zaaknummer / rolnummer: 130658 / HA ZA 05-1551
Vonnis van 24 januari 2007
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. L. Paulus,
advocaat mr. H.J. Bos te Amsterdam,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
T.P.C. INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Venlo,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2],
gevestigd te [woonplaats],
3. [gedaagde sub 3],
wonende te Arnhem
gedaagden sub 1-3
procureur (onttrokken): mr. E.A. van der Dussen
4. [gedaagde sub 4],
wonende te Braamt, gemeente Montferland,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 5],
gevestigd te [gedaagde sub 5],
gedaagden sub 4 en 5 ,
procureur mr. A. de Feijter,
advocaat mr. A.C. van der Bent te Rotterdam.
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRAWSFYNNID B.V.
gevestigd te Venlo
gedaagde,
procureur (onttrokken): mr. E.A. van der Dussen.
De eisende partij zal hierna worden aangeduid als [eiseres]. Gedaagden worden aangeduid als TPC, [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3], [gedaagd[gedaagde sub 4], [[gedaagde sub 4] sub 5] en Trawsfynnid. [gedaagde sub 4] en [[gedaagde sub 4] sub 5] zullen tezamen ook worden aangeduid als [g[gedaagde sub 4]c.s.] (in enkelvoud).
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 januari 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 16 juni 2006
- de akte na comparitie van [eiseres] van 19 juli 2006
- de antwoordakte na comparitie van [gedaagde c.s.] van 16 augustus 2006
- de brief van de zijde van [eiseres] van 19 oktober 2006 (met de producties 37-49)
- de brief van de zijde van [gedaagd[gedaagde sub 4] 27 oktober 2006 (met de producties 5-8)
- de brief van de zijde van [eiseres] van 10 november 2006 (met productie 50)
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitnota’s.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. [gedaagde sub 3] is enig aandeelhouder en statutair bestuurder van [gedaagde sub 2] die op haar beurt alle aandelen houdt in TPC. [gedaagde sub 3] is tevens statutair bestuurder van TPC.
[gedaagde sub 2] is statutair bestuurder van Trawsfynnid.
2.2. [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 2] en TPC zijn inmiddels failliet verklaard. De advocaat en procureur van [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 2], TPC en Trawsfynnid hebben zich in deze procedure na antwoord onttrokken. Voor hen hebben zich geen opvolgers gesteld.
2.3. [gedaagd[gedaagde sub 4] is enig aandeelhouder en statutair bestuurder van [[gedaagde sub 4] sub 5].
2.4. Tussen [eiseres] en TPC is op 2 april 2003 een overeenkomst getekend met het opschrift “Vermogensbeheerovereenkomst” (hierna de “overeenkomst”). Op grond van de overeenkomst heeft [eiseres] opdracht gegeven aan TPC om namens haar en voor haar rekening en risico het beheer te voeren over een nader gedefinieerd deel van haar vermogen. Vergelijkbare overeenkomsten zijn op dezelfde datum tot stand gekomen tussen TPC en [naam] [eiseres] Pensioen B.V. en Beheermaatschappij [naam] [eiseres] B.V. Deze in 2003 gesloten overeenkomsten vervingen eerdere tussen partijen gesloten overeenkomsten. De eerste overeenkomst tussen [eiseres] en TPC dateerde uit 1997.
2.5. Volgens twee overeenkomsten met het opschrift “Overdracht Activa-Passiva”, beide ondertekend op 5 januari 2004, hebben [naam] [eiseres] Pensioen B.V. en Beheer-maatschappij [naam] [eiseres] B.V. hun activa en passiva verkocht en geleverd aan [eiseres] per 1 januari 2004. Deze twee vennootschappen zijn vervolgens geliquideerd. Vanaf dat moment zijn de drie portefeuilles geadministreerd als één portefeuille ten name van [eiseres].
2.6. “Beheer” wordt in de overeenkomst gedefinieerd als het verrichten van alle beheers- en beschikkingshandelingen waaronder mede begrepen vervreemding, bezwaring, belegging, herbelegging en al datgene wat T.P.C. in verband daarmee nuttig of nodig zal oordelen; alsmede het doen bewaren van effecten (…)
Uit artikel 11 van de overeenkomst blijkt dat [eiseres] zich het recht heeft voorbehouden om zelfstandig te beschikken over zijn vermogensbestanddelen.
2.7. In artikel 8 van de overeenkomst (waarin [eiseres] wordt aangeduid als “Cliënt”) is over de aansprakelijkheid van TPC het volgende geregeld:
8.1 T.P.C. zal deze overeenkomst naar beste kunnen uitvoeren. Ten aanzien van alle handelingen met betrekking tot het Beheer van het Vermogen handelt T.P.C voor rekening en risico van Cliënt. T.P.C. zal niet aansprakelijk zijn voor schade en verliezen door de Cliënt geleden als gevolg van waardedaling, koersdaling of welke andere oorzaak ook, behalve indien en voor zover komt vast te staan dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van opzet of grove nalatigheid van T.P.C. bij de uitvoering van deze overeenkomst.
(…)
8.3 Voor zover door of in verband met de uitvoering van deze overeenkomst enige aansprakelijkheid van T.P.C. jegens Cliënt ontstaat, dan zal de omvang van die aansprakelijkheid jegens Cliënt zijn beperkt tot het bedrag dat in het kader van de door T.P.C. afgesloten aansprakelijkheidsverzekering(en) ter zake van dat schadegeval wordt uitbetaald, te verhogen met het bedrag van het eigen risico dat T.P.C. in verband met die verzekering(en) en dat schadegeval bedraagt.
2.8. [eiseres] heeft in verband met het sluiten van de overeenkomst een zogenaamd “Cliëntenprofiel” als bedoeld in de Nadere Regeling Gedragstoezicht Effectenverkeer 2002 van de AFM ingevuld. Daarin heeft zij onder meer het volgende aangegeven:
- beleggingshorizon langer dan 10 jaar
- wens om jaarlijks tussen 5-10% van de portefeuille op te nemen
- bereidheid om in een periode van 12 maanden tussentijdse waardedalingen gelijk aan de beursfluctuaties te aanvaarden
- ervaring met beleggen (sinds 1990) in aandelen, obligaties en vastgoed waarbij [naam] [eiseres] zich kwalificeert als “enigszins ervaren belegger”
- ruim 30% van haar vermogen in beheer
- bereidheid een gemiddeld risico met een gemiddelde beleggingsopbrengst te aanvaarden
- tijdshorizon onbeperkt en geen geografische beperkingen
- beperkingen ten aanzien van de valuta waarin belegd kan worden.
2.9. De verhouding tussen [gedaagde sub 3] en [naam] [eiseres], bestuurder en aandeelhouder van [eiseres], heeft zich in de loop der tijd zodanig ontwikkeld dat de laatste in 2001 zitting heeft genomen in de raad van advies van TPC. In de agenda voor de eerste vergadering van deze raad van advies wordt deze gekwalificeerd als een “klankbord van niveau” en wordt zijn taak omschreven als het open en direct gevraagd en ongevraagd zonder aanzien des persoon ventileren van een mening ten aanzien onderwerpen die ter discussie voorgelegd worden dan wel ten aanzien van zaken die volgens het lid of leden van de Raad van Advies besproken zouden moeten worden. Uit deze agenda volgt voorts dat ten behoeve van die vergadering ook financiële kerngegevens van TPC zijn verstrekt.
2.10. Bij brief van 6 april 2005 heeft TPC bericht dat zij, in het licht van de verscherpte regelgeving van de AFM, zich gedwongen ziet de vermogensbeheeractiviteiten per 31 mei 2005 te beëindigen. De vergunning waarover TPC beschikte op grond van de Wet toezicht effectenverkeer is op enig moment ingetrokken.
2.11. [eiseres] heeft op instigatie van TPC onder meer geïnvesteerd in de volgende projecten: BioBlue Group S.A (“BioBlue”), Radiant Pictures (“Radiant”), Super Verhawe B.V. (“Supermarkt”), Third Transaction System (“TTS”), Shanghai Outerwear Hong Kong Ltd. (“SOHK”) en Holland Arch Invest (een beleggingfonds dat werd beheerd door de vennootschap Holding L.C.A. Management B.V. (hierna “LCA”). De projecten BioBlue, Radiant en SOHK zijn opgenomen in de portefeuille die TPC beheerde op grond van de overeenkomst, de projecten Supermarkt en TTS niet.
