Registratienummer: AWB 05/4365 AW
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. N.I. van Os,
de Staatssecretaris van Defensie, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 28 september 2005.
In een besluit van 22 september 2003 heeft verweerder de functie van technisch medewerker gebruikssteun gewaardeerd op hoofd- en niveaugroep III-d, schaal 8.
In een besluit van 7 september 2004 heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het genoemde besluit van 22 september 2003 gehandhaafd.
In een uitspraak van 3 augustus 2005, nr. 04/2354, heeft deze rechtbank het tegen het besluit van 7 september 2004 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van die uitspraak.
In het onder rubriek 1 vermelde besluit heeft verweerder een nieuw besluit genomen waarin het ingediende bezwaar wederom ongegrond is verklaard en het besluit van
22 september 2003 is gehandhaafd.
Het tegen dit besluit van 28 september 2005 ingestelde beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank van 30 januari 2007. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. N.I. van Os, werkzaam bij de vakbond voor defensiepersoneel. Verweerder werd daar vertegenwoordigd door mr. A.E.P. van Zandbergen en drs. I. van der Baars, werkzaam bij het ministerie van defensie.
Eiser is in vaste dienst werkzaam bij verweerder. Hij vervult de functie van technisch medewerker gebruikssteun bij de Dienst Gebouwen, Werken en Terreinen. Dit is een agentschap van het Ministerie van Defensie. Eisers takenpakket omvat de werkzaamheden genoemd in de functiebeschrijving onder de punten 3, 8A en 8B1.
Verweerder heeft eisers functie met terugwerkende kracht tot 1 januari 2002 gewaardeerd met behulp van het functiewaarderingssysteem fuwadef-2000 (verder: fuwadef). Deze waardering leidde aanvankelijk tot een totaalscore van 39 punten, waarmee een inschaling van de functie in functieschaal 8 correspondeert.
Bij het primaire besluit van 22 september 2003 heeft verweerder de waarderingsuitkomst kenbaar gemaakt. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder bij beslissing op bezwaar van 7 september 2004 de score voor de kenmerken ‘effect van de werkzaamheden’ en ‘effect van de beslissingen’ verhoogd, waardoor de totaalscore van de functiewaardering is gewijzigd in 41 punten. Dit heeft echter niet geleid tot een indeling in een andere functieschaal. Voor het overige heeft verweerder, in afwijking van het advies van de Commissie van Advies Bezwaren Functiewaardering (hierna: de CABF), de bezwaren ongegrond verklaard.
In de genoemde uitspraak van 3 augustus 2005 heeft deze rechtbank het besluit van
7 september 2004 vernietigd omdat verweerder –kort gezegd– onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij van het advies van de CABF is afgeweken.
In het thans bestreden besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar wederom ongegrond verklaard en het besluit van 22 september 2003 gehandhaafd.
Beoordeeld moet worden of het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet de rechterlijke toetsing van functiewaarderingsbesluiten terughoudend zijn, in die zin dat de rechter zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing aan regels van geschreven en ongeschreven recht, moet beperken tot de vraag of de in geding zijnde waardering op onvoldoende gronden berust. Dit betekent dat eerst tot een vernietiging van de omstreden waardering kan worden overgegaan indien deze als onhoudbaar moet worden aangemerkt, waarvoor ontoereikend is dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is.
Weliswaar worden aan de motiveringsplicht van verweerder hogere eisen gesteld indien een deskundige bezwaaradviescommissie, zoals de CABF, gemotiveerd aangeeft waarom haars inziens een waarderingsbesluit niet ongewijzigd gehandhaafd kan worden, maar dit betekent niet dat, zoals eiser heeft gesteld, aan de motivering van een besluit dat afwijkt van een advies, de eis moet worden gesteld dat die motivering onweerlegbaar juist en overtuigend is, zoals ook blijkt uit de door eiser zelf aangehaalde uitspraak van de CRvB van 1 december 2005 (LJN: AV6117). Nu in het bestreden besluit de afwijkende toepassing van fuwadef door de CABF en de daarmee samenhangende afwijkende score uitvoerig en gemotiveerd wordt weerlegd, ziet de rechtbank, mede gelet op het hierna overwogene, geen aanleiding om het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek te vernietigen.
