ECLI:NL:RBARN:2007:AZ9469

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
144932
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van Duits of Nederlands recht bij behandelovereenkomst en geestelijke toestand van de gedaagde

In deze zaak, uitgesproken op 24 januari 2007 door de Rechtbank Arnhem, is de vraag aan de orde of Duits of Nederlands recht van toepassing is op een behandelovereenkomst tussen een tandarts en een 78-jarige vrouw. De partijen, een maatschap naar Duits recht genaamd Gemeinschaftspraxis für Zahnheilkunde en de gedaagde, zijn verdeeld over de toepasselijkheid van het recht, nu er geen rechtskeuze is gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de overeenkomst op basis van artikel 4 van het EG-verbintenissenverdrag wordt beheerst door het recht van het land waarmee de overeenkomst het nauwst is verbonden, in dit geval Duits recht, omdat de tandheelkundige behandelingen door de eiseres zijn verricht en de gedaagde in Nederland woont.

De gedaagde heeft aangevoerd dat zij ten tijde van het aangaan van de behandelovereenkomst niet compos mentis was, en dat de overeenkomst niet rechtsgeldig tot stand is gekomen omdat deze niet schriftelijk is aangegaan. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat, hoewel de gedaagde aan enkele cognitieve stoornissen leed, haar bewustzijn helder was en haar denken coherent. Dit betekent dat zij in staat was om een weloverwogen beslissing te nemen over de behandeling.

De rechtbank heeft de vordering van de eiseres tot betaling van € 4.070,46 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, en de vordering van de gedaagde in reconventie afgewezen. De gedaagde is als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van de geestelijke toestand van de gedaagde bij het aangaan van een behandelovereenkomst en de noodzaak van schriftelijke overeenkomsten in dergelijke gevallen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 144932 / HA ZA 06-1542
Vonnis van 24 januari 2007
in de zaak van
de maatschap naar Duits recht (GbR)
Gemeinschaftspraxis für Zahnheilkunde
[eiseres in conventie],
gevestigd te [woonplaats], Duitsland,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. P.A.C. de Vries,
advocaat mr. M.M.J. Severiens te Enschede,
tegen
[gedaagde in conventie],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat en procureur mr. A.J.B. Ross te Zevenaar.
Partijen zullen hierna [eiseres in conventie] en [gedaagde in conventie] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie;
- de conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie;
- de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie;
- de conclusie van dupliek in reconventie;
- het vonnis van de rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Arnhem, van 21 augustus 2006.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 25 mei 2004 heeft [gedaagde in conventie] zich voor een tandheelkundige behandeling tot [eiseres in conventie] gewend. Deze heeft haar toen een schriftelijke kostenraming van € 1.904,19 gegeven voor een (normaal) kunstgebit voor de boven- en onderkaak en een kostenraming van € 10.062,60 voor een door implantaten gedragen prothese voor de boven- en onderkaak (zie productie 2 bij de dagvaarding).
2.2. Op 18 juni 2004 hebben [eiseres in conventie] en [gedaagde in conventie] het behandelplan besproken. [gedaagde in conventie] heeft besloten tot de behandeling waarbij een door implantaten gedragen prothese werd aangemeten. In het dossier bevindt zich een niet gedateerde “Einwilligungsformular für Implantation”. Op 15 juli 2004 heeft [gedaagde in conventie] een voorschot van € 4.000,- aan [eiseres in conventie] betaald.
2.3. [betrokkene 1], tandarts, schrijft in zijn brief van 24 september 2004 aan [eiseres in conventie], voor zover van belang:
Op 24 september 2004 zag ik mevrouw [gedaagde in conv[gedaagde in conventie]. Zij heeft een fors geslonken onderkaak en wil graag een implantaat gedragen prothese. Ik heb begrepen dat mevrouw reeds bij u is geweest voor een behandeling. Hierbij verwijs ik mevrouw door voor een verdere behandeling. Dit voor een implantaat gedragen onderprothese. Gezien de wachttijden in Nederland wil mevrouw graag geholpen worden in uw praktijk.
