ECLI:NL:RBARN:2007:AZ9867

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
141253
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en vernietiging van vaststellingsovereenkomst wegens dwaling en tekortschieten

In deze zaak vordert Legal House B.V. van Employee Benefits Competence Centre B.V. (EBCC) betaling van een bedrag van EUR 84.319,29, vermeerderd met rente, en een verklaring voor recht dat een vaststellingsovereenkomst wegens dwaling is vernietigd of wegens toerekenbaar tekortschieten is ontbonden. De procedure is gestart na een geschil over de gegrondheid van facturen en betalingsverplichtingen die voortvloeien uit een vaststellingsovereenkomst die op 30 december 2003 is getekend. EBCC heeft de facturen onbetaald gelaten en betwist dat zij tekortschiet in haar verplichtingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Legal House werkzaamheden heeft verricht op basis van een Service Level Agreement (SLA) en dat EBCC haar betalingsverplichtingen heeft betwist. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van dwaling, omdat beide partijen uitgingen van een naderend contract met Delta Lloyd, maar dat dit contract nooit is getekend. De rechtbank oordeelt dat EBCC in verzuim is, omdat zij haar activiteiten heeft gestaakt en niet aan haar aflossingsverplichtingen zal voldoen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en bepaalt dat de zaak op 21 februari 2007 weer op de rol komt voor een akte van Legal House.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 141253 / HA ZA 06-934
Vonnis van 7 februari 2007
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LEGAL HOUSE B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
procureur en advocaat mr. W.H.B.M. Litjens,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EMPLOYEE BENEFITS COMPETENCE CENTRE B.V.,
gevestigd te Hoevelaken, gemeente Nijkerk,
gedaagde,
procureur mr. P.A.C. de Vries,
advocaat mr. A.C.M. Roestenberg te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Legal House en EBCC worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 augustus 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 21 december 2006.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. EBCC hield zich volgens haar opgave bezig met het beheersbaar maken van informatiestromen op het gebied van (verzekerbare) arbeidsvoorwaarden zowel voor werkgevers als werknemers met gebruikmaking van het internet.
2.2. Legal House heeft in ieder geval vanaf 2001 in opdracht van EBCC juridische (advies)werkzaamheden verricht. Zij heeft daarvoor facturen gezonden die EBCC onbetaald heeft gelaten.
2.3. Tussen partijen is discussie ontstaan over de gegrondheid van de facturen en de omvang van de betalingsverplichtingen. Partijen hebben op 30 december 2003 een overeenkomst met de titel “vaststellingsovereenkomst” getekend (hierna de “vaststellingsovereenkomst”). Daarin wordt onder meer bepaald:
1.2 De vordering van Legal House op EBCC bedraagt in totaal EUR 71.000 (…). EBCC heeft bezwaren geuit tegen deze facturen, aan welke bezwaren in deze vaststellingsovereenkomst tegemoet wordt gekomen. EBCC erkent dat Legal House de voornoemde vordering op haar heeft en voldoet deze vordering op de wijze zoals bepaald in artikel 2 van deze vaststellingsovereenkomst.
2.1. EBCC is per 30 november 2003 (…) verschuldigd een bedrag van EUR 71.000(…). Betaling zal plaatsvinden in termijnen zoals nader bepaald in artikel 2.2 van deze vaststellingsovereenkomst.
2.2. Het in artikel 2.1. genoemde bedrag betaalt EBCC in maandelijkse termijnen van minimaal EUR 2.000 (…) in gaande per de datum waarop EBCC een overeenkomst heeft gesloten met een van haar (huidige aspirant) opdrachtgevers (voor naar het nu uitziet zal dat Delta Lloyd zijn) voor minimaal 2000 werknemers. (…) Onverminderd het voorgaande geldt dat indien de liquiditeit van EBCC het toelaat, verhoogt EBCC de maandelijkse door haar verschuldigde termijnen en zal zij Legal House schriftelijke informatie doen toekomen omtrent haar liquiditeit en termijnverhoging. Is haar liquiditeit echter onvoldoende om tot betaling van een hoger bedrag over te gaan dan het bedrag zoals genoemd in dit artikellid, dan zal zij dit liquiditeitsgebrek aantoonbaar aan Legal House laten blijken.