Het beroep van eiser richt zich (slechts nog) op de score voor het kenmerk ‘kader’. Eiser is van mening dat dit kenmerk met 3 in plaats van de toegekende 2 punten gewaardeerd moet worden en dat de functie, gelet op het dan ontstane totaal van 42 punten, moet worden ingedeeld in schaal 9.
Vastgesteld wordt dat eisers functiebeschrijving, die in rechte vaststaat, als uitgangspunt geldt bij de onderhavige waardering. Het door verweerder gehanteerde fuwadef waardeert functiebeschrijvingen op basis van veertien kenmerken. Omdat eisers functie een zogenaamde normfunctie betreft, is de functiebeschrijving afgestemd op de waarderingsmethodiek van fuwadef. De inhoud van de functie is in vier rubrieken vastgelegd, te weten de rubrieken ‘werkzaamheden’, ‘speelruimte’, ‘kennis en vaardigheid’ en ‘contacten’. Elk van de vier rubrieken is gekoppeld aan een deel van de veertien kenmerken. De rubriek speelruimte is onder meer gekoppeld aan het (negende) kenmerk ‘kader’.
Het fuwadef vermeldt ten behoeve van de beschrijving van normfuncties bij de rubriek ‘speelruimte’ het volgende:
Inhoud:
Deze rubriek geeft de vrijheid weer die de functievervuller heeft bij de uitvoering van de werkzaamheden. De zwaarte wordt bepaald door de wijze, de intensiteit en de periodiciteit van de controle die door anderen op de uitvoering en/of resultaten wordt uitgeoefend. Verder de mate van omkadering en de ruimte die aanwezig is om bij de uitvoering van de werkzaamheden af te wijken van regels, voorschriften, procedures e.d. Tevens de complexiteit van de te nemen beslissingen gerelateerd aan het keuzeproces en de voorspelbaarheid van en de termijn waarop de effecten van de beslissingen voor de omgeving merkbaar worden. In principe moet de informatie scoorbaar zijn op de kenmerken 6 t/m 10.
Werkwijze:
Er is voor deze rubriek gekozen voor een vaste volgorde en indeling in drie gedachtestreepjes.
- Eerst worden de belangrijkste persoon of instanties genoemd waaraan de functievervuller verantwoording schuldig is voor wat betreft de uitvoering en resultaten van de werkzaamheden. Van belang is ook om te vermelden over welke aspecten van de werkzaamheden de functievervuller verantwoording dient af te leggen en de mate van intensiteit en periodiciteit waarmee die controle plaatsvindt. De tekst is met name afgestemd op kenmerk 10 (wijze van controle).
- Vervolgens wordt het geheel van werkinstructies, regels, voorschriften, richtlijnen, beleidslijnen en uitgangspunten weergegeven waaraan men bij de uitvoering van de werkzaamheden is gebonden. Tevens is aangegeven voor welke aspecten van het werk die regels, instructies e.d. van belang zijn en de vrijheid die de regelgeving laat voor het kiezen van een eigen wijze van uitvoeren van de werkzaamheden. De tekst moet primair worden afgestemd met de kenmerken 9 (kader) en 6 (keuzevrijheid).
- Deze rubriek wordt afgesloten met een alinea over de beslissingen die de functievervuller geheel zelfstandig mag nemen en waarop hij/zij direct kan worden aangesproken. De tekst wordt afgestemd op de complexiteit van het (keuze)proces waarbinnen de beslissingen worden genomen en het effect ervan in de omgeving van de functie. De scores op de kenmerken 7 (complexiteit van de beslissingen) en 8 (effect van de beslissingen) moeten door deze laatste alinea worden ondersteund.
Het fuwadef vermeldt, voor zover hier van belang, ten aanzien van de waardering van het kenmerk ‘kader’ het volgende:
DEFINITIE:
Het geheel van werkinstructies, werkafspraken, regels, voorschriften, richtlijnen, beleidslijnen en uitgangspunten waaraan bij de uitvoering van de werkzaamheden moet worden voldaan.