2.4. Bij brief van 5 november 2004 schrijft Amicon zorgverzekeraar aan [gedaagde in conventie], voor zover van belang:
Tandarts [eiseres in conventie] uit [woonplaats] heeft ons een aanvraag voor kronen en implantaten gestuurd. Onze adviserend tandarts heeft de aanvraag beoordeeld. Hij heeft voor de behandeling een negatief advies gegeven. …. Aanspraak op vergoeding bestaat alleen indien sprake is van een behandeling die niet onnodig kostbaar, onnodig gecompliceerd of tandheelkundig niet doelmatig is. …
2.5. De ongeadresseerde brief van [betrokkene 2], tandarts, van 17 november 2005, voor zover van belang:
… Bij een orale status zoals bij mevrouw [gedaagde in conventie] is een volledige prothese op implantaten een prima oplossing. …
Tevens kennen wij in Nederland de wet op de behandelovereenkomsten die zegt dat in genoemde situatie een begroting/behandelplan door de tandarts gemaakt dient te worden welke met de patiënt besproken dient te worden en die zowel door de tandarts als door de patiënt voor akkoord dient te worden getekend alvorens tot behandeling wordt overgegaan. Na overleg met een mij bekende collega bleek dit ook in Duitsland usance te zijn. …
2.6. Op 23 november 2004 heeft [eiseres in conventie] aan [gedaagde in conventie] een “Rechnung für zahnärztliche Leistungen” gezonden voor een totaalbedrag van € 8.070,46, waarvan na aftrek van het voorschot van € 4.000,- nog € 4.070,46 dient te worden voldaan.
2.7. Een niet ondertekend verslag van een neuropsychologisch onderzoek van [betrokkene 3], betreffende [gedaagde in conventie], data onderzoek 4 en 24 oktober 2005 (verder kortheidshalve: "het verslag"), waarvan de tekst luidt, voor zover van belang:
… Vraagstelling: In kaart brengen van de aard en mate van cognitieve functiestoornissen.
OBSERVATIE
Mevrouw [gedaagde in conventie] is een 78-jarige, druk pratende, weduwe. Ze vertelt dat ze weg wil uit haar huidige woning, omdat ze zich erg eenzaam voelt. Mevrouw is coöperatief. Ze zoekt excuses bij falen op tests. Tijdens het gesprek bestaat er een neiging tot persevereren. Het bewustzijn is helder. Er zijn lichte begripsproblemen. Hoewel mevrouw soms neigt af te dwalen, is de aandacht goed te trekken en vast te houden. Het concentratievermogen is verminderd. Het denken is coherent. …. Mevrouw zegt af en toe geheugenklachten te hebben, maar ervaart ze niet als een probleem. Haar enige probleem is het feit dat ze in haar huidige huis woont. Ze informeert naar haar prestaties op de tests en uit haar bezorgdheid over de consequenties van het onderzoek, omdat haar oudste zoon immers de term dementie heeft gebruikt. ….
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiseres in conventie] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde in conventie] tot betaling van € 4.070,46, vermeerderd met rente en kosten, wegens door [eiseres in conventie] in opdracht van [gedaagde in conventie] verrichte tandheelkundige behandelingen. Hij heeft daaraan de hiervoor onder 2.1, 2.2 en 2.6 vermelde feiten ten grondslag gelegd.
3.2. [gedaagde in conventie] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3. [gedaagde in conventie] vordert voorwaardelijk - samengevat - veroordeling van [eiseres in conventie] tot betaling van € 4.000,-, vermeerderd met kosten. [gedaagde in conventie] grondt haar vordering op vernietiging van de verbintenis wegens geestelijke stoornis, het niet tot stand komen van de overeenkomst omdat deze niet schriftelijk is aangegaan, ontbinding van de overeenkomst wegens toerekenbare tekortkoming, onzorgvuldig handelen van [eiseres in conventie] dan wel handelen van hem in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
3.4. [eiseres in conventie] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1. Op grond van het bepaalde in art. 2 van het EEX is de Nederlandse rechter bevoegd van de vordering kennis te nemen, aangezien [gedaagde in conventie], die haar woonplaats heeft in Nederland, voor het gerecht van de staat waarin zij woonplaats heeft dient te worden opgeroepen.
