zaaknummer / rolnummer: 130170 / HZ ZA 05-1451
Vonnis van 24 januari 2007
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam] HOUTHANDEL EN HOUTVERWERKENDE INDUSTRIE B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. J.R.O. Dantuma,
advocaat mr. Chr.B. Geurink te Doetinchem,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BETON INDUSTRIE BARNEVELD B.V.,
gevestigd te Voorthuizen, gemeente Barneveld,
gedaagde,
procureur mr. S.M. van der Zwan,
advocaat mr. A.H.J. Emmen te Soest.
Partijen zullen hierna [eiseres] en BIB genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 februari 2006;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 24 april 2006;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 12 juni 2006;
- een door ir. [betrokkene 2], ABT B.V., opgesteld deskundigenbericht van 1 juni 2006;
- een door ir. [betrokkene 2], ABT B.V., opgestelde aanvulling op het deskundigenbericht van 30 juni 2006;
- de conclusie na deskundigenbericht en getuigenverhoor van 4 oktober 2006, met bijlagen;
- de conclusie na deskundigenbericht en getuigenverhoor van 29 november 2006.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Gebleven wordt bij hetgeen in het tussenvonnis van 8 februari 2006 is overwogen en beslist. Voorts is in de begrotingsbeslissing van deze rechtbank van 15 augustus 2006 reeds beslist op de bezwaren die partijen hebben ingebracht tegen de betaling van de deskundige.
2.2. In geschil is de vraag of de betonbalken (verder: lateien) die in maart 2001 zijn gebruikt bij de inrichting van de kalverstal van [betrokkene] in [woonplaats] zijn geleverd door BIB. Indien dat het geval is, dient vervolgens de vraag te worden beantwoord of deze lateien gebrekkig waren. In het tussenvonnis van 8 februari 2006 is aan [eiseres] opgedragen te bewijzen dat zij de lateien van BIB heeft gekocht en geleverd heeft gekregen. Voorts is ir. [betrokkene 2], werkzaam bij ABT B.V., als deskundige benoemd (verder: ABT). ABT is verzocht - samengevat - de lateien te beschrijven, vast te stellen wie de producent van de lateien is, de oorzaak van het doorbuigen en doorbreken vast te stellen en het draagvermogen te beoordelen.
2.3. Zowel [betrokkene 3], de directeur van BIB, als [betrokkene 4], directeur van VBBI, het bedrijf dat BIB heeft overgenomen, hebben tijdens het getuigenverhoor verklaard dat het merendeel van de lateien voor de stal van [betrokkene] aan [eiseres] is geleverd door BIB. Van Beek heeft verklaard dat hij de overige lateien heeft herkend en dat deze zijn geproduceerd door [betrokkene 7]. [betrokkene 5], de chauffeur van [eiseres], heeft verklaard dat hij twee maal een lading lateien van BIB naar [betrokkene] heeft getransporteerd. Uit de door [eiseres] in het geding gebrachte facturen volgt dat BIB haar in maart 2001 drie keer lateien met een lengte van 2,75 meter heeft geleverd. Op 5 maart zijn 176 lateien afgehaald, op 8 maart zijn 349 lateien afgehaald en op 13 maart zijn 100 lateien afgehaald. In de stal van [betrokkene] zijn 540 lateien gebruikt. ABT heeft tijdens haar onderzoek 430 vervangen lateien op het erf van [betrokkene] aangetroffen. Negen van de aangetroffen lateien hadden één groef in de kopse kanten en een hoofdwapening met een diameter van 10 mm. De overige lateien hadden een hoofdwapening met een diameter van 12 mm en de groef in de kopse kant ontbrak. ABT acht het niet waarschijnlijk dat de lateien met een groef in de kopse kant door dezelfde fabrikant zijn geproduceerd als de andere lateien. [betrokkene 3] en [betrokkene 6] hebben verklaard dat BIB nooit lateien met een hoofdwapening van 10 mm heeft geproduceerd en nooit lateien bij [betrokkene 7] hebben ingekocht. [betrokkene 6] hebben voorts verklaard dat de vrachtwagens die de lateien kwamen ophalen, meestal leeg waren maar dat er soms al lateien oplagen. Gelet op voormelde conclusie van ABT, de verklaring van [betrokkene 5], de verhouding tussen de aangetroffen lateien met en zonder een groef in de kopse kant en de in het geding gebrachte facturen betreffende de leveringen van BIB, acht de rechtbank het bewezen dat van de in totaal 540 lateien die zijn gebruikt in de stal van [betrokkene], 525 (176 + 349) door de BIB zijn geproduceerd en geleverd. H. Willems, de bedrijfsleider van [eiseres], heeft verklaard dat zij bij zo’n 20 tot 30 klanten problemen hebben met lateien geleverd door [betrokkene 7], omdat deze lateien een te lichte wapening hebben. Gelet op het deskundigenbericht van ABT en de verklaringen van [betrokkene 4], H. Willems en [betrokkene 6] acht de rechtbank het aannemelijk dat de overige 15 lateien - met een hoofdwapening met een diameter van 10 mm en een groef in de kopse kant - afkomstig zijn van [betrokkene 7]. Ten aanzien van deze lateien is [eiseres] er in ieder geval niet in geslaagd te bewijzen dat deze zijn geleverd door BIB. Daarom kunnen deze lateien bij de verdere beoordeling van het geschil buiten beschouwing worden gelaten. De verklaring van [betrokkene 5] dat [betrokkene 6] tegen hem zou hebben gezegd “dat BIB ook beton bij een ander vandaan kon halen” en hij lateien op het terrein van BIB heeft zien liggen die op een zelfde wijze waren gestapeld als de lateien van [betrokkene 7], doet daar niet aan af. [betrokkene 3] en [betrokkene 6] ontkennen immers dat lateien bij [betrokkene 7] werden ingekocht en uit de verklaring van [betrokkene 5] volgt dat ook producent [betrokkene 8] de lateien op deze manier stapelt. Voorts legt [betrokkene 5] in zijn verklaring geen verband met de leveringen die bestemd waren voor de stal van [betrokkene].