2.12. [gedaagd[gedaagde sub 4] is in hoedanigheid van advocaat sinds 1997 werkzaam geweest voor aan [gedaagde sub 3] gelieerde vennootschappen, waaronder TPC en Bucephalos. Daarnaast is [gedaagd[gedaagde sub 4] van 1998 tot 1 september 2001 opgetreden als bestuurder van SOHK. [gedaagd[gedaagde sub 4] is voorts van 25 februari 1999 tot 24 mei 2005 opgetreden als bestuurder van de Stichting Bewaarder Holland Arch Invest I, welke stichting optrad als bewaarder van de activa van de commanditaire vennootschap Holland Arch Invest I C.V. met als beherend vennoot LCA. [gedaagd[gedaagde sub 4] was alleen tezamen met andere bestuurders bevoegd de stichting te vertegenwoordigen.
2.13. [[gedaagde sub 4] sub 5] is opgetreden als bestuurder van Trawsfynnid in de periode 3 september 1998 tot 1 juni 2004. [[gedaagde sub 4] sub 5] was alleen tezamen met andere bestuurders bevoegd Trawsfynnid te vertegenwoordigen. [[gedaagde sub 4] sub 5] houdt voorts een belang van 33% in Trawsfynnid.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert samengevat:
(1) een verklaring voor recht dat elk van gedaagden sub 1-5 toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn of haar verplichtingen jegens [eiseres] en/of dat deze onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres];
(2) veroordeling van gedaagden sub 1-5 hoofdelijk tot vergoeding van de door [eiseres] geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
(3) veroordeling van Trawsfynnid tot betaling van een bedrag van EUR 612.603,28 te vermeerderen met rente over EUR 113.445,05 vanaf 1 juli 2004 tot aan de dag van algehele voldoening alsmede met contractuele rente ad 8% over EUR 453.780,21 vanaf 1 juli 2005;
(4) veroordeling van alle gedaagden hoofdelijk tot vergoeding van de kosten van de procedure.
3.2. [eiseres] legt aan haar vorderingen primair toerekenbaar tekortschieten en subsidiair onrechtmatige daad ten grondslag. Uit de toelichting op die grondslagen blijkt dat de verwijten per gedaagde verschillen. Verkort weergegeven werkt [eiseres] haar verwijten als volgt uit:
Toerekenbaar tekortschieten:
- door TPC: door te handelen in strijd met haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst door
o te adviseren deel te nemen in de projecten terwijl zij wist althans had moeten weten dat bij de projecten sprake was van misstanden (3.2 dgv.);
o beleggingen te adviseren die niet pasten bij het risicoprofiel van [eiseres], daarmee tevens handelend in strijd met artikel 28 lid 1 Nadere Regeling (3.4 dgv.);
o onvoldoende te waarschuwen voor het risicovolle karakter van de investeringen in de projecten (3.5 dgv.);
- door TPC, [gedaagde sub 3] en [gedaagd[gedaagde sub 4]: door te handelen in strijd met de door elk van hen afgegeven garantie dat [eiseres] minimaal haar investering zou terugverdienen (3.16 dgv.);
- door Trawsfynnid: door niet te voldoen aan haar verplichtingen uit hoofde van de door [eiseres] aan haar verstrekte geldlening (2.4.2. dgv.).
Onrechtmatige daad:
- door [gedaagde sub 3]:
o hem treft een persoonlijk en ernstig verwijt als statutair bestuurder van TPC in verband met het tekortschieten van TPC en voorts een verwijt in zijn hoedanigheid van feitelijk vermogensbeheerder (3.7 dgv.);
o door TPC haar vergunning te laten kwijt raken, waardoor geen nieuwe participanten meer werden aangebracht (3.23 dgv.);
- door [gedaagde sub 3] en [gedaagd[gedaagde sub 4]: door
o [eiseres] op basis van opzettelijk onjuiste en onvolledige informatie te bewegen te investeren in vennootschappen en/of projecten waarin [gedaagde sub 3] en [gedaagd[gedaagde sub 4] zelf belangen hadden/hebben zonder dat aan [eiseres] te melden (3.13 dgv.);
o namens de vennootschappen waarin [eiseres] heeft geïnvesteerd en waarin zij bestuurder waren althans waarin zij feitelijk zeggenschap hadden, verplichtingen aan te gaan waarvan zij wisten dat de vennootschappen deze niet zouden kunnen nakomen en dat deze geen verhaal zouden bieden voor de als gevolg daarvan door [eiseres] geleden schade (3.14 dgv.);
o als (indirect) aandeelhouders in Trawsfynnid op de hoogte te zijn van misstanden bij supermarkt en [eiseres] daarover bij het verstrekken van haar lening aan supermarkt niet te informeren (2.4.4 en 2.4.7 dgv.);
o het beleggingsfonds Holland Arch Invest I sterk in waarde te doen dalen en door (volgens AFM) niet te voldoen aan de betrouwbaarheidseis (3.23 dgv.);
- door TPC, [gedaagde sub 3] en [gedaagd[gedaagde sub 4]: door in strijd te handelen met
o artikel 3 lid 1 Wte door effecten die niet zijn genoteerd aan een erkende beurs aan te bieden zonder een prospectus algemeen verkrijgbaar te stellen terwijl de aanbiedingen niet kwalificeren onder de Vrijstellingsregeling Wte 1995 (3.19 dgv.);
o artikel 4 lid 1 Wtb door gelden ter deelneming in de projecten te vragen/te verkrijgen, nu de projecten niet beschikken over de daartoe benodigde vergunning (3.20 dgv.);
o artikel 82 Wtk door gelden van het publiek aan te trekken (3.22 dgv.)
o door de waarde van het beleggingsfonds Holland Arch Invest I sterk te doen dalen (3.23 dgv.);
- door [gedaagd[gedaagde sub 4] en/of [[gedaagde sub 4] sub 5]: door van [eiseres] ontvangen gelden in verband met TTS niet aan te wenden voor het doel waarvoor deze gelden waren bestemd (3.17 dgv.);
- door [gedaagde sub 2] en [[gedaagde sub 4] sub 5] in hun hoedanigheid van bestuurders van Trawsfynnid ten tijde van het aangaan van een lening door [eiseres] ter zake van het project Supermarkt (2.4.4. dgv.).
Bij pleidooi is gebleken dat [eiseres] haar verwijten aan TPC, [gedaagde sub 3] en [gedaagd[gedaagde sub 4] in relatie tot Holland Arch Invest/LCA niet langer handhaaft zodat de rechtbank dit verwijt verder onbesproken laat.
3.3. [gedaagd[gedaagde sub 4] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Partijen
4.1. Gelet op de faillietverklaring van TPC, [gedaagde[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] is de procedure voor wat betreft de aanhangige rechtsvorderingen die voldoening van een verbintenis uit de boedel tot doel hebben, geschorst. De procedure wordt ten aanzien van deze vorderingen alleen dan voortgezet voor zover de verificatie daarvan wordt betwist (artikel 29 Fw). Dat brengt mee dat de procedure voor zover deze betrekking heeft op de vorderingen hierboven genoemd in 3.1. sub 2 en 4 gericht tegen de failliete gedaagden is geschorst en dat de rechtbank aan een behandeling van deze vorderingen thans niet toekomt. De procedure voor zover deze betrekking heeft op deze vorderingen zal naar de parkeerrol worden verwezen van 3 oktober 2007. Desgewenst kan de procedure te allen tijde bij vervroeging op de rol worden geplaatst.