4.2. Partijen zijn verdeeld over de vraag of Duits dan wel Nederlands recht dient te worden toegepast. Nu partijen geen rechtskeuze hebben gemaakt, wordt de overeenkomst op grond van artikel 4 lid 1 van het EG-verbintenissenverdrag beheerst door het recht van het land waarmee deze overeenkomst het nauwst is verbonden. Artikel 4 lid 2 van dit verdrag bepaalt dat de overeenkomst wordt vermoed het nauwst te zijn verbonden met het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten haar verblijfplaats heeft. Nu de kenmerkende prestatie, te weten de tandheelkundige behandelingen, door [eiseres in conventie] zijn verricht en hij in Duitsland woont, is op de onderhavige vordering het Duitse recht van toepassing. Dat de implantaten bij [gedaagde in conventie] zijn aangebracht en zij in Nederland woont, doet hier niet aan af. Anders dan [gedaagde in conventie] stelt, vertoont een behandelovereenkomst geen kenmerken van een consumentenovereenkomst, als bedoeld in artikel 5 lid 2 van het EG-verbintenissenverdrag, zodat de toepasselijkheid van Nederlands recht niet op deze bepaling kan worden gegrond.
in conventie
4.3. Namens [gedaagde in conventie] wordt aangevoerd dat [gedaagde in conventie] ten tijde van het aangaan van de behandelovereenkomst niet compos mentis was. Ter staving van dit verweer wordt een beroep gedaan op het onder 2.7 vermelde "verslag”.
[eiseres in conventie] heeft gesteld dat tijdens de bezoeken aan de praktijk op geen enkele wijze is gebleken dat [gedaagde in conventie] leed aan enige geestelijke stoornis, te meer nu zij op eigen initiatief tandarts [betrokkene 1] heeft bezocht voor een second opinion, zij zonder begeleiding op alle afspraken verscheen en zij zelf met de auto van [woonplaats] naar [woonplaats] reed. Voorts kan uit “het verslag” niet worden afgeleid dat [gedaagde in conventie] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet compos mentis zou zijn geweest, aldus [eiseres in conventie].
4.4. Artikel 104 van het Bürgerliches Gesetzbuch (verder: BGB) luidt:
Geschäftsunfähig ist:
1. wer nicht das siebente Lebensjahr vollendet hat;
2. wer sich in einem die freie Willenbestimmung ausschließenden Zustand krankhafter Störung der Geistestätigkeit befindet, sofern nicht der Zustand seiner Natur nach ein vorübergehender ist.
Uit de uitspraak van het Oberlandesgericht Düsseldorf van 6 maart 1998, Aktenzeichen 7 U 210/95 Familienrechtszeitung 1998-1064, volgt dat voor de beoordeling of sprake is van een geestelijke stoornis, naar Duits recht de volgende maatstaf moet worden gehanteerd:
Ein Ausschluss der freien Willensbestimmung im Sinne von § 104 Ziffer 2 BGB ist anzunehmen, wenn der Betroffene nicht mehr in der Lage ist, seine Entscheidung von vernünftigen Erwägungen abhängig zu machen.
Er dient te worden beoordeeld, vrij vertaald, of de betrokkene in staat was om na een redelijke overdenking het besluit te nemen. Uit “het verslag” volgt dat, hoewel [gedaagde in conventie] aan enkele cognitieve stoornissen leidt, haar bewustzijn helder is en haar denken coherent. Daarom kan uit dit verslag niet worden afgeleid dat [gedaagde in conventie] bij het aangaan van de behandelingsovereenkomst aan een zodanige geestelijke stoornis leed dat zij niet in staat was om na een redelijke overdenking te besluiten tot de behandeling waarbij een door implantaten gedragen prothese werd aangemeten. Derhalve zal de stelling wegens onvoldoende onderbouwing worden verworpen.
4.5. Voorts heeft [gedaagde in conventie] aangevoerd dat geen overeenkomst tot stand is gekomen omdat een behandelovereenkomst, zowel naar Duits recht als naar Nederlands recht schriftelijk zou moeten worden aangegaan. [gedaagde in conventie] beroept zich in deze op de brief van tandarts [betrokkene 2] van 17 november 2005 (zie 2.5).
Ook het Duitse recht schrijft slechts in een beperkt aantal gevallen voor dat overeenkomsten schriftelijk moeten worden aangegaan en een behandelovereenkomst met een tandarts valt daar in beginsel niet onder. Een schriftelijke overeenkomst dient slecht voorafgaand aan de behandeling te worden aangegaan als de tandarts kosten in rekening wil brengen die niet vallen onder de “Gebührenordnung für Zahnärzte„ (tariefregeling voor tandartsen) van de “Bundeszahnärtzekammer„ (Oberlandesgericht Hamm, 6 februari 2006 – Aktenzeichen 3 U 26/00). Uit vergelijking van de in het geding gebrachte rekening met de “Gebührenordnung für Zahnärzte” volgt dat geen behandelingen zijn verricht die niet onder voormelde tariefregeling vallen. Hieruit volgt dat de stelling van [gedaagde in conventie] zal worden verworpen.