2.4. Vervolgens dient (alleen) de vraag te worden beantwoord of de (525) door BIB geleverde lateien met een hoofdwapening met een diameter van 12 mm gebrekkig waren. ABT heeft de zich op het erf van [betrokkene] bevindende lateien onderzocht. Voorts zijn negen van de lateien meegenomen voor nader onderzoek. Vier van deze lateien waren voorzien van een groef in de kopse kant. ABT beantwoordt de in het tussenvonnis van 8 februari 2006 geformuleerde vragen, voor zover van belang, als volgt (het laatste cijfer van het nummer van de subparagraaf correspondeert met het nummer van de vraag):
2.4.1. Naast de reeds onder 2.3. gemelde gegevens waren de lateien die op het erf van [betrokkene] zijn aangetroffen 180 mm hoog, de onderzijde van de balk was 75 mm breed en de bovenzijde was 90 mm breed. Circa vier lateien waren gebroken en naar schatting waren circa 60 á 70% van de lateien over de balklengte gescheurd. Bij een deel van de lateien is een kromming geconstateerd.
2.4.2. Het lijkt onwaarschijnlijk dat de negen lateien met een groef in de kopse kant geproduceerd zijn door dezelfde producent als de overige lateien. De overige lateien lijken wel door dezelfde producent te zijn vervaardigd.
2.4.3. Ten aanzien van de in rekening te brengen belastingen was ten tijde van het inrichten van de kalverstal de NEN 3873 'Roostervloeren van gewapend beton voor stalgebouwen' van toepassing.
2.4.4. De exacte oorzaak van het breken van de twee lateien die volgens [betrokkene] tijdens het gebruik zijn gebroken, is niet meer te achterhalen. Maar het is aannemelijk dat het breken het gevolg is van beschadigingen opgetreden op het tasveld, tijdens de montage of het vervoer.
2.4.5. De geconstateerde vervorming of kromming van de lateien waarbij de lateien aan de bovenzijde “hol lijken” is niet het gevolg van doorbuigen, maar van de uitdrogingskrimp tijdens het productieproces. Doordat zich aan de bovenzijde van de balk ongeveer 10% meer beton bevindt en de krimp aan de bovenzijde verhinderd wordt door wapening met een diameter van 6 mm en aan de onderzijde door wapening met een diameter van 12 mm, trekken de lateien tijdens het drogen iets krom.
2.4.6. Uit de door de TU Eindhoven uitgevoerde destructieve beproeving van de lateien volgt dat zowel de lateien met een hoofdwapening met een diameter van 12 mm als de lateien met een hoofdwapening met een diameter van 10 mm voldoende draagvermogen hebben indien zij worden toegepast met een hart op hart afstand van 1,15 en 1,00 meter. Volgens ABT is het onwaarschijnlijk dat de lateien tijdens normaal gebruik door overschrijding van de belasting zijn gebroken. De duurzaamheid van de lateien met een hoofdwapening met een diameter van 10 mm voldoet echter niet rekentechnisch. Door het lage wapeningspercentage neemt de spanning in het staal toe, waardoor de scheurwijdte en daarmee de kans op corrosie van de wapening snel toeneemt.
2.4.7. Ook bij een gebruik van de lateien met een hart op hart afstand van 0,80 meter hebben de lateien met een hoofdwapening met een diameter van 10 mm voldoende draagvermogen, maar voldoet de wijdte van de scheuren niet aan de eisen. Op de lange termijn, enkele jaren, kan door het agressieve milieu misschien wel vroegtijdig breuk optreden. Dit zou dan alleen bij de negen afwijkende lateien het geval zijn.