4.1 De vordering van Legal House op EBCC, zoals genoemd in artikel 1.2 van deze vaststellingsovereenkomst, wordt onmiddellijk opeisbaar indien EBCC haar verplichtingen (…) uit hoofde van artikel 2.2 van deze vaststellingsovereenkomst niet of niet behoorlijk nakomt, na deugdelijk in gebreke te zijn gesteld. De door Legal House aan EBCC gegeven of nog te geven korting vervalt in dat geval, waardoor EBCC gehouden zal zijn het bedrag genoemd in artikel 2.1 van de vaststellingsovereenkomst (...), onder aftrek van hetgeen reeds is betaald, ineens aan Legal House te voldoen. EBCC is in dat geval tevens rente en buitengerechtelijke kosten aan Legal House verschuldigd.
5.2 Alle geschillen welke ontstaan naar aanleiding van de uitvoering van deze vaststellingsovereenkomst, zullen eerst door Partijen worden voorgelegd aan een nog in te stellen Commissie van Advies. Aan deze Commissie van Advies worden alle geschillen in de breedste zin van het woord voorgelegd.
2.4. De vaststellingsovereenkomst bevat voorts de afspraak dat Legal House kortingen zal verlenen op de door haar in rekening te brengen bedragen voor de in de toekomst door haar te verlenen diensten. Partijen hebben ter uitvoering hiervan per dezelfde datum nadere afspraken vastgelegd in een Service Level Agreement (hierna de “SLA”).
2.5. Op de SLA zijn de algemene voorwaarden van Legal House van toepassing verklaard waarin een forumkeuze is opgenomen voor de bevoegde rechter in Arnhem.
2.6. Legal House heeft werkzaamheden verricht uit hoofde van de SLA en daarvoor de volgende facturen gezonden:
- d.d. 14-04-2004 (nr. 20040149) ad EUR 183,86
- d.d. 07-05-2004 (nr. 20040178) 245,14
- d.d. 02-06-2004 (nr. 20040255) 612,85
- d.d. 06-07-2004 (nr. 20040315) 1.338,06
- d.d. 04-08-2004 (nr. 20040651) 1.033,31
- d.d. 10-09-2004 (nr. 20040397) 71,49
- d.d. 03-11-2004 (nr. 20040488) 153,21
- d.d. 03-12-2004 (nr. 20040522) 245,14
- d.d. 05-01-2005 (nr. 20040587) 51,08
Totaal 3.934,14
EBCC heeft deze facturen onbetaald gelaten.
2.7. Bij brief van 18 februari 2005 heeft Legal House EBCC onder meer verweten dat zij haar onvoldoende informeert en haar gesommeerd om binnen acht dagen alsnog die informatie te verstrekken en voorts om de openstaande facturen voor de onder de vlag van de SLA verrichte werkzaamheden te betalen.
2.8. Bij brief van 28 februari 2005 heeft Legal House de vaststellingsovereenkomst ontbonden en aanspraak gemaakt op volledige en directe betaling van het bedrag van EUR 71.000,00 en van de openstaande facturen voor de werkzaamheden verricht in 2004.
2.9. EBCC heeft meegedeeld dat zij haar activiteiten per maart 2006 heeft beëindigd en dat zij haar werknemers heeft ontslagen. EBCC stelt voorts een vordering te hebben op Delta Lloyd van + EUR 650.000,00 ter zake van verrichte werkzaamheden.
3. Het geschil
3.1. Legal House vordert samengevat -
(1) een verklaring voor recht dat de vaststellingsovereenkomst wegens dwaling is vernietigd, althans wegens toerekenbaar tekortschieten is ontbonden;
(2) EBCC te veroordelen tot betaling van EUR 84.319,29, vermeerderd met rente
ex artikel 6:119a BW over EUR 74.934,14 vanaf 1 april 2006 en over EUR 1.788,00 vanaf 16 mei 2006; en
(3) veroordeling in de kosten van de procedure, te vermeerderen met rente ex artikel 6:119a BW vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis.
3.2. EBCC voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Bevoegdheid
4.1. Het meest verstrekkende verweer van EBCC is dat Legal House niet ontvankelijk is in haar vorderingen nu partijen in de overeenkomst een andere vorm van geschillenbeslechting zijn overeengekomen (artikel 5.2. geciteerd in 2.3. hierboven).