4.6. [gedaagde in conventie] heeft tevens opgeworpen dat [eiseres in conventie] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst, nu hij heeft nagelaten tijdig vergoeding van de behandeling aan te vragen bij de zorgverzekeraar van [gedaagde in conventie], dan wel heeft nagelaten haar daarop te wijzen.
Het is juist dat een Duitse tandarts voorafgaand aan een ingrijpende behandeling van een patiënt die bij een Duitse Zorgverzekeraar is verzekerd een zogenaamd “Heil- und Kostenplan” bij de zorgverzekeraar moet indienen en dat de tandarts van de zorgverzekeraar een machtiging dient te ontvangen voor de uitvoering van de behandeling. Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat in het onderhavige geval deze verplichting ook op [eiseres in conventie] rustte. [gedaagde in conventie] is immers geen Duitse patiënt en zij is niet verzekerd bij een Duitse zorgverzekeraar. Nu [gedaagde in conventie] zelf tandheelkundige hulp in het buitenland heeft gezocht, lag het ook op haar weg om voorafgaand aan de behandeling bij haar zorgverzekeraar te informeren of de buitenlandse behandeling voor vergoeding in aanmerking kwam.
Uit het voorgaande volgt dat de vraag of [eiseres in conventie] wist dan wel behoorde te weten dat [gedaagde in conventie] bij een ziekenfonds verzekerd was niet relevant is voor de beoordeling van het geschil. Hetzelfde geldt voor de vraag of [gedaagde in conventie] zelf op het vragenformulier heeft ingevuld dat zij particulier was verzekerd.
Voorts kan uit de onder 2.4 opgenomen brief van Amicon, de zorgverzekeraar van [gedaagde in conventie], niet worden afgeleid dat de aanvraag voor de vergoeding van de kosten van de behandeling niet tijdig is ingediend en dat bij tijdige indiening hiervan [gedaagde in conventie] een zodanige vergoeding had gekregen dat zij slechts een eigen bijdrage van € 45,- had behoeven te betalen. Het door Amicon gehanteerde immers bij de afwijzing het criterium dat “Aanspraak op vergoeding bestaat alleen indien sprake is van een behandeling die niet onnodig kostbaar, onnodig gecompliceerd of tandheelkundig niet doelmatig is”.
Ook de door [gedaagde in conventie] verrichte aanbetaling van € 4.000,- valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet te rijmen met de later door haar ingenomen standpunten dat zij ervan uitging dat de betaling via de verzekeraar zou zijn geregeld en dat zij niet tot de behandeling had besloten, indien zij had geweten dat zij de behandeling volledig zelf zou moeten betalen. Uit het voorgaande volgt dat het verweer dat [eiseres in conventie] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst wordt verworpen, waarmee tevens het beroep op ontbinding van de behandelovereenkomst wordt verworpen.
4.7. Daarnaast werpt [gedaagde in conventie] op dat het wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om [gedaagde in conventie] aan de overeenkomst te houden, nu het onbehoorlijk is om een vrouw van 78 jaar nog een dergelijke dure behandeling aan te bevelen en deze vervolgens bij haar uit te voeren.
Naar Duits recht is sprake van handelen in strijd met de redelijkheid en billijkheid, “Verstoß gegen Treu und Glauben”, geregeld in artikel 242 BGB. Dit artikel luidt:
Der Schuldner ist verpflichtet, die Leistung so zu erbringen, wie Treu und Glauben mit Rücksicht auf die Verkehrssitte es erfordern.
Er is sprake van “Verstoß gegen Treu und Glauben”:
wenn das Festhalten am Vertrag für einen Vertragspartner zu einem untragbaren, mit Recht und Gerechtigkeit offensichtlich unvereinbaren Ergebnis führt.
Vrij vertaald is sprake van een “Verstoß gegen Treu und Glauben” indien de nakoming van de overeenkomst voor een partij leidt tot een ondragelijk klaarblijkelijk met recht en rechtvaardigheid onverenigbaar resultaat.