4.2. De vraag rijst voorts wat het faillissement betekent voor de door [eiseres] gevraagde verklaringen voor recht jegens de failliete gedaagden. Naar het oordeel van de rechtbank komt aan deze verklaringen voor recht in deze procedure geen zelfstandige betekenis toe. Deze dienen immers uitsluitend ter verkrijging van de sub 2 gevorderde schadevergoeding. Ook deze vorderingen hebben dus (uiteindelijk) tot doel de voldoening van een verbintenis uit de boedel, namelijk de sub 2 gevorderde schadevergoeding en de sub 4 gevorderde kostenveroordeling. [eiseres] heeft bij pleidooi desgevraagd ter toelichting gesteld op het door haar gestelde belang bij de gevorderde declaratoire uitspraken, dat dit gelegen is in het verkrijgen van duidelijkheid over de gegrondheid van de vorderingen die zij inmiddels ter verificatie heeft aangemeld. Dat bevestigt het oordeel van de rechtbank dat aan die declaratoire vorderingen geen zelfstandige betekenis toekomt. De rechtbank is daarmee tevens van oordeel dat de procedure ook voor wat betreft de sub 1 gevorderde declaratoire uitspraken, voor zover deze zich richten tegen de failliete gedaagden, is geschorst. Ook voor deze vorderingen zal verwijzing naar de parkeerrol volgen.
4.3. Het bovenstaande brengt mee dat in dit vonnis uitsluitend inhoudelijk zal worden beslist op de vorderingen van [eiseres] gericht tegen Trawsfynnid en [g[gedaagde sub 4]c.s.]
Nietigheid van de dagvaarding - niet ontvankelijkheid
4.4. Het meest verstrekkende verweer van [g[gedaagde sub 4]c.s.] is dat de dagvaarding nietig verklaard dient te worden op de voet van artikel 120 jo 111 lid 2 Rv., althans dat [eiseres] niet ontvankelijk verklaard dient te worden, nu de dagvaarding - in de woorden van [g[gedaagde sub 4]c.s.] - kwalificeert als een feitelijk en juridisch moeras en uit de dagvaarding onvoldoende duidelijk is geworden op welke (feitelijke en juridische) gronden [eiseres] haar vorderingen baseert.
4.5. De rechtbank is met [g[gedaagde sub 4]c.s.] van mening dat de dagvaarding, noch de processtukken die daarop zijn gevolgd, een volledig inzicht bieden in de gedachtegang van [eiseres]. Illustratief in dit verband is wellicht de eigen stelling van [eiseres] bij pleidooi dat deze zaak zich niet goed op papier laat zetten. Daar komt echter nog bij dat, ook na de mondelinge toelichting bij gelegenheid van de comparitie en bij pleidooi, het nog steeds niet eenvoudig is om dat volledige inzicht te krijgen. Een gedeeltelijke verklaring is mogelijk gelegen in het gegeven dat het brandpunt van de aanspraken van [eiseres] in de eerste plaats en ook met name lijkt te liggen bij TPC, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] en pas daarna en ook in mindere mate bij [g[gedaagde sub 4]c.s.]
De rechtbank is niettemin van mening dat hetgeen [eiseres] heeft gesteld over de rol van [g[gedaagde sub 4]c.s.] en haar aanspraken jegens [g[gedaagde sub 4]c.s.] een beoordeling van die rol en aanspraken mogelijk maakt. De rechtbank is ook van oordeel dat het ontbreken van dat volledig inzicht [g[gedaagde sub 4]c.s.] niet onredelijk in zijn belangen heeft geschaad. De rechtbank verwerpt dus het beroep op nietigheid.
4.6. [g[gedaagde sub 4]c.s.] heeft voorts een beroep gedaan op niet-ontvankelijkheid van [eiseres] in haar vorderingen. Hij heeft dit beroep niet anders toegelicht dan met de argumenten die hij ten grondslag heeft gelegd aan zijn beroep op de nietigheid van de dagvaarding. Deze argumenten falen. Voor niet-ontvankelijkheid bestaat dus evenmin grond.
4.7. Hierna zal voor elk van de relevante stellingen van [eiseres] worden nagegaan of deze voldoende feitelijk zijn onderbouwd en of deze de vorderingen van [eiseres] kunnen dragen.
4.8. De vorderingen die [eiseres] baseert op toerekenbaar tekortschieten richten zich uitsluitend tot Trawsfynnid en [gedaagd[gedaagde sub 4] en niet tot [[gedaagde sub 4] sub 5].
4.9. Voor het gestelde tekortschieten van [gedaagd[gedaagde sub 4] geldt het volgende. [gedaagd[gedaagde sub 4] was geen partij bij de overeenkomst zodat daarin geen contractuele grondslag voor de aanspraken gevonden kan worden. Het tekortschieten van [gedaagd[gedaagde sub 4] zou volgens [eiseres] bestaan uit het niet nakomen van een garantie die [gedaagd[gedaagde sub 4] zou hebben gegeven inhoudende dat [eiseres] minimaal het bedrag van haar investeringen zou terugkrijgen. [eiseres] heeft deze stelling niet onderbouwd terwijl [gedaagd[gedaagde sub 4] heeft betwist dat hij een dergelijke garantie heeft gegeven. Daarop heeft [eiseres] niet anders gereageerd dan door haar stelling te herhalen, wederom zonder deze toe te lichten. Daarmee heeft [eiseres] deze grondslag onvoldoende onderbouwd. Aan bewijslevering komt de rechtbank niet toe. Op deze grondslag zijn de vorderingen dus niet toewijsbaar.
4.10. In deze procedure voor zover gericht jegens [g[gedaagde sub 4]c.s.] liggen dus uitsluitend ter beoordeling voor de verwijten van [eiseres] gebaseerd op onrechtmatige daad. Daarvan zal - samengevat - sprake kunnen zijn in geval van:
- onrechtmatig handelen of nalaten van [gedaagd[gedaagde sub 4] en/of [[gedaagde sub 4] sub 5] ten tijde van en in verband met door [eiseres] gedane investeringen in de diverse projecten die onderwerp van debat tussen partijen zijn, of
- onrechtmatig handelen of nalaten van [gedaagd[gedaagde sub 4] en [[gedaagde sub 4] sub 5] ten gevolge waarvan de door [eiseres] gedane investeringen verloren zijn gegaan.
Daartoe zal [eiseres] voldoende feiten dienen te stellen en ingeval van betwisting dienen te bewijzen. In dit verband merkt de rechtbank op, naar aanleiding van hetgeen [eiseres] tijdens het pleidooi naar voren heeft gebracht, dat niet alleen [g[gedaagde sub 4]c.s.] maar ook de rechtbank moet begrijpen waar het in deze zaak om gaat.
4.11. De vordering jegens Trawsfynnid heeft uitsluitend betrekking op de hierna te bespreken vordering in verband met de bonus bij verkoop van de supermarkt (zie hierna in r.o. 4.15).
4.12. Algemeen
4.12.1. In de dagvaarding verwijt [eiseres] [gedaagde sub 4] dat hij haar op basis van onjuiste en onvolledige informatie bewogen heeft te investeren en voorts dat hij in strijd met de WTE effecten heeft aangeboden, in strijd met de WTB gelden ter deelneming in projecten heeft gevraagd of verkregen en dat hij gehandeld heeft in strijd met de WTK door gelden van het publiek aan te trekken. [eiseres] is echter niet consequent in die stellingname. In diezelfde dagvaarding stelt [eiseres] immers ten aanzien van elk van de projecten waarin zij heeft geïnvesteerd (onderstreping van de rechtbank) Op enig moment bood TPC [eiseres] een belegging in …(vgl. 2.2.1, 2.3.1, 2.4.1, 2.5.1., en 2.6.1 dgv.). [eiseres] stelt voorts dat beleggingen in de diverse projecten zijn beheerd (met uitzondering van Supermarkt en TTS die [eiseres] in eigen beheer heeft gehouden) door TPC (vgl. 2.2.2, 2.3.3, 2.5.3, 2.6.2 dgv.). In de pleitnota (punt 1.4) [gedaagde sub 4] wordt niet verweten, dat hij vermogensbeheer of beleggingsadvies heeft verricht ten behoeve van [eiseres]. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft de raadsman van [eiseres] daar desgevraagd nader over gesteld dat sprake is van een verschrijving en dat hier had moeten staan dat (onderstreping van de rechtbank)
[gedaagde sub 4] niet uitsluitend wordt verweten dat hij vermogensbeheer of beleggingsadvies heeft verricht ….
