Registratienummer: AWB 06/4788
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiseres],
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. S.T.W. Verhaagh,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 21 augustus 2006.
Bij besluit van 25 april 2006 heeft verweerder aan eiseres een maatregel opgelegd, inhoudende een verlaging van 100% van de aan haar toegekende uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) gedurende een maand, met ingang van 1 april 2006.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 23 januari 2007. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. R.G.H.M. de Glas, kantoorgenoot van mr. Verhaagh voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. T. van Maaren, werkzaam bij verweerders gemeente.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres in strijd met het bepaalde in artikel 7, tweede lid, onder a, van de Reïntegratieverordening WWB (hierna: de Re-integratieverordening) geen gebruik heeft gemaakt van een door verweerder aangeboden voorziening. Hiervoor is overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 aanhef en vierde lid, onder c, en artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Maatregelverordening WWB (hierna: de Maatregelverordening) aan eiseres een maatregel van 100% opgelegd.
Eiseres heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op haar stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, in het navolgende ingaan.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank het volgende gebleken.
Eiseres ontvangt vanaf 1996 - met onderbrekingen - een bijstandsuitkering, laatstelijk op grond van de WWB.
In 2002 is eiseres gekeurd in het kader van de Wet REA. Wegens schouder- en vingerklachten na een verkeersongeval is een REA-indicatie gesteld. De arbeidsdeskundige oordeelde onder meer dat een goed onderzoek naar de werkplek noodzakelijk is voor eiseres en dat bij een nieuwe baan speciale aandacht moet worden geschonken aan beperkingen tengevolge van RSI-klachten.
In januari 2006 heeft een screeningsgesprek met eiseres plaatsgevonden bij Stichting Uitzicht. Stichting Uitzicht is een door verweerder opgezette stichting die tot doel heeft uitkeringsgerechtigden aan een baan te helpen.
In april 2006 heeft opnieuw een gesprek plaatsgevonden tussen eiseres en een medewerkster van Stichting Uitzicht, mevrouw [A], met betrekking tot het ondernemen van sollicitatieactiviteiten door eiseres.
Vervolgens is eiseres benaderd door mevrouw [B] van Stichting Uitzicht met betrekking tot een vacature voor receptioniste/telefoniste via uitzendbureau Werkwijzer. Uit de stukken blijkt dat het een zogenaamde groeibaan betrof. De functieomschrijving van de genoemde vacature, die is opgesteld door [B], is hierna door [A] aan eiseres per mail toegezonden, met hierbij onder meer de tekst: “Ik ga je voordragen, en het kan zijn dat Werkwijzer je uitnodigt voor een gesprek. Ik hoop het.” Vervolgens heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen eiseres en [B], waarin eiseres bezwaren heeft geuit met betrekking tot de functie-inhoud en zij heeft gesteld dat een werkplekonderzoek plaats zou moeten vinden. Vervolgens is onenigheid ontstaan en is het telefoongesprek beëindigd zonder dat sprake was van overeenstemming over eventuele verdere stappen. Hierna is geen voordracht bij uitzendbureau Werkwijzer tot stand gekomen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB, voor zover relevant, is het college verantwoordelijk voor het ondersteunen van personen die algemene bijstand ontvangen en, indien het college daarbij het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling noodzakelijk acht, voor het bepalen en aanbieden van deze voorziening.
Ingevolge artikel 8, eerste lid aanhef en onder a, van de WWB stelt de gemeenteraad bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. In onderdeel b van genoemd artikellid is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB, voor zover relevant, is de belanghebbende verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening.
Ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB, voor zover relevant, verlaagt het college de bijstand overeenkomstig de door de gemeenteraad vastgestelde verordening indien de belanghebbende naar het oordeel van het college de uit de WWB voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt. Van een verlaging kan worden afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
De door de gemeenteraad van Nijmegen, op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB, vastgestelde Re-integratieverordening is - voor zover relevant in de onderhavige procedure - op 1 januari 2006 in werking getreden.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder f, van de Re-integratieverordening wordt onder voorziening verstaan: een instrument zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid onder a, van de wet dat ingezet wordt ter ondersteuning van de arbeidsinschakeling.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Re-integratieverordening wordt bij de inzet van voorzieningen gekozen voor die voorziening die beschikbaar is en die adequaat en toereikend is voor het doel dat beoogd wordt.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de Re-integratieverordening geldt voor personen uit de doelgroep, onverminderd andere verplichtingen die voortvloeien uit wet of regelgeving, onder meer de verplichting gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening.
Ingevolge artikel 11, tweede lid, aanhef en onder c, van de Re-integratieverordening kan het college in elk geval de voorziening ‘werkervaringsbaan’ aanbieden.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Re-integratieverordening kan het college uitkeringsgerechtigden van 23 jaar en ouder bij een daartoe aangewezen uitvoeringsorganisatie voordragen voor bemiddeling naar een werkervaringsbaan. Deze voordracht wordt gezien als een voorziening als bedoeld in artikel 4, eerste lid.
De door de gemeenteraad van Nijmegen vastgestelde Maatregelverordening Wet werk en bijstand (2006) (verder: de Maatregelverordening) is - voor zover relevant in de onderhavige procedure - op 16 februari 2006 in werking getreden.
Ingevolge artikel 7, aanhef en vierde lid, onder c, van de Maatregelverordening worden gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, onderscheiden in vijf categorieën. Tot de vierde categorie behoort onder meer het niet nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 7, tweede lid onderdeel a van de Re-integratieverordening door een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 11, tweede lid van de Re-integratieverordening te weigeren.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d van de Maatregelenverordening wordt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede lid en derde lid, vastgesteld op honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.