[eiseres in conventie] heeft [gedaagde in conventie] prijsopgaven gegeven voor twee behandelingen met een aanzienlijk prijsverschil. De kosten- batenanalyse die voorafgaat aan de keuze voor een door implantaten gedragen prothese, is en blijft een keuze die de patiënt, ongeacht de leeftijd, zelf dient te maken. Voorts volgt zowel uit de door [gedaagde in conventie] in het geding gebrachte brief van tandarts [betrokkene 2] (zie 2.5), als uit de door [eiseres in conventie] in het geding gebrachte brief van tandarts Van der Veld (zie 2.3), dat er geen tandheelkundige bezwaren zijn tegen deze behandeling. [betrokkene 2] schrijft zelfs dat “een volledige prothese op implantaten een prima oplossing is”.
Nu de keuze voor de aard van de behandeling bij [gedaagde in conventie] lag en ook tandheelkundig geen bezwaren zijn aangevoerd tegen deze behandeling, kan niet worden gezegd dat de vordering tot nakoming van de overeenkomst leidt tot een ondragelijk klaarblijkelijk met recht en rechtvaardigheid onverenigbaar resultaat. Hieruit volgt dat dit verweer wordt verworpen.
4.8. [gedaagde in conventie] werpt op dat [eiseres in conventie] onzorgvuldig heeft gehandeld omdat hij - ook in het geval dat een 78-jarige vrouw geen last gehad zou hebben van stoornissen - voorafgaand aan een behandeling als de onderhavige bij de kinderen van de patiënt zou moeten verifiëren of zij op de hoogte zijn van de wens van de ouder. Uit het eerste lid van artikel 104 BGB (zie 4.4) volgt dat men vanaf 8 jaar naar Duits recht staat wordt geacht in staat te zijn om na redelijke overdenking besluiten te nemen. De kennelijk aan het verweer van [gedaagde in conventie] ten grondslag liggende gedachte dat boven een bepaalde leeftijd het vermogen tot redelijk denken zodanig afneemt dat het niet verifiëren van de besluiten van ouderen bij hun kinderen tot onrechtmatig handelen leidt, vindt derhalve geen steun in het (Duitse) recht.
Voorts is aangevoerd dat [eiseres in conventie] onzorgvuldige heeft gehandeld omdat hij onvoldoende geverifieerd zou hebben of [gedaagde in conventie] zich bewust was van de aard en de prijs van de behandeling. Uit de brief van 24 september 2004 van [betrokkene 1] volgt dat [gedaagde in conventie] zich bewust was van de aard van de behandeling. Zij heeft immers aan Van der Veld kunnen duidelijk maken welke tandheelkundige behandeling zij door [eiseres in conventie] wilde laten uitvoeren. Dat [gedaagde in conventie] zich bewust was van de kosten van de behandeling volgt uit de betaling van een voorschot van € 4.000,- door haar en de onbetwiste stelling van [eiseres in conventie] dat na een kostenraming van € 10.062,60 tijdens de bespreking van het behandelplan met [gedaagde in conventie] een vaste prijs van € 8.000,- is overeengekomen. Nu ook hetgeen [gedaagde in conventie] verder heeft aangevoerd niet tot de conclusie kan leiden dat [eiseres in conventie] onzorgvuldig heeft gehandeld, wordt dit verweer als onvoldoende onderbouwd verworpen.
4.9. Nu alle verweren van [gedaagde in conventie] zijn verworpen, zal de hoofdsom van de vordering van [eiseres in conventie] worden toegewezen.
[gedaagde in conventie] heeft aangeboden te bewijzen dat zij al bij het sluiten van de behandelovereenkomst last had van de door onderzoeker [betrokkene 3] geconstateerde stoornissen. Dit bewijsaanbod zal worden gepasseerd. Immers de in “het verslag” geconstateerde cognitieve stoornissen stonden niet in de weg aan de conclusie dat het bewustzijn van [gedaagde in conventie] helder was en haar denken coherent. Dus zelfs indien vast zou komen te staan dat [gedaagde in conventie] ten tijde van het sluiten van de behandelovereenkomst aan de in “het verslag” genoemde stoornissen leed, kan daaruit niet volgen dat [gedaagde in conventie] toen niet compos mentis was. Ook overigens heeft [gedaagde in conventie] geen feiten of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Voor een bewijsopdracht is daarom geen plaats.