Wat hier ook van zij, waar het op aankomt, is dat [eiseres] met voldoende feitelijke stellingen onderbouwd aantoont dat [gedaagde sub 4] op dit punt enig verwijt treft. Die onderbouwing ontbreekt echter voor elk van de hierna te bespreken projecten terzake waarvan [eiseres] [gedaagde sub 4] verwijten maakt, althans de rechtbank kan die er niet uit afleiden. Aan een verdere beoordeling van dit verwijt komt de rechtbank dus niet toe. De rechtbank komt hierna wel nog terug op de rol van [g[gedaagde sub 4]c.s.] bij SOHK (r.o.4.17).
4.12.2. De rechtbank zal hierna de projecten bespreken. Daarop vooruitlopend merkt de rechtbank nog het volgende op. [eiseres] stelt ten aanzien van een aantal projecten dat [gedaagd[gedaagde sub 4], al dan niet via [[gedaagde sub 4] sub 5], initiatiefnemer, aandeelhouder, bestuurder of beleidsbepaler is dan wel een combinatie van deze hoedanigheden in zich verenigt. Dit leidt op zichzelf niet tot aansprakelijkheid. Daartoe zijn nadere feiten en omstandigheden vereist die [eiseres] dient te stellen en ingeval van betwisting dient te onderbouwen en te bewijzen.
4.12.3. Ter comparitie heeft [eiseres] haar stelling dat [gedaagd[gedaagde sub 4] beschouwd moet worden als beleidsbepaler in de diverse vennootschappen waarin [eiseres] heeft geïnvesteerd en in verband waarmee [eiseres] in deze procedure haar vorderingen instelt, toegelicht met een verwijzing naar Bucephalos B.V. De rechtbank heeft [eiseres] vervolgens in de gelegenheid gesteld bij akte haar stellingen op dit (nieuwe) punt uit te werken. Uit de akten die partijen vervolgens hebben genomen, blijkt dat [gedaagd[gedaagde sub 4] via [[gedaagde sub 4] sub 5] een belang van 33% houdt in Trawsfynnid die op haar beurt sinds 2003 een belang houdt in Bucephalos.
4.12.4. Volgens een door [eiseres] overgelegde brochure van Bucephalos van maart 2003 (productie 34) zou deze vennootschap worden opgericht om de gezamenlijke ideeën van de heren [gedaagd[gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 3] een gemeenschappelijk platform te geven waarbinnen deze ideeën, veelal uitmondend in projecten, kunnen worden uitgevoerd. In die brochure wordt melding gemaakt van reeds lopende projecten, waarvan voor de onderhavige procedure van belang zijn BioBlue, Radiant, TTS en SOHK.
4.12.5. In haar toelichting stelt [eiseres] (akte dd 19 juli 2006 punt 3.5) dat [gedaagd[gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 3] hun belangen in genoemde projecten zouden inbrengen in Bucephalos maar dat dat nooit is gebeurd. De rechtbank concludeert hieruit dat - hoewel misschien wel beoogd - geen enkel verband is ontstaan tussen Bucephalos en genoemde projecten. De rechtbank merkt daarbij wel op dat de aandelen van TTS op 15 februari 2005 zijn overgedragen aan Bucephalos. Die overdracht ligt echter op een zodanig later moment dan de gebeurtenissen waarop [eiseres] haar vorderingen grondt, dat de rechtbank zonder nadere toelichting, die [eiseres] niet heeft gegeven, geen enkele relevantie van deze overdracht voor die verwijten heeft kunnen vaststellen. [eiseres] heeft voorts gesteld (punt 3.12 akte 19 juli 2006) dat Radiant “ingebracht” zou zijn in Active Horse Ltd. wat een dochtervennootschap zou zijn van Bucephalos. [eiseres] werkt dit echter niet verder uit, zodat ook niet duidelijk wordt wanneer dat is gebeurd, wat de rol van [gedaagd[gedaagde sub 4] is in Active Horse Ltd. etc. en wat de relevantie is voor de vorderingen in deze procedure.
4.12.6. [eiseres] heeft voorts bij gelegenheid van pleidooi een agenda overgelegd van een bijzondere vergadering van aandeelhouders van Bucephalos te houden (of gehouden) op 27 september 2006. Aan die agenda zijn een aantal sheets gehecht. In de agenda en in de sheets wordt [gedaagd[gedaagde sub 4] genoemd. De status van die sheets is de rechtbank echter niet duidelijk, de rol en status van [gedaagd[gedaagde sub 4] evenmin. Voorts is de rechtbank niet duidelijk wat de relevantie is van deze stukken voor de aanspraken van [eiseres] jegens [g[gedaagde sub 4]c.s.] Het ligt op de weg van [eiseres] om dat uit te leggen. Dat doet zij in het geheel niet.
4.12.7. Gelet op deze stellingen van [eiseres] is de rechtbank niet duidelijk geworden in welke zin het (indirecte) belang van [gedaagd[gedaagde sub 4] in Bucephalos enige onderbouwing geeft voor de stelling van [eiseres] dat [gedaagd[gedaagde sub 4] met betrekking bepaalde projecten aangemerkt moet worden als beleidsbepaler. De rechtbank zal dus al hetgeen over Bucephalos is opgemerkt, verder buiten beschouwing laten.
4.13. BioBlue
4.13.1. Op 20 september 2002 heeft [eiseres] een bedrag van EUR 110.000,00 betaald aan BioBlue S.A., een Luxemburgse vennootschap. Zoals blijkt uit een overeenkomst van 17 januari 2003 heeft [eiseres] daarvoor 200 “depository receipts” verkregen van de Stichting Administratiekantoor BioBlue Group die op haar beurt 200 aandelen uitgegeven heeft gekregen van BioBlue S.A. BioBlue voldoet niet aan haar betalingsverplichtingen.
4.13.2. [eiseres] stelt een bedrag van EUR 126.325,22 te vorderen te hebben van gedaagden te vermeerderen met wettelijke rente over EUR 110.000,00 vanaf 1 juli 2005. [eiseres] heeft deze vordering jegens [gedaagd[gedaagde sub 4] of [[gedaagde sub 4] sub 5] met geen enkel woord onderbouwd. In de dagvaarding, voor zover deze specifiek betrekking heeft op BioBlue (2.2.1-2.2.8 dgv.), heeft de rechtbank geen verwijten jegens [gedaagd[gedaagde sub 4] of [[gedaagde sub 4] sub 5] kunnen lezen. Volgens het proces-verbaal van comparitie zijn deze ook ter comparitie niet gemaakt.
4.13.3. Zoals hierboven reeds is overwogen, kan het enkele feit dat [gedaagd[gedaagde sub 4] in bedrijfspresentaties initiatiefnemer is genoemd (3.9 dgv.) of beleidsbepaler is geweest, zoals [eiseres] terloops stelt (3.19 dgv.) - daargelaten of dat feitelijk juist is - op zichzelf niet leiden tot aansprakelijkheid aan de zijde van [gedaagd[gedaagde sub 4].
4.13.4. Tijdens het pleidooi heeft [eiseres] nog gesteld dat het project onhaalbaar was en dat dat ook aan [gedaagd[gedaagde sub 4] als initiatiefnemer kenbaar moet zijn geweest. Zulks zou - opnieuw: indien feitelijk juist - slechts tot aansprakelijkheid kunnen leiden indien [gedaagd[gedaagde sub 4] die wetenschap zou hebben verkregen voorafgaand aan de investering door [eiseres]. Alleen in dat geval zou [gedaagd[gedaagde sub 4] immers hebben kunnen (en wellicht moeten) verhinderen dat [eiseres] die investering deed. Omtrent het tijdstip van die wetenschap is echter niets gesteld of gebleken. De enkele door [eiseres] aangevoerde omstandigheid dat [gedaagd[gedaagde sub 4] eerder op de hoogte zou zijn geweest van misstanden bij Bioblue dan [eiseres], levert geen aansprakelijkheid op. [eiseres] verwijt [gedaagd[gedaagde sub 4] op zichzelf niet dat het project door zijn toedoen is mislukt. Naar aanleiding van hetgeen [eiseres] tijdens het pleidooi nog naar voren heeft gebracht, merkt de rechtbank op dat het aan [eiseres] is en niet aan [gedaagd[gedaagde sub 4] om te stellen met ingang van welke datum [gedaagd[gedaagde sub 4] bij het project betrokken is geweest.
