ECLI:NL:RBARN:2007:AZ9463

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
25 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/3354
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar inzake onroerende zaakbelasting en afvalstoffenheffing

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 25 januari 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, [X], en de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem. Eiseres had een aanslag gemeentelijke heffingen ontvangen, die bestond uit onroerende zaakbelasting en afvalstoffenheffing. Eiseres stelde dat de aanslag onterecht was opgelegd, omdat zij slechts een kamer in een herenhuis huurde en derhalve niet als gebruiker van het pand kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet ter zitting is verschenen, maar dat de uitnodiging om te verschijnen op juiste wijze was verzonden. Verweerder, de heffingsambtenaar, was ook niet verschenen, maar had wel de oproeping ontvangen. Eiseres voerde aan dat de termijnoverschrijding voor het indienen van bezwaar verschoonbaar was, omdat zij door een bedreigende situatie in het pand genoodzaakt was om te verhuizen en daardoor de aanslag niet had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar wegens termijnoverschrijding onterecht was, omdat eiseres niet in verzuim was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en droeg verweerder op om een nieuwe uitspraak te doen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd de gemeente Arnhem gelast om het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank benadrukte dat de zaak teruggeworpen moest worden naar verweerder voor een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar, waarbij ook de argumenten van eiseres tegen de afvalstoffenheffing relevant zijn.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/3354
Uitspraakdatum: 25 januari 2007
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende [Z], eiseres,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres op 28 februari 2005 een aanslag gemeentelijke heffingen over het jaar 2005 opgelegd met aanslagnummer [00000]. Het betreft een bedrag van totaal € 376,54, opgebouwd uit een bedrag van € 217,10 aan onroerende zaakbelasting gebruik en een bedrag van (€ 10,06+ € 149,38=) € 159,44 aan afvalstoffenheffing. De aanslag heeft betrekking op het object [a-straat 1] te [Z].
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 mei 2006 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Na ambtshalve beoordeling heeft verweerder de aanslag verminderd tot een bedrag van € 281,48 door ontheffing te verlenen van de afvalstoffenheffing voor een bedrag van € 95,06.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 23 mei 2006, ontvangen bij de rechtbank op 6 juni 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2006 te Arnhem.
Partijen zijn niet verschenen. Eiseres is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 25 oktober 2006 aan eiseres op het adres [adres A], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiseres is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
Verweerder heeft de oproeping ontvangen, zo is gebleken uit telefonische navraag door de griffier, maar hij is door een vergissing zijnerzijds niet ter zitting verschenen.
2. Feiten
Per 1 december 2004 is eiseres gaan wonen op het adres [a-straat 1] te [Z]. Zij heeft daartoe een huurovereenkomst getekend voor de duur van 1 jaar, tegen een huurprijs van € 315 per maand. Artikel 3 van het huurcontract bepaalt dat het gehuurde naar aard en indeling is bestemd om te worden bewoond “door 1 personen”.
Eiseres heeft van 16 december 2004 tot 14 april 2005 in het buitenland verbleven.
Op 3 mei 2005 heeft eiseres zich laten inschrijven op het adres [adres B].
Per 1 juni 2005 heeft eiseres zich ingeschreven op het adres [adres C].
Op 12 juli 2005 ontving eiseres op het adres [adres C] een dwangbevel voor de betaling van de onderhavige aanslag.
Op dezelfde dag, 12 juli 2005, heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
3. Geschil
Primair is in geschil of verweerder eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
Eiseres meent dat die overschrijding verschoonbaar is, omdat zij zich door de bedreigende situatie in het pand [a-straat 1] (ontdekking wietplantage, boze verhuurder, bewapende mensen en politie in de woning) genoodzaakt zag de woning op 15 december 2004 te verlaten en voor haar eigen veiligheid naar [het buitenland] te vluchten. Daardoor heeft zij de aanslag niet ontvangen. Zij voert aan dat zij pas op 12 juli 2005 door het dwangbevel kennis heeft gekregen van de aanslag.