4.2. Voor de vorderingen die zijn grondslag hebben in de SLA geldt dat in de SLA een forumkeuze is gemaakt voor de bevoegde rechter in Arnhem. De rechtbank acht zich behalve voor deze vorderingen ook bevoegd ten aanzien van de vorderingen die verband houden met de vaststellingsovereenkomst. Het staat weliswaar vast dat partijen daarin een andere geschillenbeslechting zijn overeengekomen maar het staat ook vast dat de aangewezen Commissie van Advies nimmer is ingesteld. Gelet op het feit dat EBCC haar activiteiten inmiddels heeft gestaakt, moet aangenomen worden dat die commissie er ook niet meer zal komen. De rechtbank leidt daaruit af dat deze bepaling in de overeenkomst een dode letter is gebleven, althans dat een beroep van EBCC daarop in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit verweer wordt dus verworpen.
Dwaling/ tekortschieten ?
4.3. EBCC stelt voorts dat de vorderingen moeten worden afgewezen omdat van dwaling of van toerekenbaar tekortschieten geen sprake is.
4.4. Legal House legt aan haar beroep op dwaling ten grondslag dat zij op basis van de mededelingen van EBCC er vanuit is gegaan dat op zeer korte termijn, op basis van een (naderend) contract met Delta Lloyd aansluitingen zouden plaatsvinden en daarmee de voorwaarde in werking zou treden op grond waarvan de betalingsverplichting (…) een aanvang zou nemen.
4.5. EBCC ontkent niet dat zij dat zo heeft meegedeeld aan Legal House en stelt dat zij ook alle reden had om van de naderende overeenstemming met Delta Lloyd uit te gaan. Zij wijst er op dat Legal House in de persoon van Nijenhuis zelf betrokken is geweest bij het opstellen van de concept overeenkomst met Delta Lloyd en dat Legal House dus volledig op de hoogte was van de stand van de onderhandelingen met Delta Lloyd.
4.6. De rechtbank concludeert dat beide partijen zijn uitgegaan van de naderende overeenstemming met Delta Lloyd, waarbij niet is gesteld of gebleken dat EBCC daarbij informatie heeft achtergehouden voor Legal House. Legal House wist dat er nog geen getekend contract was, dus ook dat nog niet duidelijk was wanneer dat contract een feit zou zijn. Er is mogelijk sprake van een teleurgestelde toekomstverwachting maar niet van een onjuiste voorstelling van zaken en voor een beroep op dwaling bestaat dus geen grond.
4.7. Legal House baseert haar vorderingen voorts op toerekenbaar tekortschieten. In reactie op dat verwijt stelt EBCC dat van tekortschieten in de nakoming van artikel 2.2. van de overeenkomst geen sprake is. Het beoogde contract met Delta Lloyd is immers nimmer tot stand gekomen en ook met andere partijen zijn geen contracten voor aansluitingen tot stand gekomen. EBCC stelt dat zij overigens aan haar verplichtingen heeft voldaan, meer in het bijzonder dat zij Legal House telkens voldoende heeft geïnformeerd. Zij concludeert dat de aflossingen niet opeisbaar zijn geworden.
4.8. Legal House betwist dat geen overeenkomst met Delta Lloyd tot stand is gekomen en wijst ter illustratie op de jaarstukken voor 2004 waarin een vordering op Delta Lloyd is opgenomen van EUR 650.000,00. Legal House concludeert hieruit dat een contractuele relatie is ontstaan. Dit argument is naar het oordeel van de rechtbank niet steekhoudend. Dit bedrag ziet volgens EBCC op werkzaamheden in het voorstadium en betreft geen tegen-prestatie voor de aansluitingen. Uit de ter voorbereiding van de comparitie overgelegde stukken en uit wat ter comparitie is besproken, is de rechtbank gebleken dat uit de jaarstukken noch anderszins afgeleid kan worden dat EBCC daadwerkelijk erin is geslaagd om een contract voor ten minste 2000 afsluitingen binnen te halen. EBCC heeft ook geen andere bronnen van inkomsten weten aan te boren.
4.9. De vraag rijst wat dit betekent voor het afgesproken aflossingschema en meer in het algemeen, de verplichting van EBCC om haar schuld aan Legal House af te lossen. Daartoe is van belang hoe de afspraken tussen partijen over aflossing begrepen moeten worden.
4.10. De tekst van artikel 2.2. duidt op een verplichting die uitsluitend afhankelijk is van een tijdsbepaling en niet op een aflossingsverplichting die afhankelijk is gemaakt van een toekomstige onzekere gebeurtenis. Bij de uitleg van een contractuele bepaling komt het echter niet alleen aan op de letterlijke tekst maar ook op de bedoeling die partijen met die afspraak hebben gehad. Ter comparitie hebben beide partijen verklaard dat EBCC zou gaan aflossen zodra er geld zou binnenkomen bij EBCC. Daarbij is voorts van belang dat, naar de rechtbank afleidt uit de stellingen van partijen, beiden bij het maken van deze afspraak er vanuit zijn gegaan dát de eerste overeenkomst, al dan niet met Delta Lloyd, er zou komen en ook dat er een concreet vooruitzicht bestond dat dat binnen afzienbare termijn zou gebeuren.