4.13.5. Daarmee heeft [eiseres] niet aan haar stelplicht voldaan zodat van toewijzing van enige vordering in verband met dit project voor zover het [gedaagd[gedaagde sub 4] of [[gedaagde sub 4] sub 5] betreft geen sprake kan zijn.
4.14. Radiant
4.14.1. Op 25 september 2002 heeft [eiseres] een bedrag van EUR 100.000,00 betaald aan Radiant Pictures B.V., blijkens een overeenkomst van 25 november 2002 ten titel van lening.
4.14.2. In het “bedrijfsprofiel” van Radiant van september 2002 wordt onder het kopje “vennootschappelijke structuur” (blad 9 productie 13 dgv.) melding gemaakt van het “begeleidingsteam” van Radiant, onder meer bestaande uit [gedaagde sub 3] en [gedaagd[gedaagde sub 4]. De rol van [gedaagd[gedaagde sub 4] wordt nader omschreven als adviseert omtrent de juridische aspecten van het project (blad 10). [gedaagd[gedaagde sub 4] was lid van een orgaan in de brochure aangeduid als de “raad van advies” van Radiant.
4.14.3. Op 26 november 2004 heeft Radiant bericht aan de investeerders dat zij niet langer in staat was aan haar renteverplichtingen te voldoen en dat uitstel van betaling zou worden gevraagd. Op 30 december 2004 heeft TPC aan [eiseres] bericht dat zij de investering in Radiant in het portefeuille overzicht op nul heeft gewaardeerd.
4.14.4. [eiseres] stelt een bedrag van EUR 108.422,44 te vorderen te hebben van Radiant te vermeerderen met contractuele rente ad 10% over EUR 100.000,00 vanaf 1 juli 2005 en houdt (onder meer) ook [gedaagd[gedaagde sub 4] voor dat bedrag aansprakelijk.
4.14.5. [eiseres] zegt in haar toelichting op deze vordering dat [gedaagde sub 3] en TPC wisten, althans hadden moeten weten dat op het moment dat TPC de investering in Radiant aanbood, de financiële situatie van Radiant te wensen overliet. [eiseres] licht in haar dagvaarding echter in het geheel niet toe welke verwijten zij [gedaagd[gedaagde sub 4] en/of [[gedaagde sub 4] sub 5] in dit verband maakt.
4.14.6. [eiseres] stelt wel (2.3.2 dgv.) dat [gedaagd[gedaagde sub 4] 5% van de aandelen in Radiant houdt. [gedaagd[gedaagde sub 4] betwist dat. Wel had hij, zo voert hij aan, 5% van de aandelen in Crown Plus Enterprises Ltd, welke vennootschap alle althans een meerderheid van de aandelen in Radiant hield. Dat laatste heeft [eiseres] niet weersproken. [eiseres] wijst voorts op het feit dat [gedaagd[gedaagde sub 4] wordt genoemd in presentaties als een van de initiatiefnemers van het Radiant project. Ter comparitie heeft [eiseres] de betrokkenheid van [gedaagd[gedaagde sub 4] bij dit project nader onderbouwd met de stelling dat [gedaagd[gedaagde sub 4] aanwezig was bij alle vergaderingen van beleggers.
4.14.7. De rechtbank is van oordeel dat het lidmaatschap van de Raad van Advies die, zo heeft [gedaagd[gedaagde sub 4] onweersproken aangevoerd, niet is bekleed met formele bevoegdheden en geen andere dan een adviserende functie heeft, het (indirect) houden van aandelen in Radiant, aanwezigheid op de vergaderingen van beleggers en het daar voeren van het woord of het worden genoemd in een brochure als initiatiefnemer, onvoldoende is voor de voor het overige niet onderbouwde conclusie (3.19 dgv.) dat [gedaagd[gedaagde sub 4] beleidsbepaler van Radiant was. Aan deze betrokkenheid van [gedaagd[gedaagde sub 4] kan evenmin het vertrouwen worden ontleend, zoals [eiseres] stelt (2.2.1. pleitnota) dat sprake was van een “veilige” investering.
4.14.8. [eiseres] heeft ter onderbouwing van haar standpunt gewezen op de brief van 10 januari 2005 (productie 38 [eiseres]) waarin [gedaagd[gedaagde sub 4] zich tezamen met [gedaagde sub 3] lijkt te wenden tot de beleggers. De status van deze brief is niet duidelijk, [gedaagd[gedaagde sub 4] heeft ontkend dat hij deze brief heeft opgesteld en ondertekend en heeft gesteld dat hij aangifte heeft gedaan van valsheid in geschrifte. Wat daar ook van zij, uit deze brief kan mogelijk afgeleid worden dat [gedaagde sub 3] en [gedaagd[gedaagde sub 4] mededelingen hebben gedaan aan de investeerders van het naar hun oordeel ongewenste ontwikkelingen bij Radiant. Wat daaruit echter niet kan worden afgeleid is dat [gedaagd[gedaagde sub 4] daarvan enig verwijt treft, laat staan het verwijt dat Radiant niet aan haar verplichtingen jegens [eiseres] heeft voldaan.
4.14.9. Van toewijzing van enige vordering in verband met dit project voor zover het [gedaagd[gedaagde sub 4] betreft, kan dus geen sprake zijn.
4.15. Supermarkt
4.15.1. Blijkens een overeenkomst van lening gedateerd 8 juli 1998 tussen [eiseres] en A. Aalders Venlo Holding B.V., de oude statutaire naam van Trawsfynnid, heeft [eiseres] aan Trawsfynnid een bedrag van NLG 1.000.000,00 geleend. Ter comparitie van partijen heeft [eiseres] erkend dat deze lening inmiddels is afgelost. De rechtbank leest daarin en in het herziene overzicht van de gestelde schade (productie 49) waarin deze post niet meer voorkomt, een vermindering van de gestelde schade. De door [eiseres] gestelde misstanden (2.4.7 dgv.) ten tijde van het aangaan van de lening en de mogelijke rol van [gedaagd[gedaagde sub 4] daarbij, behoeven dus geen bespreking meer.
4.15.2. Artikel c) van genoemde overeenkomst bevat de volgende bepaling:
De schuldenaar is bevoegd te allen tijde … andere aflossingen te doen … onder de verplichting om van het extra afgeloste bedrag een extra rente te betalen van 25%, gerekend over het extra afgeloste bedrag. De schuldenaar is verplicht tot een dergelijke aflossing indien de aandelen van (..) Super Verhawe B.V. tijdens de looptijd van de overeenkomst worden verkocht.
In een niet gedateerde verklaring van [gedaagde sub 3], [gedaagd[gedaagde sub 4] en Trawsfynnid, verklaren de ondertekenaars op verzoek van [eiseres]:
1.(Trawsfynnid) zal een meerderheid verwerven in het aandelenkapitaal van Super Verhawe B.V..
2.De bovengenoemde vennootschap verplicht zich zekerheid te stellen in het kader van de geldleningovereenkomst ten behoeve van de heer [eiseres].
4.15.3. Enig aandeelhouder van Super Verhawe B.V is volgens een uittreksel Handelsregister sinds 24 mei 2005 Holstein Supermarkten Ruinen B.V. [eiseres] stelt een vordering te hebben op Trawsfynnid uit hoofde van de overeenkomst van lening nu de aandelen in de supermarkt zijn verkocht, ter grootte van de, zoals zij stelt, bij verkoop overeengekomen bonus ad NLG 250.000 (omgerekend EUR 113.445,05).
4.15.4. Trawsfynnid heeft bij antwoord het bestaan en de opeisbaarheid van de lening erkend. Over de gestelde verkoop van de aandelen en de daaruit voortvloeiende opeisbaarheid van de bonus ad NLG 250.000 heeft Trawsfynnid niets gesteld. Dat brengt mee dat de rechtbank als vaststaand feit aanneemt dat [eiseres] aanspraak heeft op bedoelde bonus en de vordering van [eiseres] in zoverre in hoofdsom zal toewijzen. Voor wat betreft de rente constateert de rechtbank dat de vordering in het petitum (rente met ingang van 1 juli 2004) niet overeenkomt met die in het lichaam van de dagvaarding (4.1 dgv: rente met ingang van 1 juli 2005). Nu de rente eerst kan zijn gaan lopen ná de verkoop van de supermarkt in mei 2005, zal de rechtbank rente toewijzen met ingang van de in het lichaam van de dagvaarding genoemde datum van 1 juli 2005.
