ECLI:NL:RBARN:2007:AZ9576

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
142530
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij fietsongeval tussen vader en zoon

In deze zaak vorderde eiser, [eiser], dat de rechtbank verklaarde dat RVS SCHADEVERZEKERING N.V. gehouden was tot het betalen van een schadevergoeding na een ongeval dat plaatsvond op 22 mei 1995. Bij dit ongeval raakte het voorwiel van de fiets van eiser het achterwiel van de fiets van zijn zoon, [naam], wat resulteerde in een val en letsel voor eiser. De rechtbank onderzocht de toedracht van het ongeval en de vraag of er sprake was van onrechtmatig handelen door [naam]. Eiser stelde dat zijn zoon onrechtmatig had gehandeld door in strijd met de Wegenverkeerswet zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg werd veroorzaakt. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van beide partijen in de loop der jaren waren veranderd, maar dat er onvoldoende bewijs was dat [naam] onrechtmatig had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de aanraking van de fietsen niet zou hebben plaatsgevonden als eiser op een grotere afstand achter zijn zoon had gereden. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten van RVS.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 142530 / HA ZA 06-1166
Vonnis van 24 januari 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. M.A. Smits,
tegen
de naamloze vennootschap
RVS SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Ede,
gedaagde,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. W.J. Hengeveld te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en RVS genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 augustus 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 10 januari 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. RVS dekte in 1995 als WA-verzekeraar de wettelijke aansprakelijkheidsrisico’s van [naam], zoon van partij [eiser] die verzekeringnemer was.
2.2. Op 22 mei 1995 vond er op de [adres] tussen [woonplaats] en [woonplaats] een ongeval plaats waarbij twee fietsers waren betrokken, [eiser] en zijn toen zestienjarige zoon [naam]. Daarbij heeft het voorwiel van [eiser] het achterwiel van [naam] geraakt en is [eiser] ten val gekomen, waarbij hij letsel heeft opgelopen. Hij had naderhand onder meer pijn aan zijn nek, schouder en arm. Over de toedracht van dit ongeval zijn diverse verklaringen afgelegd.
2.3. Volgens een rapport van de neuroloog dr [betrokkene], verbonden aan het Rijnstate Ziekenhuis te Arnhem, Maatschap Neurologen Arnhem d.d. 25 maart 1998 is er bij [eiser] ten gevolge van dit ongeval sprake van enige blijvende invaliditeit met betrekking tot een functievermindering van de rechter arm. In de anamnese vermeldt dr Leyten:
Op die warme lente avond fietste hij voor de ontspanning en de conditie samen met zijn toen 16-jarige zoon die juist voor hem fietste, zich omdraaide en achterover buigende naar zijn vader riep: “Gaan we een ijsje halen”, toen vervolgens het voorwiel van betrokkene tegen het achterwiel van de zoon aankwam, waardoor betrokkene ten val is gekomen en hierbij een grote boog heeft gemaakt, over de kop sloeg en op achterhoofd en rechter schouder terecht kwam.
2.4. Het ongeval is gemeld aan RVS, die de melding als ongevallenverzekeraar van [eiser] in behandeling heeft genomen. Het schadeformulier ongevallen dat door [eiser] op 30 mei 1995 is ingevuld voor RVS als ongevallenverzekeraar luidt onder meer:
Tijdens fietstocht met zoon, is de heer [eiser] ten val gekomen
en onder ‘overige mededelingen’:
Zoon is door verkeerde handeling tegen de heer v. Neerbos aangereden. Hierdoor is de heer [eiser] ten val gekomen.
2.5. Als ongevallenverzekeraar heeft RVS de zaak in behandeling genomen en uitkeringen gedaan.
2.6. Op 12 maart 2002 heeft [eiser] aan RVS geschreven dat hij zich ook beroept op de gezins-aansprakelijkheidsverzekering. Hij verweet daarbij RVS dat zij de zaak alleen als ongevallenverzekeraar in behandeling genomen heeft – een verzuim dat RVS later erkend heeft – en vorderde vergoeding op grond van de aansprakelijkheid van [naam] tegenover hem, waarbij hij schreef:
Het ongeval is dus bij u bekend. De oorzaak van dit ongeval is ook bekend (…). Mijn zoon bracht mij ongelukkig ten val, waarbij ik letselschade opliep.