4.11. In haar brief van 18 maart 2005 (productie 30) schrijft EBCC: Ik heb altijd volgehouden dat EBCC een groot succes zal worden en dat wordt het ook. Ik zal in dat kader een aantal zaken aan jou doen toekomen waaruit dat bevestigd wordt en waaruit blijkt dat de termijn waarop verdiensten gaan ontstaan te overzien (is). De rechtbank leest hierin een bevestiging dat EBCC op dat moment nog steeds uitgaat van de totstandkoming van contracten en het in werking treden van het aflossingschema. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat EBCC in diezelfde brief ook refereert aan een ondernemingsrisico van Legal House. Uit die brief wordt echter niet duidelijk hoe dat precies begrepen moet worden terwijl EBCC dit punt in de conclusie antwoord in het geheel niet uitwerkt. Voor zover de stellingen van EBCC zo begrepen moeten worden dat zij meent dat géén sprake is van een tijdsbepaling maar van een voorwaarde, heeft zij deze stelling onvoldoende toegelicht.
4.12. Op basis van de tekst van de overeenkomst en hetgeen partijen met hun afspraak hebben beoogd, komt de rechtbank tot het oordeel dat bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst niet onzeker was óf er afgelost zou gaan worden, maar uitsluitend per wanneer.
4.13. Nu doet zich de situatie voor dat de verwachtingen van beide partijen niet zijn uitgekomen en dat het moment waarop het aflossingsschema in werking zou treden, zich nimmer heeft voorgedaan. EBCC heeft immers geen contract voor ten minste 2000 aansluitingen gesloten. Ter comparitie is gebleken dat zij geen enkel contract heeft gesloten en ook overigens niet in staat is gebleken om inkomsten te verwerven. Voorts is gebleken dat die omstandigheid zich ook definitief niet zal voordoen nu EBCC inmiddels haar activiteiten heeft beëindigd. De vaststellingsovereenkomst voorziet niet in deze situatie.
4.14. Uit de stellingen van partijen is de rechtbank niet gebleken of partijen een tijdschema voor ogen hadden bij het maken van de afspraken over de aflossingen. Uit het karakter van de afspraak onder tijdsbepaling vloeit voort dat de eerste aflossingen in ieder geval op enig moment opeisbaar zouden worden. Wat dat moment is dient naar redelijkheid en billijkheid te worden vastgesteld. Eerst indien dat tijdstip vaststaat, kan de rechtbank toekomen aan de beoordeling van de vraag of EBCC tekort is geschoten en of er grond is voor de ontbinding van de vaststellingsovereenkomst. Pas indien daarvan sprake is, is de totale vordering van Legal House opeisbaar geworden. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich daarover bij akte uit te laten.
4.15. Voor de rechtbank staat nog niet vast dat dat effect is bereikt met de ontbindingsverklaring van Legal House van 28 februari 2005. Legal House heeft daarin verwezen naar de sommatie van 18 februari 2005 en geconcludeerd dat EBCC niet heeft voldaan aan haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst. In die brief van 18 februari 2005 stelt Legal House – voor zover van belang voor de vaststellingsovereenkomst – dat EBCC nalaat aan te geven wat de gevolgen zijn van de totstandkoming van “een grote hoeveelheid aansluitingen” voor de verplichtingen jegens Legal House en voorts dat EBCC niet zorg draagt voor de “de door u herhaaldelijk toegezegde brief, waaruit de verwachtingen ten aanzien van de aansluitingen en een concrete betaling op basis van de ontwikkelingen blijkt”.
4.16. Op het moment van schrijven van deze brief waren geen contracten voor ten minste 2000 aansluitingen tot stand zijn gekomen. Dat EBCC op dat moment nog geen bericht had gestuurd dat dergelijke contracten tot stand waren gekomen, kan dus niet aan haar verweten worden. Het uitblijven van de volgens Legal House toegezegde brief levert voorts geen schending van enige verplichting uit de vaststellingsovereenkomst op. De vaststellings-overeenkomst verplicht immers niet tot het geven van een dergelijk inzicht. Deze bevat wel een verplichting om inzicht te bieden in de financiële positie. Daarom heeft Legal House echter niet gevraagd. Voor zover het verzoek om de brief wel gelezen moet worden als een verzoek om inzicht in de toekomstige financiële positie, meent de rechtbank dat het uitblijven van de brief, gelet op het feit dat geen contract van minimaal 2000 aansluitingen tot stand is komen, geen tekortschieten oplevert.