4.15.5. Uit de toelichting in de dagvaarding blijkt dat [eiseres] [g[gedaagde sub 4]c.s.] aansprakelijk houdt voor het uitblijven van de betaling van de bonus. [eiseres] vordert in haar petitum voormeld bedrag echter niet van [g[gedaagde sub 4]c.s.] Wat de rechtbank hierna opmerkt is dus ten overvloede.
4.15.6. [eiseres] maakt in de toelichting op deze kwestie niet duidelijk in welke zin [g[gedaagde sub 4]c.s.] in verband met het uitblijven van die bonusbetaling jegens [eiseres] onrechtmatig zou hebben gehandeld. Ter comparitie heeft [eiseres] bevestigd dat in verband met dit project alleen een verwijt wordt gemaakt aan [gedaagd[gedaagde sub 4] en niet aan [[gedaagde sub 4] sub 5]. [eiseres] heeft bij pleidooi ter onderbouwing van haar vordering aangevoerd dat [gedaagd[gedaagde sub 4] (mede)aandeelhouder is van Trawsfynnid en voorts statutair bestuurder was van Trawsfynnid ten tijde van het aangaan van de overeenkomst van geldlening en voorts dat hij de initiatiefnemer en uitvoerder van het project was en derhalve (…) persoonlijk aansprakelijk. [eiseres] verliest uit het oog dat, wat er ook zij van vorenvermelde hoedanigheden, voor persoonlijke aansprakelijkheid bijkomende omstandigheden zijn vereist, zoals al eerder is overwogen. In dit verband relevante bijkomende omstandigheden zijn echter gesteld noch gebleken. Die bijkomende omstandigheid kan niet gevonden worden in een verklaring die [gedaagd[gedaagde sub 4] mede heeft opgesteld, waarbij Trawsfynnid zich verplichtte zekerheid te stellen ten behoeve van [eiseres] en in de niet-nakoming van deze verplichting. Ook in dit verband stelt [eiseres] niets waaruit onrechtmatig handelen in verband met de bonus blijkt. Voorts geldt dat waar [gedaagd[[gedaagde sub 4] sub 5] zoals [eiseres] stelt geen verwijt treft, geen sprake kan zijn van een verwijt aan [gedaagd[gedaagde sub 4] in hoedanigheid van bestuurder of aandeelhouder. Het was immers [[gedaagde sub 4] sub 5] die bestuurder en aandeelhouder was van Trawsfynnid en niet [gedaagd[gedaagde sub 4].
4.15.7. Over de rol van [gedaagd[gedaagde sub 4] heeft [eiseres] ter comparitie voorts gesteld dat het project “zijn kindje” was. Dat is niet onrechtmatig en leidt niet tot aansprakelijkheid, althans van enige relevantie voor het uitblijven de betaling van de bonus is de rechtbank niet gebleken. Het feit dat [gedaagd[gedaagde sub 4] als advocaat is betrokken is geweest bij de voorgenomen verkoop van Supermarkt of het feit dat Trawsfynnid als vennootschap haar verplichtingen niet nakomt, is daartoe onvoldoende. Dat wordt niet anders als Trawsfynnid zoals [eiseres] stelt inmiddels een spookpartij zou zijn geworden. Ook dan zal [eiseres] aannemelijk moeten maken dat [gedaagd[gedaagde sub 4] een verwijt treft.
4.15.8. Van toewijzing van enige vordering in verband met dit project voor zover het [gedaagd[gedaagde sub 4] of [[gedaagde sub 4] sub 5] betreft, kan dus geen sprake zijn.
4.16. TTS
4.16.1. [eiseres] stelt dat zij naar aanleiding van een aanbod van TPC heeft geïnvesteerd in TTS door een geldlening van € 161.030,- (de tegenwaarde van £ 100.000,-) aan TTS te verstrekken. Betaling heeft volgens [eiseres] plaatsgevonden door overboeking van dat bedrag op de derdengeldenrekening van [gedaagd[gedaagde sub 4]. Deze geldlening is opeisbaar geworden, zo stelt zij, door de verkoop van TTS op 15 februari 2005. [eiseres] stelt een vordering te hebben (onder meer) op [gedaagd[gedaagde sub 4] van EUR 235.385,34 te vermeerderen met 8% contractuele rente over EUR 161.030,59.
4.16.2. Over de betrokkenheid van [gedaagd[gedaagde sub 4] bij voornoemde transactie merkt de rechtbank het volgende op. Het feit dat [gedaagd[gedaagde sub 4] gelden van investeerders ter doorbetaling heeft ontvangen op zijn derdengeldenrekening, levert zonder bijkomende omstandigheden, die [eiseres] niet heeft gesteld, geen verwijt op. Onjuist is in ieder geval de stelling van [eiseres] dat het gegeven dat betalingen via [gedaagd[gedaagde sub 4] liepen, enige garantie oplevert voor de toekomst van de belegging. [eiseres] legt voorts over een brief van [gedaagd[gedaagde sub 4] van 25 juli 2000. Voor zover [eiseres] daarop enig verwijt baseert, stelt de rechtbank vast dat niet gesteld of gebleken is dat [gedaagd[gedaagde sub 4] deze brief anders dan in zijn hoedanigheid van advocaat heeft geschreven. De inhoud van die brief is voorts zodanig dat deze niet kan leiden tot aansprakelijkheid van [gedaagd[gedaagde sub 4] in hoedanigheid van advocaat.
4.16.3. [eiseres] legt tevens over een brief van TTS van 10 juli 2002 en een nieuwsbrief van TTS van maart 2004 en verbindt daaraan de conclusie dat [gedaagd[gedaagde sub 4] bepaalde mededelingen heeft gedaan. Beide stukken zijn echter niet afkomstig van [gedaagd[gedaagde sub 4] en hij wordt daarin ook niet genoemd.
4.16.4. [eiseres] stelt dat [gedaagd[gedaagde sub 4] aangemerkt moet worden als beleidsbepaler. Dat kan niet afgeleid worden uit de hiervoor besproken documenten. [eiseres] heeft voorts gewezen op een visitekaartje van [gedaagd[gedaagde sub 4] waarop hij staat aangeduid als legal advisor van TTS. Met [eiseres] is de rechtbank van mening dat een dergelijk kaartje ongebruikelijk is voor een advocaat. De door [eiseres] gestelde conclusie kan de rechtbank echter niet daaruit afleiden, te meer omdat legal advisors bepaald niet altijd tevens de rol van beleidsbepaler hebben.
4.16.5. [gedaagd[gedaagde sub 4]’ rol als beleidsbepaler is dus niet gebleken. Dat geldt meer in het bijzonder in verband met de gang van zaken rond het mogelijk voor de tweede maal verkopen van de assets van TTS waardoor de belegging in TTS kennelijk aan waarde heeft verloren, in verband waarmee [eiseres] helemaal niet uitlegt wat de rol en betrokkenheid van [gedaagd[gedaagde sub 4] zijn geweest. Illustratief in dit verband is dat [eiseres] gevraagd naar de aard van de betrokkenheid van [gedaagd[gedaagde sub 4] heeft geantwoord dat dat “vooral was als advocaat”. [eiseres] heeft daaraan toegevoegd dat [gedaagd[gedaagde sub 4] via Bucephalos ook een belang had in TTS. Voor de rol van Bucephalos verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor heeft opgemerkt. Zelfs indien dat belang er zou zijn, rijst de vraag welk verwijt [gedaagd[gedaagde sub 4] dan gemaakt kan worden.
4.16.6. Het belangrijkste verwijt dat [eiseres] aan [gedaagd[gedaagde sub 4] maakt - en dat ook lijkt te passen in de sleutel dat [gedaagd[gedaagde sub 4] in zijn hoedanigheid van advocaat verwijten worden gemaakt - betreft, als de rechtbank het goed begrijpt, dat [gedaagd[gedaagde sub 4] geld in ontvangst heeft genomen (op zijn derdenrekening) van investeerders, terwijl hij wist dat hun investering niet de gestelde waarde zou hebben omdat de vermogensbestanddelen waarvoor de investeerders dachten te betalen, niet toebehoorden aan of zouden gaan toebehoren aan TTS. [eiseres] stelt in dit verband ook dat de dubbele verkoop van de optie het gevolg is van de slechte redactie van [gedaagd[gedaagde sub 4] van het contract en voorts van de wijze waarop [gedaagd[gedaagde sub 4] heeft onderhandeld.