In geschil is de vraag of eiseres in het onderhavige geval een aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling, heeft geweigerd. Voor de beantwoording van deze vraag is allereerst van belang vast te stellen of in dit geval sprake was van een door het college aangeboden voorziening. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval. Weliswaar is het aanbod om eiseres te bemiddelen bij Werkwijzer tot stand gekomen via de Stichting Uitzicht, maar een redelijke wetsuitleg brengt mee dat dit aanbod, mede gelet op de nauwe relatie tussen Stichting Uitzicht en verweerder, geacht moet worden te zijn gedaan namens verweerder.
De rechtbank overweegt voorts dat in artikel 11 van de Re-integratieverordening een werkervaringsbaan als een voorziening wordt aangemerkt. Uit artikel 16 van die verordening blijkt dat het doel van de werkervaringsbaan is om uitkeringsgerechtigden werkervaring op te laten doen om onder meer de periode van bijstandsafhankelijkheid te beperken. De uitkeringsgerechtigde treedt in beginsel voor de periode van een jaar in dienst bij de uitvoeringsorganisatie en wordt door deze organisatie gedetacheerd bij een onderneming. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat Stichting Uitzicht een uitvoeringsorganisatie is als bedoeld in dit artikel.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat in dit geval sprake was van een vacature voor een zogenaamde groeibaan via uitzendbureau Werkwijzer. Op de internetpagina van Werkwijzer (www.werkwijzerbv.nl) wordt een groeibaan omschreven als een mogelijkheid voor een werknemer die geen werk heeft om een jaar lang ervaring op te doen bij een bedrijf en zich zo te ontwikkelen tot een ervaren vakkracht. De werknemer komt in dienst bij Stichting Uitzicht en wordt vervolgens gedetacheerd bij het betreffende bedrijf. Uit deze omschrijving leidt de rechtbank af dat onder groeibaan hetzelfde moet worden verstaan als onder werkervaringsbaan en dat derhalve ook een groeibaan kan worden aangemerkt als een voorziening.
Met betrekking tot de vraag of in dit concrete geval sprake was van een aangeboden voorziening waarvan eiseres verplicht was gebruik te maken, in de zin van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB en artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de Re-integratieverordening, wordt als volgt overwogen.
Vast staat dat eiseres door Stichting Uitzicht is benaderd met betrekking tot een concrete vacature voor een groeibaan via Werkwijzer, van welke vacature zij per e-mail een functieomschrijving heeft ontvangen. Medewerkster [A] heeft daarbij aan eiseres toegezegd dat zij zou worden voorgedragen voor deze functie en dat mogelijk nog een gesprek zou plaatsvinden. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder voorts verklaard dat de consulent van Stichting Uitzicht zeer positief was over eiseres en haar mogelijkheden en dat er geen andere kandidaten waren voor de functie. Uit de informatie van Werkwijzer op haar internetpagina leidt de rechtbank in elk geval af dat Werkwijzer in het algemeen één persoon zoekt voor een bedrijf en dat het bedrijf vervolgens na een gesprek beslist of zij met die persoon verder wil.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat niet alleen een concreet en onvoorwaardelijk aanbod om te gaan werken, waarbij nog slechts een arbeidsovereenkomst ondertekend hoeft te worden, tot de conclusie kan leiden dat sprake is van een voorziening.
Een redelijke uitleg van het bepaalde in de artikelen 7, 11 en 16 van de Re-integratieverordening brengt met zich mee dat ook in een geval als het onderhavige, waarin nog een voorwaarde (in de vorm van een gesprek) was verbonden aan de definitieve totstandkoming van de voorziening mag worden aangenomen dat reeds sprake was van een voorziening. Er was immers sprake van een concrete (groei)baan en een grote mate van waarschijnlijkheid dat eiseres hiervoor in aanmerking zou zijn gekomen.
Vervolgens is de vraag aan de orde of eiseres de voorziening heeft geweigerd.
Vast staat dat eiseres tegenover [B] van Stichting Uitzicht in een telefoongesprek in april 2006 twijfels heeft geuit met betrekking tot de inhoud van de werkzaamheden en dat eiseres de arbeidsomstandigheden ter sprake heeft gebracht.
Op zichzelf hoeft het maken van bezwaar tegen een aspect van de aangeboden voorziening, of het maken van een voorbehoud bij eventuele aanvaarding, niet te worden aangemerkt als het weigeren van de voorziening. In dat geval is echter wel vereist dat de belanghebbende op enige wijze te kennen geeft in beginsel bereid te zijn mee te werken aan het totstandkomen van de aangeboden voorziening, wellicht met tegemoetkoming aan de geuite bezwaren. Het had op de weg van eiseres gelegen in te gaan op het voorstel van [B] en in elk geval eerst in overleg te treden met het uitzendbureau en de werkgever over de functie-inhoud en de arbeidsomstandigheden.
Niet is gebleken dat eiseres op enige wijze deze bereidheid heeft getoond ten aanzien van de aangeboden voorziening. Eiseres heeft zich in plaats daarvan een eigen oordeel gevormd over de functie-inhoud, zonder hierover eerst in overleg met de werkgever te treden en zonder te onderzoeken of een werkplekonderzoek haar bezwaren eventueel zou kunnen opheffen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de houding van eiseres tijdens het onderhavige telefoongesprek, gelet op het voorgaande, worden uitgelegd als weigerachtig. Dat [B], de consulente, in het telefoongesprek niet heeft gerefereerd aan de REA-status van eiseres doet hier niet aan af.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. van der Burg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2007.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.