2.7. Het bezoekverslag dat door RVS is opgemaakt na een bezoek op 6 juni 2002 bevat de volgende passage.
Men geeft aan gereden te hebben met een snelheid van om en nabij de 15km/uur (…). Het waren geen racefietsen, maar gewone huis-, tuin- en keukenfietsen (…). Op enig moment is [naam] van zijn lijn afgeweken. Hij wist zich niet te herinneren of hij daarbij geremd heeft en wat de aanleiding was. In ieder geval heeft toen het voorwiel van de vader het achterwiel van de zoon geraakt. Ik heb de vader gevraagd op welke afstand van de zoon hij reed. Hij wist zich dat niet te herinneren. Het enige dat hij weet is dat hij ineens door de lucht vloog. Daarna is hij een tijdje dizzy geweest.
2.8. Op 16 juli 2002 schreef RVS aan [eiser] dat zij de zaak als aansprakelijkheids-verzekeraar in behandeling had genomen, maar de aansprakelijkheid van [naam] niet erkende en niet tot uitkering overging:
Zowel u als uw zoon verklaarden zich niet veel van het ongeval te kunnen herinneren. U was beiden niet in staat om details van de gedraging te benoemen die tot het ongeval hebben geleid. Duidelijk is wel dat u achter uw zoon heeft gereden en wel zo dicht dat u op enig moment met uw voorwiel het achterwiel van de fiets van uw zoon raakte, waarna u zeer ongelukkig ten val kwam. De politie is wel ter plekke geweest, maar zou geen verklaring van uw beiden hebben afgenomen.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt onder meer dat, wil er sprake zijn van een onrechtmatige daad, een onzorgvuldige gedraging van de veroorzaker niet automatisch leidt tot onrechtmatigheid van die gedraging. Zulk een gedraging is slechts onrechtmatig indien de waarschijnlijkheid dat hieruit schade ontstaat dermate groot is dat de veroorzaker zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van zijn gedrag had dienen te onthouden.
Het komt er dus op neer dat, indien uw zoon meer risico heeft genomen dan redelijkerwijs verantwoord was, er sprake zal zijn van een onrechtmatige daad. Zulks is echter uit niets gebleken.
2.9. Op 13 juni 2003 schreef [naam] aan SRK Rechtsbijstand:
Ik fietste met mijn vader over de [adres] richting [woonplaats]. Ik zette zonder aanleiding een spurt in en zette daarbij zoveel kracht (raakte de controle over de fiets kwijt) dat ik een onverwachte slinger naar links maakte en mijn vader afsneed.
2.10. Aan SRK Rechtsbijstand heeft [eiser] op 13 juni 2003 in antwoord op een aantal vragen onder meer bericht:
Er zijn geen sprintjes getrokken. De nadruk lag op rust en recreatie, geen sport of spel (…). Nee, er was geen aanleiding (…). Er werd enigszins schuin naast elkaar gereden. De reden hiervan is dat er geen fietspad aanwezig was. We moesten er rekening mee houden dat er mogelijk ander verkeer achter, of voor ons kon verschijnen (…). Mijn fiets werd aan het voorwiel geraakt door de achterzijde van de fiets van [naam]. Deze week zonder enige reden van zijn lijn af. Ik ging hierdoor “over de kop”.
2.11. Ter comparitie heeft [eiser] het volgende over de toedracht van het ongeval verklaard.
Ik fietste schuin achter [naam]. De afstand tussen onze fietsen was toen ongeveer een meter. [naam] riep op een gegeven moment: “Pa, gaan we een ijsje halen?” Dat deden we vaker als we samen fietsten. Hij maakte toen hij dat geroepen had, een zwiep. Bij voorlezing merk ik op dat dit dus betekende dat hij mij sneed. Ik riep: “Hé, joh, kijk uit.” Ik raakte zijn achterwiel en toen sloeg mijn stuur naar links haaks onder mijn fiets. Ik vloog door de lucht en kwam op de grond terecht.
2.12. Ter comparitie heeft [naam] verklaard:
Wat mijn vader vertelde, klopt wel. Ik fietste schuin voor hem en keek voor me uit. Ik wist niet hoe dicht hij achter me was. Ik draaide me om naar mijn vader en riep: “Zullen we een ijsje gaan halen?” Hij riep daarop: “Goed, lekker.”Ik zette iets harder aan en voelde dat ik licht slingerde. Je slingert automatisch als je meer kracht zet. Er kwam toen een tik van mijn vaders voorwiel tegen mijn achterwiel. Ik keek om en zag mijn vader liggen. We reden met normale fietssnelheid, ik denk van zo’n 15 km/u. Het was geen sprint, we hadden gewoon een fietsgang.
Het is gegaan zoals ik nu vertelde (…). Ik hield in om naar mijn vader te roepen over dat ijsje, want als je achterom kijkt, kun je niet trappen. De slingerbeweging die ik maakte, noem ik snijden (…). Mr. Smits vraagt mij of ik mijn vader niet, zoals hij zojuist verklaard heeft, iets heb horen roepen. Ik zeg nu dat ik hem inderdaad heb horen roepen. Nadat hij op mijn vraag had geantwoord, hoorde ik dat hij zoiets riep als ‘ah, joh, kijk uit.’