2.4.8. Volgens ABT zijn de lateien zonder groef niet gebrekkig. De lateien met groef (circa negen stuks) zijn wel gebrekkig, omdat de aanwezige hoofdwapening onvoldoende is om bij een hart op hart afstand van 0,8 m en 1,0 m de duurzaamheid te waarborgen. ABT heeft de diameter van de hoofdwapening van de twee in de stal gebroken lateien niet vast kunnen stellen.
Het herstellen van de roostervloer heeft bestaan uit het vervangen van alle lateien. Volgens ABT had volstaan kunnen worden met het vervangen van de reeds gebroken lateien (twee stuks) en de negen afwijkende lateien.
2.5. [eiseres] heeft het (concept)deskundigenbericht onder meer betwist door het in het geding brengen van rapporten van Stork CMT van 29 mei 2006, 17 juli 2006 en 7 september 2006, waarin Stork CMT het concept deskundigenbericht, het definitieve deskundigenbericht en de aanvulling daarop heeft beoordeeld. Na aanpassing van het (concept)deskun-digenbericht en het uitbrengen van de aanvulling daarop richt de kritiek van Stork CMT zich nog op de door ABT aangegeven oorzaak van de breuk van de aangetroffen lateien, de door ABT gehanteerde vloerbelasting, de vraag of kromme en gescheurde lateien gebrekkig zijn en de wijze waarop ABT de druksterkte van het beton heeft bepaald.
2.5.1. ABT concludeert dat de lateien voldoende draagkracht hebben en dat de twee lateien die tijdens het gebruik zijn gebroken, niet als gevolg van de normale gebruiksbelasting zijn bezweken. ABT stoelt deze conclusie op het feit dat de werkelijke bezwijkcapaciteit tijdens de beproeving door de TU Eindhoven fors hoger bleek te zijn dan de volgens de norm vereiste capaciteit.
Volgens Stork CMT diende ABT zowel bij het hanteren van NEN 3873 als bij het hanteren van NEN-EN 12337, gelet op het gewicht van de kalveren tijdens de laatste weken, uit te gaan van een veranderlijke vloerbelasting van 5 kN/m2 (500 kg per m2), wat bij een hart op hart afstand van de lateien van 1 meter neerkomt op 5 kN/m1 (500 kg) per meter. Stork CMT stelt voorts dat uit NEN 3873 volgt dat met een veiligheidsfactor van 1,7 moet worden gerekend.
Nu ook Stork CMT - met de door haar gehanteerde veiligheidsfactor en maximale vloerbelasting - concludeert dat de lateien met een hoofdwapening met een diameter van 12 mm constructief voldoen, is beantwoording van de vraag of ABT bij haar onderzoek van de juiste vloerbelasting en veiligheidsfactor is uitgegaan niet relevant. De twijfel die Stork CMT uitspreekt over de duurzaamheid van deze lateien, is niet nader onderbouwd en kan dus buiten beschouwing blijven. Dit geldt te meer nu Stork CMT zelf aangeeft dat zij de scheurwijdte niet heeft gecontroleerd. Hierbij moet voorts worden opgemerkt dat ook Stork CMT in haar berekeningen een ruime veiligheidsmarge hanteert.
2.5.2. De op het erf van [betrokkene] aangetroffen gebroken lateien hadden een hoofdwapening met een diameter van 12 mm. Stork CMT geeft terecht aan dat de mogelijke oorzaak van de breuk van deze lateien niet met zekerheid kan worden vastgesteld. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.5.1. is overwogen, is voor de beantwoording van de vraag of BIB gebrekkige lateien heeft geleverd, de vraag waardoor de (overige) aangetroffen gebroken lateien zijn bezweken niet relevant. Immers [eiseres] stelt dat slechts twee lateien tijdens het gebruik zijn bezweken en hierbij is niet gesteld dat het om lateien gaat met een hoofdwapening met een diameter van 12 mm. Voorts is het aannemelijk dat er lateien zijn gebroken tijdens het verwijderen en opstapelen en dat enkele lateien voor het onderzoek naar de diameter van de hoofdwapening zijn beschadigd. De rechtbank verwijst hierbij naar de bij het deskundigenbericht gevoegde foto 4 en de bij de aanvulling op het deskundigenbericht gevoegde foto waarop te zien is dat op twee gebroken lateien, andere lateien zijn opgetast. Verder wordt verwezen naar de bij het deskundigenbericht gevoegde foto’s 5 en 6 en naar de bij de aanvulling op het deskundige bericht gevoegde foto, waarop te zien is dat bij een drietal lateien de (hoofd)wapening is vrijgehakt.
2.5.3. ABT is voorts tot de conclusie gekomen dat het niet noodzakelijk was alle lateien te vervangen omdat ook de kromme en gescheurde lateien niet gebrekkig waren (zie 2.4.5).
