, en wil volgens [gedaagde] ook geen gebruik gaan maken van nr. 71, zodat hij geen spoedeisend belang heeft bij de gevorderde ontruiming. [gedaagde] is van mening dat het gebruik van de zolderverdieping en het koetshuis los staat van de verdeling van de tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behorende eigendommen.
4. De beoordeling
4.1. Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze vraag ontkennend beantwoord dient te worden en overweegt daartoe het navolgende.
4.2. In de dagvaarding en ter zitting heeft [eiser] aangevoerd dat [gedaagde] geen spoedeisend belang heeft om, vooruitlopend op de uitkomst van de bodemprocedure, een woonrecht ten aanzien van nr. 71 te creëren. Het spoedeisend belang van [gedaagde] is echter niet relevant. Van belang is of [eiser] spoedeisend belang heeft bij de gevorderde ontruiming. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn spoedeisend belang gesteld dat voorkomen moet worden dat [gedaagde] bewoning van nr. 71 zal afdwingen (dagvaarding punt 45) en bij voorbaat een recht en belang zal creëren waardoor de positie van [eiser] in de bodemprocedure wordt verzwakt (pleitnota punt 16). Ter zitting heeft de advocaat van [eiser] bij repliek aangevoerd dat de zaken, in afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure, zuiver gehouden moeten worden. Deze stellingen wijzen niet op een spoedeisend belang van [eiser] bij de thans gevorderde voorziening. Op grond van de overgelegde producties en hetgeen partijen ter zitting hebben verklaard, lijkt een woonrecht van [gedaagde] ten aanzien van nr. 71 te bestaan. Dit zal ongetwijfeld ook in de bodemzaak door haar worden gepretendeerd, of ze nu in feite op nr. 71 verblijft of niet. De bewoning van de zolderverdieping en het gebruik van het koetshuis vormen een feitelijke situatie die los staat van de beslissing in de bodemprocedure over de eigendom van de tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behorende zaken. Daarbij komt dat een uitspraak in kort geding de bodemrechter op grond van artikel 257 Rv niet bindt.
4.3. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn de door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden onvoldoende om het spoedeisend belang bij zijn vorderingen aan te nemen. Omdat op die grond de vorderingen reeds dienen te worden afgewezen, behoeven de overige stellingen van partijen geen bespreking meer.
4.4. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht EUR 251,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.067,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.067,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.S.M. Daamen op 13 februari 2007.