Subsidiair is in geschil of de onderhavige aanslag gemeentelijke heffingen terecht aan eiseres is opgelegd.
Eiseres concludeert dat het beroep gegrond wordt verklaard, dat de uitspraak op bezwaar wordt vernietigd en dat wordt bepaald dat ten onrechte een aanslag is opgelegd.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep, primair omdat het bezwaar niet-ontvankelijk is en subsidiair (als het bezwaar wel ontvankelijk is) omdat eiseres terecht als gebruiker is aangemerkt.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid bezwaar
Verweerder heeft de stellingen van eiseres over het verlaten van de woning niet bestreden, zodat daarmee vaststaat dat het is gegaan zoals eiseres heeft gesteld. Verweerder heeft echter aangevoerd dat eiseres vanaf 14 april 2005, dan wel vanaf 3 mei 2005 kennis had kunnen krijgen van de aanslag door de post op te halen van het adres [a-straat 1]. Het komt volgens verweerder voor risico van eiseres als zij hiervoor niet zorg draagt.
Eiseres heeft echter aangevoerd dat de verhuurder haar huurcontract eind december heeft opgezegd en dat, toen haar vader haar spulletjes kwam ophalen, al haar spullen door de verhuurder in beslag waren genomen. Er woonde al iemand anders en er was ook geen post voor eiseres, zo werd gezegd. Verweerder heeft een en ander niet weersproken, zodat ook deze gang van zaken daarmee in rechte vast staat.
In die omstandigheden komt het naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet voor risico van eiseres dat zij geen kennis heeft kunnen nemen van de aanslag voordat zij hiervan door het dwangbevel op de hoogte kwam. Aldus kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat eiseres in verzuim was en is de termijnoverschrijding verschoonbaar. De niet-ontvankelijkverklaring wegens termijnoverschrijding had daarom met toepassing van artikel 6:11 van de Awb achterwege dienen te blijven.
Het bovenstaande brengt mee dat het beroep gegrond is.
Inhoudelijke beoordeling
Volgens de uitspraak van de Hoge Raad van 9 juni 2006, V-N 2006/33.7, is in een geval als het onderhavige de hoofdregel dat de rechter de zaak terugwijst zodat opnieuw op het bezwaar kan worden beslist (hierna: de terugwijsregel). Volgens de Hoge Raad kan echter van de terugwijsregel worden afgeweken “indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat de belanghebbende (bij de rechtbank aangeduid als eiseres, rb.) niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet.”
De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval onvoldoende grond is om van de terugwijsregel af te wijken. Weliswaar kan worden aangenomen dat in de processtukken van partijen het verzoek besloten ligt om de zaak inhoudelijk af te doen als de rechtbank van oordeel is dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, maar dat is in dit geval niet voldoende. De rechtbank kan de zaak op basis van de stukken namelijk niet beslissen zonder enerzijds verweerder te overvallen met een oordeel over kamerverhuur en anderzijds eiseres mogelijk te benadelen op het punt van de afvalstoffenheffing. Een en ander zal hieronder nader worden toegelicht. Nu beide partijen niet ter zitting zijn verschenen, kon de rechtbank ook niet in overleg met partijen tot een oplossing te komen. In het licht van de terugwijsregel gaat het naar het oordeel van de rechtbank in dit geval te ver om het vooronderzoek te heropenen of partijen op te roepen voor een nieuwe zitting. Terugwijzing dient daarom te volgen.