Stork CMT bestrijdt niet dat kromming een normaal verschijnsel is en vult hierop aan dat eenmaal doorgebogen lateien gezien de aard van het materiaal en vuilvorming in de scheuren niet meer (volledig) tot de oorspronkelijke staat zullen terugveren. De aangetroffen kromming is volgens Stork CMT een optelsom van de kromming die is ontstaan tijdens de productie en de kromming die ontstaat door het na belasting niet (volledig) terugveren van gescheurde lateien in de oorspronkelijke toestand. Uit de bovenstaande aanvulling van Stork CMT volgt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat kromme lateien reeds door de kromming als gebrekkig moeten worden beschouwd.
2.5.4. ABT beschouwt de geconstateerde scheurvorming van de lateien met een hoofdwapening met een diameter van 12 mm niet als schade. Ook optreden van scheurvorming in gewapend beton is een normaal verschijnsel, omdat de wapening anders niet op spanning komt, aldus ABT. Stork CMT deelt de opvatting dat enige scheurvorming normaal is, maar merkt op dat afhankelijk van de hoeveelheid en aard van de scheuren, scheurvorming wel degelijk als schade kan worden beschouwd.
De kritiek van de partijdeskundige dat ABT de indruk wekt dat scheurvorming niet als schade is aan te merken, berust naar het oordeel van de rechtbank op een verkeerde lezing van het deskundigenbericht en de aanvulling daarop. De door de rechtbank in overleg met partijen aangestelde onafhankelijke deskundige heeft bij de beantwoording van de vraag of de lateien gebrekkig zijn, rekening gehouden met de aard en omvang van de scheurvorming. Immers juist de aard en omvang van de scheurvorming brengt ABT tot de conclusie dat de lateien met een hoofdwapening met een diameter van 10 mm onvoldoende duurzaam zijn en dat de lateien met een hoofdwapening met een diameter van 12 millimeter voldoende duurzaam zijn. Voorts volgt uit de beproeving door de TU Eindhoven dat ook gescheurde lateien met een hoofdwapening met een diameter van 12 mm, daadwerkelijk nog over ruim voldoende draagkracht beschikten.
2.5.5. Nu zowel Stork CMT als ABT van mening zijn dat de druksterkte van het beton van ondergeschikt belang is voor de hoogte van de uiteindelijke bezwijklast van de latei en de druksterkte van het beton van de door BIB geleverde latei bij beproeving in het laboratorium van ABT voldeed aan de norm in het rapport van “De Krijger”, zal de rechtbank verder geen aandacht besteden aan de kritiek van Stork CMT op dit deel van het onderzoek van ABT.
2.6. ABT concludeert dat het vervangen van alle lateien niet nodig was en dat had kunnen worden volstaan met het vervangen van de gebroken lateien en de lateien met een groef in de kopse kant. Mede gelet op hetgeen onder 2.5.1 tot en met 2.5.5 is overwogen, zijn deze conclusies door de deskundige goed gemotiveerd, komen de rechtbank juist en overtuigend voor en worden door haar overgenomen.
Hieruit volgt dat de 525 door BIB geleverde lateien niet gebrekkig waren. Ook indien de twee lateien die tijdens het gebruik zijn gebroken, door BIB zouden zijn geleverd, dan is dit niet aan BIB toe te rekenen. Het bezwijken van de lateien is immers veroorzaakt door beschadiging op het tasveld, tijdens het transport en/of tijdens de montage en gesteld noch gebleken is dat BIB beschadigde lateien heeft geleverd. Nu [eiseres] ten aanzien van de overige 15 lateien er niet in geslaagd is te bewijzen dat deze zijn geleverd door BIB, kan BIB niet aansprakelijk gesteld worden voor schade veroorzaakt door gebrekkigheid van deze lateien. Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen zullen worden afgewezen.
2.7. [eiseres] heeft voorts gesteld dat de aard en omvang van de eventuele schade moeilijk in de kalverstal kon worden vastgesteld en dat zij tot vervanging van alle lateien heeft besloten, omdat zij waarde hechtte aan het behoud van haar goede naam, [betrokkene] stagnatieschade leidde en zij door [betrokkene] en Denkavit Nederland B.V. onder druk werd gezet. Dit doet echter niet af aan het feit dat BIB slechts aansprakelijk is voor aan haar toerekenbare schade.
2.8. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Beton Industrie Barneveld B.V. worden begroot op:
- vast recht € 1.240,00
- salaris procureur € 4.023,00 (4,5 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 5.263,00
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst de vorderingen af,
3.2. veroordeelt [eiseres] Houthandel en Houtverwerkende Industrie B.V. in de proceskosten, aan de zijde van BIB tot op heden begroot op EUR 5.263,00,
3.3. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2006.