4.17. Dat brengt mee dat de rechtbank voorshands van oordeel is dat van tekortschieten van EBCC op dat moment geen sprake was. Dat zou echter anders kunnen liggen indien volgens het tijdschema dat partijen voor ogen hadden op dat moment al een aanvang met de aflossingen gemaakt had moeten zijn of indien op dat moment al duidelijk had moeten zijn voor EBCC dat die contracten ook niet of niet op afzienbare termijn tot stand zouden komen. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich daarover bij akte uit te laten.
4.18. Gelet op de mededeling van EBCC ter comparitie dat zij haar activiteiten heeft gestaakt, is de rechtbank van oordeel dat inmiddels vast is komen te staan dat EBCC definitief niet aan haar aflossingsverplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst zal voldoen. Daaruit volgt dat zij gelet op die mededeling op de voet van artikel 6:83 sub c BW in verzuim is en dat er in ieder geval per de datum van de comparitie grond bestaat voor de ontbinding van de vaststellingsovereenkomst. Partijen zullen zich ook hierover bij akte kunnen uitlaten.
SLA
4.19. Voor de werkzaamheden die zijn verricht na de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst, geldt het volgende. Tussen partijen is niet in geschil dat Legal House na de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst en de SLA de werkzaamheden waarvoor zij de in 2.6 genoemde facturen, heeft gezonden in opdracht van EBCC heeft verricht. EBCC heeft haar betalingsverplichting betwist met het argument dat de SLA voorziet in drie typen opdrachten, dat partijen daarin geen keuze hebben gemaakt en dat bij gebreke daarvan de opdracht geacht moet worden te zijn gegeven op basis van no cure no pay (één van de drie in de SLA vastgelegde typen opdrachten).
4.20. De rechtbank volgt deze redenering niet. Uit de SLA volgt dat áls partijen no cure no pay overeenkomen, zij een “No cure no pay overeenkomst” zullen sluiten conform het aan de SLA gehechte model (artikel 2 3e alinea). Dat is niet gebeurd. Legal House heeft werkzaamheden verricht zonder dat partijen elkaar duidelijkheid hebben verschaft over de aard van de opdracht en de verschuldigde vergoeding. Mede gelet op het feit dat de facturen zijn gestuurd over een periode van acht maanden, terwijl niet is gebleken dat een van beide partijen gedurende deze periode heeft aangedrongen op een regulering van die werkzaamheden langs de lijnen van de SLA, concludeert de rechtbank dat partijen daarvan hebben afgezien.
4.21. Bij gebreke van een afspraak over de hoogte van de vergoeding, geldt dat op de voet van de voorwaarden van Legal House (artikel 6.1) Legal House het uurtarief vaststelt. Dat heeft zij gedaan. Niet gesteld of gebleken is dat het in rekening gebrachte uurtarief van EUR 100,00 in de omstandigheden van het geval onredelijk is, terwijl EBCC ook niet heeft gesteld dat de werkzaamheden niet naar behoren zijn verricht. De gefactureerde bedragen liggen dus voor toewijzing gereed
4.22. De facturen kennen een betalingstermijn van 8 dagen en Legal House heeft EBCC bij brief van 18 februari 2005 voor zover nog nodig tot betaling gesommeerd. EBCC dient te betalen de factuurbedragen, vermeerderd met rente op de voet van artikel 6:119a BW. Nu de door Legal House gehanteerde renteberekening gelet op het gedeeltelijk afwijzen van de vordering niet langer bruikbaar is, zal de rechtbank rente toewijzen telkens met ingang van de vervaldatum van de betreffende factuur. De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal de rechtbank beoordelen zodra duidelijkheid bestaat over de vorderingen die verband houden met de vaststellingsovereenkomst.
4.23. De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 21 februari 2007 voor het nemen van een akte door Legal House over hetgeen is vermeld onder 4.14 en 4.18,
5.2. verstaat dat EBCC vervolgens op termijn van twee weken zal kunnen antwoorden,
5.3. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Blaisse en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2007.