ECLI:NL:RBARN:2007:AZ9871

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
130016
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in civiele procedure met internationale elementen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee partijen, aangeduid als eiser en gedaagde, waarbij de bevoegdheid van de rechtbank ter discussie staat. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S.G.M. Goedvriend, heeft primair gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de reconventionele vordering van gedaagde, die wordt bijgestaan door mr. W.H.B.M. Litjens. De zaak betreft een eerder door gedaagde in Duitsland aangespannen procedure, die volgens eiser op hetzelfde onderwerp betrekking heeft en gebaseerd is op dezelfde oorzaak. Eiser stelt dat het Duitse Amtsgericht Schoneberg op 9 december 2005 een betalingsbevel heeft uitgevaardigd, waartegen hij tijdig beroep heeft aangetekend.

Gedaagde heeft verweer gevoerd en betoogt dat eiser zijn verweer tegen de onbevoegdheid van de rechtbank eerder had moeten opwerpen. Tevens stelt gedaagde dat de rechtbank op grond van artikel 6 lid 3 van de EEX-Verordening bevoegd is om kennis te nemen van haar vordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure in Duitsland mogelijk is ingetrokken, maar dat dit niet met zekerheid kan worden vastgesteld op basis van de overgelegde stukken.

De rechtbank heeft geoordeeld dat, gelet op het dwingende karakter van artikel 27 van de EEX-Verordening, zij zich onbevoegd moet verklaren of de zaak moet aanhouden totdat de bevoegdheid van het Duitse gerecht vaststaat. De rechtbank heeft de zaak op de rol geplaatst voor een akte van gedaagde, waarin zij moet bevestigen dat de procedure in Duitsland is beëindigd. Het vonnis is op 7 februari 2007 gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 130016 / HA ZA 05-1407
Vonnis in incident van 7 februari 2007
in de zaak van
[eiser],
h.o.d.n. “die Niederrheinischenen Immobilien Makler”,
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie in de hoofdzaak,
verweerder in reconventie in de hoofdzaak,
verweerder in het eerste incident,
eiser in het tweede incident,
procureur mr. S.G.M. Goedvriend,
advocaat mr. J. de Haan te Grave,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
eiseres in het eerste incident,
verweerster in het tweede incident,
procureur mr. W.H.B.M. Litjens,
advocaat mr. A.G.W. Leysen te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 29 maart 2006
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 13 september 2006
- de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1. [eiser] vordert primair dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de door [gedaagde] ingestelde reconventionele vordering. Subsidiair vordert [eiser] dat de rechtbank de zaak in reconventie aanhoudt op grond van artikel 27 lid 2 van de Verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Verordening). [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2. [eiser] stelt dat [gedaagde] in Duitsland een procedure tegen hem is gestart, die betrekking heeft op hetzelfde onderwerp en berust op dezelfde oorzaak als de procedure die [gedaagde] in reconventie in de onderhavige hoofdzaak is gestart. [eiser] voert aan dat het Amtsgericht Schoneberg op 9 december 2005 op verzoek van [gedaagde] een “Mahnbescheid” heeft uitgevaardigd (onder nr. 05-1160428-0-2). Daarin is vastgelegd dat [eiser] een bedrag aan [gedaagde] moet betalen van EUR 27.455,04. [eiser] stelt dat hij tijdig beroep heeft aangetekend tegen die beslissing (de zogenaamde “Widerspruch”).
De zaak is thans geregistreerd bij het Amtsgericht Schoneberg, welk gerecht volgens [eiser] bevoegd is om de zaak te behandelen.
2.3. [gedaagde] voert een aantal verweren. Zij is van mening dat [eiser] het verweer dat deze rechtbank niet bevoegd is, eerder had moeten opwerpen. Het Mahnbescheid is immers op 9 december 2005 uitgevaardigd, terwijl [eiser] op 4 januari 2006 ter rolle een akte heeft genomen in het eerste incident. In dat processtuk heeft hij geen beroep gedaan op de onbevoegdheid van de rechtbank in reconventie.