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert dat de rechtbank voor recht verklaart dat RVS gehouden is tot het betalen van een volledige, althans gedeeltelijke, schadevergoeding aan hem, met veroordeling van RVS om hem de schade geheel, althans gedeeltelijk, te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te verhogen met de wettelijke rente, met veroordeling van RVS tot een betaling van een voorschot op de schade van EUR 50.000,00 of een zodanig bedrag als de rechtbank meent dat behoort. Hij stelt dat [naam] aansprakelijk is tegenover hem uit onrechtmatige daad en dientengevolge zelf RVS kan aanspreken, die als verzekeraar verplicht is de schade te vergoeden. [naam] heeft zijn vordering op RVS aan [eiser] gecedeerd. [naam] heeft onrechtmatig gehandeld doordat hij in strijd met art. 5 WVW 1994 (‘Het is een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd’) zich zodanig gedroeg dat gevaar op de weg werd veroorzaakt en in strijd met art. 6 WVW 1994 (‘Het is een ieder die aan het verkeer deelneemt verboden zich zodanig te gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt (…) waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat’) zich zodanig gedroeg dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvond.
3.2. RVS voert gemotiveerd verweer. Zij stelt voorop dat de toedracht van het ongeval niet duidelijk is en dat niet voldoende vaststaat dat het voorval door een aan [naam] toe te schrijven onrechtmatige gedraging is veroorzaakt. Op de overige onderdelen van het verweer en van de stellingen van [eiser] gaat de rechtbank hierna voor zover nodig in.
4. De beoordeling
4.1. Deze procedure betreft in hoofdzaak de vragen hoe het ongeval zich heeft afgespeeld en of er daarbij sprake is geweest van onrechtmatig handelen van [naam].
4.2. Uiteraard golden ook voor [naam] op 22 mei 1995 de regels van de artikelen 5 en 6 WVW 1994. Naar de mening van [eiser] volgen hieruit concrete gedragsregels die door [naam] zijn geschonden.
4.3. Het meest concreet is de verwijzing naar een Tour de France-regel. Het betoog van [eiser] echter dat het afwijken van de lijn in de Tour de France tot diskwalificatie kan leiden, dat dit voor ervaren fietsers geldt en dat het afwijken van de lijn dus nog veel gevaarlijker is tussen vrijetijdsfietsers zoals hij en zijn zoon waren, passeert de rechtbank. Zij is van oordeel dat een regel – aangenomen dat die bestaat – die geldt binnen een zeer grote groep, vaak dicht op elkaar en bij hoge snelheden rijdende beroepswielrenners in het kader van een wedstrijd die zich voor een groot deel in heuvel- en bergachtig gebied afspeelt, niet vertaald kan worden naar een vrijetijdsritje van een vader en een zoon tussen [woonplaats] en [woonplaats].
4.4. Alvorens zal worden nagegaan of de stellingen van [eiser] inhouden dat er sprake is geweest van een concrete gevaarzetting waarbij het aan de schuld van [naam] te wijten was dat het ongeval plaatsvond, zal de rechtbank nagaan wat er omtrent het ongeval vaststaat. RVS stelt in dit verband terecht, reeds in haar brief van 16 juli 2002 dat als uitgangspunt geldt dat een gedraging van een fietser in de situatie waarin [naam] op 22 mei 1995 schuin voor zijn vader fietste, slechts onrechtmatig is als de waarschijnlijkheid dat hieruit schade ontstaat, dermate groot is dat [naam] zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van de gedraging had dienen te onthouden.
4.5. Thans liggen als enige ooggetuigenverklaringen de verklaringen voor van [eiser] en [naam]. Deze zijn in de loop der jaren gaan veranderen. Hiermee bedoelt de rechtbank niet beide heren een verwijt te maken. Het is onvermijdelijk dat een ongeval dat tussen twee leden van hetzelfde gezin plaatsvond en tot letsel heeft geleid zoals [eiser] heeft ondervonden, vaak onderwerp van gesprek is en de ervaring leert dat geen verhaal dat jarenlang onderwerp van gesprek vormt, onveranderd blijft.
4.6. De meest kenmerkende veranderingen in de verklaringen van [eiser] en [naam] over het ongeval zijn te vinden in de verklaringen afgelegd ter comparitie.