4.10. Op grond van artikel 10 lid 1 onder c van het EG-verbintenissenverdrag wordt de verschuldigdheid van wettelijke rente over de vordering van [eiseres in conventie], voor zover voortvloeiend uit de behandelovereenkomst beheerst door het op die overeenkomst toepasselijke recht. Gelet op hetgeen onder 4.2 is overwogen, is het Duitse recht, dus de Duitse regeling van de wettelijke rente toepasselijk. In gevolge het bepaalde in artikel 288 BGB betreft het een rente van 5% boven de “Basiszinssatz” die ieder half jaar wordt vastgesteld en op 30 mei 2005 1.21 % bedroeg. Nu niet gesteld is dat verzuim is ingetreden na het verstrijken van de betalingstermijn van de rekening, is de gevorderde wettelijke rente eerst toewijsbaar vanaf de uiterste betalingstermijn vermeld in de ingebrekestelling, te weten 30 mei 2005.
4.11. Partijen zijn voorts in geschil over een bedrag groot € 628,71 aan buitengerechtelijke incassokosten dat [eiseres in conventie] heeft gevorderd. Nadat [gedaagde in conventie] heeft aangevoerd dat er slechts werkzaamheden zijn verricht ter instructie van de zaak en ter voorbereiding van de gedingstukken, heeft [eiseres in conventie] de werkzaamheden ten behoeve van de buitengerechtelijke incassokosten afdoende gespecificeerd. Nu [gedaagde in conventie] de kosten na specificatie niet nader heeft betwist, zal de rechtbank het gevorderde bedrag toewijzen. De gevorderde kosten zijn al vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag van de dagvaarding, zodat wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten toewijsbaar is vanaf 24 augustus 2005. Zoals onder 4.10 is overwogen, dient de wettelijke rente berekend te worden naar Duits recht.
4.12. [gedaagde in conventie] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De extra proceskosten veroorzaakt door de verwijzing naar de civiele sector van deze rechtbank komen ook ten laste van [gedaagde in conventie]. De verwijzing was noodzakelijk door haar betwisting bij de kantonrechter van de rechtstitel, die het bedrag van € 5.000,- te boven ging. Het procureursalaris wordt begroot op een half punt van het liquidatietarief rechtbanken en hoven. De kosten aan de zijde van [eiseres in conventie] worden aldus begroot op:
- dagvaarding € 85,60
- vast recht € 296,00
- salaris gemachtigde € 400,00 (2,0 punten x tarief € 200,00)
- salaris procureur € 192,00 (0,5 punt x tarief € 384,00)
Totaal € 973,60
in reconventie
4.13. Bij conclusie van repliek in reconventie heeft [gedaagde in conventie] zijn vordering gekwalificeerd als een voorwaardelijke tegenvordering. Nu de vordering in conventie wordt toegewezen, komt de rechtbank toe aan de voorwaardelijk ingestelde vordering in reconventie.
4.14. [gedaagde in conventie] heeft haar eis in reconventie geheel gegrond op de verweren die zij in conventie heeft gevoerd. Nu de verweren in conventie zijn verworpen, dient de vordering in reconventie te worden afgewezen.
4.15. [gedaagde in conventie] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank is van oordeel dat de procedure in voorwaardelijke reconventie dermate nauw met de procedure in conventie is verbonden, dat enkel de kosten voor de conclusie van dupliek in reconventie voor vergoeding in aanmerking komen. De kosten aan de zijde van [eiseres in conventie] worden begroot op € 200,- voor het salaris van de gemachtigde (1 punt × tarief € 200,-).
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. veroordeelt [gedaagde in conventie] om aan [eiseres in conventie] te betalen een bedrag van € 4.070,46 ( vierduizendzeventig euro en zesenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente naar Duits recht zoals is overwogen onder 4.10, over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 30 mei 2005 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde in conventie] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres in conventie] tot op heden begroot op € 973,60.
5.3. veroordeelt [gedaagde in conventie] in de buitengerechtelijke incassokosten aan de zijde van [eiseres in conventie], groot € 628,71, te vermeerderen met de wettelijke rente naar Duits recht zoals is overwogen onder 4.9, over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 24 augustus 2005 tot aan de dag van volledige betaling,
5.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.5. wijst de vorderingen af,
5.6. veroordeelt [gedaagde in conventie] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres in conventie] tot op heden begroot op € 200,00.
5.7. verklaart de proceskostenveroordeling - uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.H. van Laethem en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2007.