4.16.7. Beginnend met het laatste argument, merkt de rechtbank op dat waar [gedaagd[gedaagde sub 4] is opgetreden als advocaat, hij heeft onderhandeld namens zijn cliënte en niet voor hemzelf. Als [gedaagd[gedaagde sub 4] een slecht contract zou hebben opgesteld, levert dat mogelijk een aansprakelijkheid op tegen zijn opdrachtgever maar niet jegens [eiseres]. Dat de assets mogelijk twee keer zijn verkocht kan niet [gedaagd[gedaagde sub 4] verweten worden, ook niet als hij een slecht contract heeft opgesteld. Dat [gedaagd[gedaagde sub 4], ten slotte, een bedrag van GBP 750.000, - op de derdengeldenrekening van zijn toenmalige kantoor heeft ontvangen en integraal heeft doorbetaald, leidt ook niet tot aansprakelijkheid van [gedaagd[gedaagde sub 4] jegens [eiseres]. Dat een deel van dat bedrag weer ten goede is gekomen aan [gedaagd[gedaagde sub 4] zoals [eiseres] stelt, is de rechtbank niet gebleken.
4.16.8. Samengevat luidt de conclusie dat van toewijzing van enige vordering in verband met het project TTS voor zover het [gedaagd[gedaagde sub 4] of [[gedaagde sub 4] sub 5] betreft geen sprake kan zijn.
4.17. SOHK
4.17.1. [eiseres] stelt dat TPC hem een investering in SOHK heeft aangeboden en dat [eiseres] vervolgens twee geldleningen beide voor EUR 113.455,05 aan SOHK heeft verstrekt. De betreffende overeenkomsten dateren van 15 september 2001 en van 1 november 2001. Aflossing van de lening had moeten plaatsvinden uiterlijk op 15 september 2006 respectievelijk op 1 november 2006.
4.17.2. Voorts heeft [eiseres], naar de rechtbank begrijpt, al eerder 2% van de aandelen in SOHK gekocht. [gedaagd[gedaagde sub 4] heeft onweersproken gesteld dat hij [eiseres] over deze leningen en aandelenkoop niet heeft geadviseerd. Ook stelt [eiseres] de verwerving van cumulatief preferente aandelen in SOHK voor een bedrag van EUR 38.934,34 en in de vennootschap Weaving Mill voor EUR 34.033,52.
4.17.3. In haar toelichting op de schade stelt [eiseres] vorderingen te hebben (onder meer) op [gedaagd[gedaagde sub 4] en [[gedaagde sub 4] sub 5] ter hoogte van de in de vorige twee alinea genoemde bedragen en voorts een vordering ter hoogte van een bedrag van EUR 129.781,14. De herkomst van deze vordering wordt niet toegelicht zodat de rechtbank deze verder als ondervoldoende onderbouwd buiten beschouwing laat.
4.17.4. Het belang ervan in het midden latend, stelt [eiseres] voorts dat [gedaagd[gedaagde sub 4] (met [gedaagde sub 3]) SOHK ten tijde van de verkrijging van de aandelen op EUR 6.500.000,00 waardeerde (2.6.1 dgv.). Dit baseert zij kennelijk op de koopprijs van de door haar verworven aandelen. Nog daargelaten dat [eiseres] niet stelt dat SOHK ten tijde van de verkrijging die waarde feitelijk niet had, geeft zij ook niet aan waarop zij dat verband tussen de koopprijs en de waarde van SOHK baseert. De koopprijs is toch in het algemeen het resultaat van aanbod en aanvaarding na loven en bieden en de uitkomst daarvan behoeft niet de werkelijke waarde te weerspiegelen. [eiseres] stelt ook niet wie de verkoper van de aandelen was en wat de bedongen koopprijs van doen heeft met [gedaagd[gedaagde sub 4] en diens waardering van SOHK.
4.17.5. Hetgeen [eiseres] aanvoert heeft uitsluitend betrekking op [gedaagd[gedaagde sub 4] en in het geheel niet op [[gedaagde sub 4] sub 5]. Ten aanzien van de laatste heeft [eiseres] dus al om die reden onvoldoende gesteld. De kern van de verwijten aan het adres van [gedaagd[gedaagde sub 4] is dat [gedaagd[gedaagde sub 4] in de relevante periode beleidsbepaler was bij SOHK. Ter illustratie verwijst [eiseres] naar de brief van AFM van 18 mei 2005 (productie 30) die tot deze conclusie komt.
4.17.6. [gedaagd[gedaagde sub 4] was tot in 2001 bestuurder van SOHK. Daarna was hij sinds medio 2002 lid van de zogenaamde Supervisory Board van SOHK. [gedaagd[gedaagde sub 4] heeft de overeenkomsten van lening getekend, naar zijn zeggen als vertegenwoordiger van de bestuurder.
4.17.7. Ook met betrekking tot SOHK en de in verband met dat project gestelde schade is de rechtbank niet duidelijk wat [eiseres] [gedaagd[gedaagde sub 4] verwijt. De enkele stelling dat [gedaagd[gedaagde sub 4] bestuurder is geweest van SOKH is op zichzelf onvoldoende voor welke aanspraak dan ook. Dat geldt ook voor het gegeven dat [gedaagd[gedaagde sub 4] wordt genoemd in een brochure als een initiatiefnemer van SOHK in 1998, in dat geval ook al omdat de transacties die [eiseres] in haar dagvaarding aan de orde stelt, alle geruime tijd daarna hebben plaatsgevonden. [eiseres] heeft voorts veel argumenten aangedragen om aan te tonen dat [gedaagd[gedaagde sub 4] gedurende enige of langere tijd als beleidsbepaler bij SOHK (al dan niet als lid van de Supervisory Board) aangemerkt zou moeten worden. Maar ook daarvoor geldt dat aan het zijn van beleidsbepaler op zichzelf geen verwijt ontleend kan worden. Er zullen bijkomende omstandigheden moeten worden gesteld waaruit blijkt dat [gedaagd[gedaagde sub 4] in zijn hoedanigheid van beleidsbepaler onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld.
4.17.8. De AFM heeft in voornoemde brief geconcludeerd dat SOHK in strijd heeft gehandeld met artikel 3 lid 1 Wte en voorts dat [gedaagd[gedaagde sub 4] als beleidsbepaler daarvan mede een verwijt treft. De AFM heeft voorts geconstateerd dat [gedaagd[gedaagde sub 4] als beleidsbepaler een betrokkenheid heeft bij de faillissementen van de dochters van SOHK en uit dien hoofde niet langer voldoet aan de betrouwbaarheidstoets. De rechtbank merkt echter op dat zij hieruit niet reeds kan afleiden dat [gedaagd[gedaagde sub 4] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld. Daarvoor zal [eiseres] moeten aantonen dat aan alle elementen van een onrechtmatige daad in de verhouding [eiseres] – [gedaagd[gedaagde sub 4] is voldaan. Daarvoor stelt [eiseres] echter te weinig.
4.17.9. [eiseres] stelt dat [gedaagde sub 3] en [gedaagd[gedaagde sub 4] melding hebben gemaakt van fraude en diefstal bij SOHK in 2002. Een aantal Nederlandse dochters van SOHK is in 2003 failliet verklaard. [eiseres] stelt dat de curator van twee van de failliete dochters een schikking heeft getroffen met SOHK ten bedrage van EUR 250.000,- in verband met het wegsluizen door SOHK van gelden vlak voor faillissement naar Allround Clothing Company B.V., een van de failliete dochters. Ten aanzien van deze fraude c.q. diefstal, die volgens de stelling van [eiseres] heeft plaatsgevonden in 2002, toen [gedaagd[gedaagde sub 4] al geen bestuurder meer was maar mogelijk wel, zoals [eiseres] stelt, beleidsbepaler, stelt [eiseres] niets over de eventuele betrokkenheid of verantwoordelijkheid van [gedaagd[gedaagde sub 4] daarbij. Hetzelfde geldt voor mogelijke problemen bij dochters van SOHK. Ook de melding van de schikking met de curator bevat daarvoor geen enkele aanwijzing. Voor zover al van enig verwijt sprake zou kunnen zijn, is voorts onduidelijk hoe het overboeken van gelden naar een dochter van SOHK enig nadeel voor [eiseres] kan hebben opgeleverd. Uit de door [eiseres] als productie 45 overgelegde sheets, waarvan de status de rechtbank niet duidelijk is maar waarop [eiseres] zich kennelijk wil beroepen, blijkt dat aandacht is besteed aan de gebleken problemen en dat noodzakelijke maatregelen zijn genomen. Daaruit kan dus in ieder geval niet afgeleid worden dat iemand, anders dan degene die de fraude heeft gepleegd, iets verweten kan worden. Of [gedaagd[gedaagde sub 4] daarbij is opgetreden als beleidsbepaler kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook in het midden blijven.