Ter nadere toelichting dient het volgende.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat er sprake was van kamerverhuur. Zij heeft dit onderbouwd door te verwijzen naar de lage huurprijs en naar de omstandigheid dat het pand aan de [a-straat 1] een herenhuis is met twee etages, waarvan eiseres één klein kamertje op de tweede etage had gehuurd. Volgens eiseres bevinden zich op de eerste etage de gezamenlijke keuken, een toilet en twee kamers. Op de tweede etage zijn er drie kamers (twee kleine en een grote) en een badkamer. De twee kamers op de eerste etage werden gehuurd door een man, de grote kamer op de tweede etage werd bewoond door een andere man, aldus eiseres. Eén van de kleine kamers op de tweede verdieping werd door haarzelf bewoond, zo stelt zij.
Verweerder heeft in dit verband slechts opgemerkt dat op 1 januari 2005 alleen eiseres als bewoner van het pand stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: GBA).
De rechtbank leidt uit de door verweerder overgelegde uitdraai uit de GBA af dat eiseres op 1 januari 2005 inderdaad de enige persoon was die ingeschreven was op het adres [a-straat 1]. Uit die uitdraai blijkt echter ook dat zich op 18 januari 2005 zeven andere mensen op dat adres hebben ingeschreven.
In het licht van de stellingen van eiseres over de indeling en bewoning van het pand en in het licht van de lage huurprijs, de tekst van artikel 3 van het huurcontract en de hiervoor bedoelde zeven inschrijvingen in de GBA, komt het de rechtbank aannemelijk voor dat eiseres slechts één kamer in het pand had gehuurd (met gezamenlijk gebruik van keuken en badkamer) en dat de verhuurder andere kamers in het pand aan diverse andere mensen verhuurde.
Indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat eiseres slechts één kamer, dus een onzelfstandige woonruimte, had gehuurd, dan geldt het volgende.
Artikel 220b, lid 1, onder a, van de Gemeentewet en de daarop gebaseerde regeling in verweerders Verordening op de heffing en de invordering van onroerende zaakbelastingen 2005, artikel 1, lid 2, onder b, brengt mee dat verweerder bij kamerverhuur de aanslag onroerende zaakbelasting gebruik niet aan eiseres kon opleggen, maar dat hij deze aan de verhuurder van het pand had moeten opleggen. Het gebruik van het deel van het pand door eiseres wordt volgens die bepaling immers aangemerkt als gebruik door degene die dit deel aan haar in gebruik heeft gegeven, dus de verhuurder. In dat geval dient de aan eiseres opgelegde aanslag onroerende zaakbelasting gebruik dus te worden vernietigd.
De rechtbank leidt uit de processtukken af dat verweerder zich dit ofwel niet heeft gerealiseerd, ofwel dat hij van mening is dat eiseres de kamerverhuur niet voldoende heeft onderbouwd. In de bezwaarfase is dit punt door de niet-ontvankelijkverklaring echter niet nader uitgewerkt. In een nieuwe bezwaarbehandeling kan dat alsnog gebeuren.
Een ander punt is dat eiseres in bezwaar en in beroep geen gronden heeft gericht tegen de aan haar opgelegde afvalstoffenheffing. Verweerder is in het verweerschrift dan ook niet ingegaan op de afvalstoffenheffing en hij heeft de betreffende verordening ook niet overlegd. Daarom kan de rechtbank de aanslag voor wat betreft de afvalstoffenheffing niet beoordelen. Het komt de rechtbank echter voor dat de argumenten van eiseres tegen de onroerende zaakbelasting gebruik (geen feitelijk gebruik, onzelfstandige woonruimte) ook relevant zijn voor de afvalstoffenheffing.
In een nieuwe bezwaarprocedure kan verweerder dit punt alsnog, eventueel ambtshalve, beoordelen.
Gelet op het bovenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard vanwege de onterechte niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. De rechtbank zal de zaak terugwijzen, zodat verweerder het bezwaar alsnog inhoudelijk kan behandelen.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het bezwaar daarin niet-ontvankelijk is verklaard;
- draagt verweerder op om een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- gelast dat de gemeente Arnhem het door eiseres betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van M. Brouwer, griffier, op 25 januari 2007.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.