Daar wordt in de eerste plaats van ‘snijden’ gesproken. Dit snijden duikt weliswaar voor het eerst in de verklaringen in de op 13 juni 2003 binnengekomen formulieren van SRK op, maar het lijkt in de loop van de tijd aan nadruk te winnen. Terecht voegt [naam] ter comparitie toe dat ‘snijden’ een kwalificatie is die hij geeft aan het feitelijk handelen.
In de tweede plaats bevatten de verklaringen – die van [naam] pas als zijn advocate ernaar gevraagd heeft – de opvallende nieuwigheid dat [eiser] zou hebben geroepen: “Hé, joh, kijk uit.”
4.7. De handelingen van [naam] die vaste elementen vormen van de verklaringen van [eiser] en [naam], zijn:
- het ophouden met trappen,
- waardoor [eiser] en [naam] dichter achter elkaar kwamen te rijden,
- het omdraaien en het roepen van de vraag over het ijsje,
- het, zoals [naam] het noemt, iets harder aanzetten, waardoor hij een ‘zwiep’ maakte.
4.8. Gelet op het tempo waarin werd gefietst, kennelijk een ontspannen, maar niet langzaam gangetje, dat volgens [eiser] en [naam] rond de 15 km/u lag, heeft het ophouden met trappen gedurende het roepen van de vraag “Pa, zullen we een ijsje gaan halen?” hooguit twee of drie seconden geduurd en zal de snelheid daarmee amper verlaagd zijn. Relevant is echter dat het roepen van een vraag als deze en zelfs het even ophouden met trappen omdat dat, zoals [naam] verklaart, niet anders kan, alles behalve ongebruikelijk is tijdens een fietstochtje als waarvan sprake is. [naam] moest daarna weer op snelheid komen en ging wellicht nog iets harder fietsen. Ook dat is ongebruikelijk noch gevaarzettend. De snelheid laten zakken zou wellicht gevaarlijker zijn geweest omdat zijn vader schuin, maar zeer dicht achter [naam] reed.
4.9. Tot op het moment van het aanzetten heeft [naam] dus naar het oordeel van de rechtbank – kennelijk ook naar de mening van [eiser] – niets onrechtmatigs gedaan. Bij het aanzetten zou dat wél zijn gebeurd. Hij zou [eiser] hebben gesneden. In de eerste verklaringen (2.3 en 2.4) is er slechts sprake van dat de twee wielen – zonder dat daarvan een concrete oorzaak wordt genoemd – elkaar raakten. Op het schadeformulier van 30 mei 1995 is slechts sprake van ‘een verkeerde handeling’ van [naam].
Acht jaar later schrijft [naam] dat hij ‘een spurt’ inzette, maar die verklaring passeert de rechtbank omdat ze niet meer is herhaald en [naam] ter comparitie alleen spreekt van iets harder aanzetten.
Het verwijt dat vanaf het bezoek van RVS in juni 2002 naar voren komt, is dat [naam] van zijn lijn afweek. Dat dit het gevolg is geweest van het harder gaan trappen, ligt voor de hand en wordt door [eiser] én [naam] verklaard.
4.10. Al aangenomen dat de wielen elkaar hebben geraakt tijdens de slingerbeweging die [naam] maakte toen hij harder ging trappen, moet worden geconstateerd dat deze aanraking niet zou hebben plaatsgevonden als [eiser] op een grotere afstand achter – dat wil zeggen: iets schuin achter – [naam] zou hebben gereden. Dat hij op de afstand reed die hij zelf als een meter – in rechte lijn van wiel tot wiel, dus iets schuin ten opzichte van de as van de weg – omschrijft, was niet aan [naam] te wijten. Deze wist dat niet, want hij keek, zoals onbetwist vaststaat, vóór zich, zoals hij ook behoorde te doen. Het is niet aannemelijk – en het is ook niet gesteld of gebleken – dat hij in de luttele seconden dat hij omkeek om voor zijn vader verstaanbaar te zijn – kennelijk niet: om zijn vader te zien – de afstand direct geschat heeft en zijn bewegingen daaraan heeft kunnen aanpassen.
4.11. Alles overziend komt de rechtbank tot de slotsom dat het betoog van [eiser], ook als het feitelijk geheel komt vast te staan, naar de onder 4.4 aangeduide criteria geen onrechtmatig handelen van [naam] inhoudt. Het door [eiser] gedane bewijsaanbod zal dan ook gepasseerd worden als niet ter zake dienend.
4.12. Het voorgaande brengt mee dat de vordering moet worden afgewezen.
4.13. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van RVS worden begroot op EUR 1.100,00 aan verschotten en EUR 1.788,00 (twee punten tarief EUR 894,00).
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van RVS tot op heden begroot op EUR 2.888,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2007.