ECLI:NL:RBARN:2007:AZ9871
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de rechtbank in civiele procedure met internationale elementen
In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee partijen, aangeduid als eiser en gedaagde, waarbij de bevoegdheid van de rechtbank ter discussie staat. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S.G.M. Goedvriend, heeft primair gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de reconventionele vordering van gedaagde, die wordt bijgestaan door mr. W.H.B.M. Litjens. De zaak betreft een eerder door gedaagde in Duitsland aangespannen procedure, die volgens eiser op hetzelfde onderwerp betrekking heeft en gebaseerd is op dezelfde oorzaak. Eiser stelt dat het Duitse Amtsgericht Schoneberg op 9 december 2005 een betalingsbevel heeft uitgevaardigd, waartegen hij tijdig beroep heeft aangetekend.
Gedaagde heeft verweer gevoerd en betoogt dat eiser zijn verweer tegen de onbevoegdheid van de rechtbank eerder had moeten opwerpen. Tevens stelt gedaagde dat de rechtbank op grond van artikel 6 lid 3 van de EEX-Verordening bevoegd is om kennis te nemen van haar vordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure in Duitsland mogelijk is ingetrokken, maar dat dit niet met zekerheid kan worden vastgesteld op basis van de overgelegde stukken.
De rechtbank heeft geoordeeld dat, gelet op het dwingende karakter van artikel 27 van de EEX-Verordening, zij zich onbevoegd moet verklaren of de zaak moet aanhouden totdat de bevoegdheid van het Duitse gerecht vaststaat. De rechtbank heeft de zaak op de rol geplaatst voor een akte van gedaagde, waarin zij moet bevestigen dat de procedure in Duitsland is beëindigd. Het vonnis is op 7 februari 2007 gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en is in het openbaar uitgesproken.