4.17.10. [gedaagd[gedaagde sub 4] heeft opgemerkt – en [eiseres] heeft niet betwist – dat over het beleid dat is gevoerd bij SOHK, wat daarvan ook gezegd kan worden, openheid van zaken is gegeven en dat [eiseres] décharge heeft verleend. [eiseres] heeft in reactie daarop gezegd dat zij voor die décharge een volmacht had verleend aan een derde en dat die décharge dus niet aan haar kan worden tegengeworpen. Dat argument gaat niet op nu [eiseres] niet heeft gesteld dat de gevolmachtigde in strijd met zijn volmacht heeft gehandeld. De décharge door deze volmachthebber kan wel degelijk aan [eiseres] worden toegerekend.
4.17.11. [eiseres] stelt voorts dat sprake is geweest van bedrog door [gedaagd[gedaagde sub 4]. Niet duidelijk is waaruit dat bedrog heeft bestaan. Er is indertijd melding gemaakt, volgens [eiseres] door [gedaagd[gedaagde sub 4], van misstanden bij SOHK. Daarin schuilt het bedrog dus niet. [gedaagd[gedaagde sub 4] zou gezegd hebben dat die te wijten waren aan de heer Weijman, de toenmalige bestuurder van SOHK en dat Weijman onvindbaar zou zijn. Volgens [eiseres] is Weijman helemaal niet onvindbaar. Mogelijk dat hier sprake is geweest van onjuiste informatie, maar [eiseres] legt niet uit in welke zin dat bedrog (in de juridische zin) zou opleveren van [gedaagd[gedaagde sub 4] jegens [eiseres] en wat daarvan de nadelige gevolgen voor [eiseres] zouden zijn.
4.17.12. Van de zijde van gedaagden is gesteld dat het SOHK, na een aantal minder goede jaren, op dit moment financieel goed zou gaan. Dit doet de vraag rijzen – los van de verwijten aan [g[gedaagde sub 4]c.s.] – of de investeringen van [eiseres] niet alsnog het beoogde resultaat zullen hebben. Bij pleidooi is ook gesteld dat de omzetting van de cumulatief preferente aandelen inmiddels zou hebben plaatsgevonden. Ook daarvoor geldt dat, wat daar ook van zij, volstrekt niet duidelijk is geworden welk verwijt [gedaagd[gedaagde sub 4] en/of [gedaagde sub 4] verweer van het mogelijk gedurende enige tijd uitblijven van die omzetting gemaakt zou kunnen worden. Ten slotte merkt de rechtbank op dat de relatie tussen [g[gedaagde sub 4]c.s.] en Weaving Mill in het geheel niet is toegelicht.
4.17.13. Samengevat luidt de conclusie dat van toewijzing van enige vordering in verband met het project SOHK voor zover het [gedaagd[gedaagde sub 4] of [[gedaagde sub 4] sub 5] betreft, dus geen sprake kan zijn.
Samenvatting
4.18. Uit het voorgaande volgt het volgende:
(1) ter zake van de vorderingen van [eiseres] die zich richten tegen TPC, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zal de procedure worden verwezen naar de parkeerrol van 3 oktober 2007;
(2) de vordering van [eiseres] voor zover gericht tegen Trawsfynnid voor een bedrag van EUR 117.964,17 te vermeerderen met wettelijke rente over EUR 113.445,05 vanaf 1 juli 2005 ligt voor toewijzing gereed;
(3) de vorderingen die zich richten tegen [g[gedaagde sub 4]c.s.] zullen worden afgewezen.
4.19. Nu aan deze procedure voor de partijen Trawsfynnid en [g[gedaagde sub 4]c.s.] een einde komt, zal de rechtbank tevens een kostenveroordeling uitspreken.
4.20. De vordering op Trawsfynnid wordt gedeeltelijk toegewezen, reden waarom zij in de kosten van [eiseres] zal worden veroordeeld. Gelet op het geringe aandeel dat de aanspraken van [eiseres] jegens Trawsfynnid vormt in het geheel van aanspraken en gelet voorts op het feit dat Trawsfynnid na antwoord geen verweer meer heeft gevoerd, ziet de rechtbank aanleiding deze kosten als volgt zal begroten:
- vast recht 4.584,00
- salaris procureur 1.290,00 ( 0,5 x 1 punt × tarief EUR 2.580,00)
Totaal EUR 5.874,00
4.21. Nu de vorderingen jegens [g[gedaagde sub 4]c.s.] worden afgewezen zal [eiseres] worden veroordeeld in de kosten van [g[gedaagde sub 4]c.s.] in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaken. [g[gedaagde sub 4]c.s.] heeft verzocht [eiseres] te veroordelen in de volledige in het kader van deze procedure gemaakte kosten en niet te volstaan met een afrekening op basis van het liquidatietarief. De rechtbank ziet daarvoor onvoldoende aanleiding. De rechtbank heeft de stellingen van [eiseres] gewogen en onvoldoende geacht. Daarmee is echter niet gezegd dat [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld door [g[gedaagde sub 4]c.s.] in rechte te betrekken. Dat zij dat heeft gedaan, is in het licht van de rol en betrokkenheid van [g[gedaagde sub 4]c.s.] bij TPC, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] bij de projecten waarin [eiseres] heeft geïnvesteerd, niet geheel onbegrijpelijk. Dat zou anders zijn geweest indien de rol van [g[gedaagde sub 4]c.s.] zich zou hebben beperkt tot uitsluitend die van raadsman. [gedaagd[gedaagde sub 4]’ betrokkenheid ging echter beduidend verder.
4.22. De rechtbank zal de proceskostenveroordeling dus berekenen conform het liquidatietarief. De rechtbank begroot de proceskosten in deze zaak aan de zijde van [g[gedaagde sub 4]c.s.] op basis van het als schade opgevoerde bedrag op:
- vast recht 4.584,00
- salaris procureur 14.449,50 (4,5 punten × tarief EUR 3.211,00)
Totaal EUR 19.033,50
[eiseres] zal tevens worden veroordeeld in de kosten die [g[gedaagde sub 4]c.s.] in de vrijwaringsprocedures heeft moeten maken. Nu in deze vrijwaringprocedures nog geen eindvonnis gewezen, kan de rechtbank deze kosten nog niet begroten.
5. De beslissing
5.1. verwijst deze procedure voor zover gevoerd tegen TPC, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] naar de parkeerrol van 3 oktober 2007,
5.2. veroordeelt Trawsfynnid om aan [eiseres] te betalen een bedrag van EUR 117.964,17 (honderdzeventien duizend negenhonderdenvierenzestig euro en zeventien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW te berekenen over EUR 113.445,05 vanaf 1 juli 2005 tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt Trawsfynnid in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op EUR 5.874,00,
5.4. wijst de vorderingen jegens [gedaagd[gedaagde sub 4] en [[gedaagde sub 4] sub 5] af,
5.5. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten aan de zijde van [g[gedaagde sub 4]c.s.] in de hoofdzaak, tot op heden begroot op EUR 19.033,500, en in de vrijwaringsprocedures,
5.6. verklaart dit vonnis voor wat betreft het bepaalde sub 5.2, 5.3. en 5.5 uitvoerbaar bij voorraad,
5.7. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis, mr. T.P.E.E van Groeningen en mr. M.J. Blaisse en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2007.