Toelichting:
Dit kenmerk meet de mate waarin het kader beperkingen oplegt ten aanzien van de uitvoering van de werkzaamheden. Het gaat daarbij om de belangrijkste werkinstructies, regels, voorschriften e.d. die relevant zijn voor de dagelijkse functievervulling. De scoreniveaus lopen op van gedetailleerde werkinstructie via algemene richtlijnen, procedures, wet- en regelgeving naar strategische, richtinggevende concepten/uitgangspunten.
DEFINITIE SCORE 2:
Werkafspraken, regels, voorschriften of normeringen zijn bij de uitvoering van het werk van kracht.
Toelichting:
Er wordt een 2 gescoord indien het gaat om functies waarbij doorgaans de wijze van handelen is bepaald.
DEFINITIE SCORE 3:
Met elkaar samenhangende richtlijnen, procedures, wet- en regelgeving en/of specifiek geformuleerde beleidslijnen of (uitvoerings)plannen zijn aanwezig als basis voor de uitvoering van het werk.
Toelichting:
Er wordt een 3 gescoord indien het gaat om functies waarbij sprake is van een samenhang en verwevenheid van richtlijnen, procedures, wet- en regelgeving. Er is geen voorgeschreven wijze van handelen maar er is ruimte voor eigen invulling bij de uitvoering van de werkzaamheden.
De functiebeschrijving van eisers functie vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
4. SPEELRUIMTE
(scorekenmerk 6 t/m 10)
- F is verantwoording schuldig aan de Projectleider of Procesleider Klein Onderhoud of Commandantenvoorzieningen, dan wel het Hoofd Steunpunt over de kwaliteit en kwantiteit van de bijdragen en de geleverde producten;
- werkafspraken, voorschriften en regels;
- F neemt beslissingen over de activiteiten die benodigd zijn om producten tot stand te brengen.
8. OVERIGE OPMERKINGEN
A. F kan worden belast met verantwoordelijkheden op het gebied van wet- en regelgeving
(NEN-normen).
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat hij zich bij de vaststelling van de score voor het kenmerk kader voor wat betreft de beschrijving onder de rubriek speelruimte, kon beperken tot de bewoordingen behorende bij het tweede gedachtestreepje. Dit volgt uit de hiervoor aangehaalde systematiek van fuwadef. Daarbij is van belang dat de bewoordingen bij het derde gedachtestreepje zijn meegenomen bij de vaststelling van de scores voor de kenmerken 7 en 8.
Nu uit de bewoordingen bij het tweede gedachtestreepje volgt dat eiser bij de uitvoering van zijn werkzaamheden gebonden is aan werkafspraken, voorschriften en regels kon verweerder concluderen dat eisers handelwijze doorgaans bepaald is en een score van 2 punten toekennen.
Anders dan eiser meent, heeft verweerder voorts kunnen oordelen dat met de bewoordingen onder 8 van de functiebeschrijving het kader waarbinnen eiser dient te functioneren niet is verruimd. De rechtbank acht het voldoende aannemelijk dat niet de NEN-normen zelf maar de vertaling daarvan in werkvoorschriften door de regionale directie leidraad vormt voor eiser bij de uitvoering van zijn werkzaamheden. Dit wordt door eiser op zichzelf ook niet betwist. Dat deze voorschriften veelal summier zijn, zoals eiser stelt, doet daar niet aan af. Wel brengt dat mee dat eiser bij de uitvoering van die werkvoorschriften een ruime beslissingsbevoegdheid heeft, hetgeen ook heeft geleid tot de toekenning van de score 3 op de kenmerken 7 en 8. Dat eiser veelvuldig dient samen te werken met collega’s met een andere vaktechnische achtergrond maakt het kader waarbinnen eiser zijn werkzaamheden dient te verrichten evenmin anders, aangezien eiser ook in dat verband dient te handelen conform de regionale werkvoorschriften.
De rechtbank komt tot de slotsom dat niet gezegd kan worden dat de waardering op onvoldoende gronden berust. De stellingen van eiser tegen het bestreden besluit treffen dan ook geen doel. Het beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.
De rechtbank acht om die reden geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mrs. M.J.P. Heijmans (voorzitter), S.W. van Osch-Leysma en M. Groverman, rechters, in tegenwoordigheid van J.B.M. Wassink, griffier, en in het openbaar uitgesproken door mr. Heijmans voornoemd, in tegenwoordigheid van de griffier voornoemd, op 19 februari 2007.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.