[gedaagde] voert verder aan dat deze rechtbank krachtens artikel 6 lid 3 van de EEX-Verordening bevoegd is kennis te nemen van haar vordering.
Ten slotte stelt [gedaagde] dat de procedure in Duitsland is ingetrokken. Ter onderbouwing van dit laatste standpunt heeft zij een faxbericht d.d. 12 januari 2007 van haar Duitse advocaat aan het Amtsgericht Schoneberg in het geding gebracht, waarin een verzoek om royement is opgenomen.
2.4. De rechtbank overweegt als volgt. Zoals beide partijen aanvoeren, is het “Mahnverfahren” (te vertalen als “betalingsbevelprocedure”) een civiele procedure die wordt gevoerd voor een gerecht en die haar wettelijke basis vindt in boek 7 van de Zivilprozessordnung (artikelen 688 tot en met 704). Het Mahnverfahren valt onder de werking van de EEX-Verordening.
2.5. Op grond van artikel 27 van de EEX-Verordening moet, wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn die hetzelfde onderwerp betreffen en die berusten op dezelfde oorzaak, het gerecht waar de zaak het laatst is aangebracht, de zaak ambtshalve aanhouden totdat de bevoegdheid van het gerecht waar de zaak het eerst is aangebracht vaststaat (eerste lid), dan wel moet dat gerecht, wanneer de bevoegdheid van het gerecht waar de zaak het eerst is aangebracht vaststaat, zich onbevoegd verklaren (tweede lid).
2.6. Voor de vraag wanneer de procedure in Duitsland is aangebracht, moet aanknoping worden gezocht bij artikel 30 van de EEX-Verordening. Dat artikel bepaalt kort gezegd dat een zaak, wanneer geen voorafgaande betekening of mededeling door de eiser nodig is, wordt geacht te zijn aangebracht op het tijdstip waarop het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend. Het Mahnverfahren vangt aan met een formulier dat door de eiser wordt ingediend bij de bevoegde rechter. [eiser] stelt dat [gedaagde] haar vordering op 25 november 2005 bij het (bevoegde) Amtsgericht aanhangig heeft gemaakt. [gedaagde] heeft dat niet weersproken. De (voorwaardelijke) eis in reconventie is ingediend op 30 november 2005, dat wil zeggen ná de aanvang van de procedure in Duitsland.
2.7. Gelet op het dwingende karakter van artikel 27 van de EEX-Verordening moet de rechtbank, wanneer is voldaan aan de in dat artikel genoemde voorwaarden, de zaak aanhouden dan wel zich onbevoegd verklaren. De vraag of, zoals [gedaagde] aanvoert, de exceptie van onbevoegdheid door [eiser] eerder had moeten worden opgeworpen kan dus onbeantwoord blijven. Ook de stelling van [gedaagde] dat deze rechtbank uit hoofde van artikel 6 lid 3 van de EEX-Verordening bevoegd is kennis te nemen van de reconventionele vordering, doet aan het bovenstaande niet af.
2.8. [gedaagde] heeft echter een faxbericht d.d. 12 januari 2007 van haar raadsman aan het Amtsgericht Schoneberg overgelegd. Daaruit is op te maken dat [gedaagde] dat gerecht heeft meegedeeld dat zij haar vordering intrekt. De rechtbank stelt vast dat het nummer dat op het faxbericht is vermeld (05-1160428-0-02) overeenkomt met het op het Mahnbescheid vermelde “Geschäftsnummer”.
Of de procedure in Duitsland daadwerkelijk is geëindigd, is uit het faxbericht evenwel niet op te maken. Indien dat komt vast te staan, is geen sprake (meer) van een geval als bedoeld in artikel 27 lid 1 of lid 2 van de EEX-Verordening en is de rechtbank bevoegd om van de vordering van [gedaagde] kennis te nemen.
2.9. De rechtbank zal, teneinde [gedaagde] de gelegenheid te geven haar stelling dat de procedure in Duitsland is geëindigd nader te onderbouwen, de zaak op de rol plaatsen van 21 februari 2007. [gedaagde] wordt verzocht bij akte een bevestiging van de intrekking van de procedure (bij voorkeur door middel van een brief van het Amtsgericht) in het geding te brengen.
2.10. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. plaatst de zaak op de rol van 21 februari 2007 voor het nemen van een akte door [gedaagde], met verwijzing naar rechtsoverweging 2.9,
3.2. houdt iedere verdere beslissing aan,
in de hoofdzaak
in conventie en in reconventie
3.3. houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2007.