zaaknummer / rolnummer: 142988 / HA ZA 06-1246
Vonnis van 24 januari 2007
[de vrouw],
wonende te Zaltbommel,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. G.W.M. Janssen,
[de man],
wonende te Zaltbommel,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. [M.].
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 oktober 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 7 december 2006
- de conclusie van antwoord in reconventie.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Tussen hen is de echtscheiding uitgesproken bij beschikking van deze rechtbank van 18 maart 1999. De echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 20 juli 1999.
2.2. Bij voormelde beschikking heeft de rechtbank partijen bevolen over te gaan tot verdeling van de tussen hen bestaande gemeenschap, met benoeming van mr. [notaris] te Zaltbommel als notaris. De rechtbank heeft voorts mr. [H.] aangewezen als vertegenwoordiger van de vrouw en mr. [M.] als vertegenwoordiger van de man, voor het geval de vrouw respectievelijk de man niet meewerkt aan de verdeling.
2.3. In verband met de verdeling van de gemeenschap heeft de vrouw de door de rechtbank benoemde boedelnotaris ingeschakeld. Zijn kantoorgenoot, mr.[S.], heeft vervolgens in juli 2001 mr.[M.] benaderd om op te treden als onzijdig persoon voor de man.
2.4. Mr. [M.] heeft de man bij brief van 23 april 2002 medegedeeld dat hij door de rechtbank Arnhem is aangewezen om als zijn vertegenwoordiger op te treden, indien de man niet aan de verdeling meewerkt, en dat hij daaraan gevolg zal geven aangezien die beslissing van openbare orde is. Hij heeft daarbij gewezen op hetgeen daarover in de wet, artikel 3:181 BW, is bepaald. Mr. [M.] heeft vervolgens in die brief geschreven:
“De door mij uit te oefenen taak wordt uiteraard meer dan vergemakkelijkt indien u en ik in een meer ongedwongen en vertrouwelijke verhouding tot elkaar komen te staan. Ik prefereer dan ook een advocaat-cliënt relatie met u aan te gaan, waarbij ik voor u optreedt. Uitvloeisel zal dan zijn dat u mij desgevraagd van de gegevens voorziet die noodzakelijk zijn, zodat uw belangen op de meest gewenste wijze kunnen worden behartigd. Een nadere bespreking met u is dan ook gewenst.
[…]
Aan de notaris – indien beide partijen het er over eens zijn, stel ik mr.[X.] te Kerkdriel voor – zal ik zo spoedig mogelijk een vermogensopstelling doen toekomen. Ik verzoek u mij te berichten of u zich met de inhoud van deze brief kunt verenigen en deze voor accoord te ondertekenen. Ondertekening houdt tevens in dat u mij onherroepelijk machtigt voor en namens u op te treden.”
De man heeft deze brief voor akkoord ondertekend.
2.5. Op 13 november 2002 heeft mr.[X.] de vrouw en mr.[M.] een concept-akte van verdeling opgestuurd.
2.6. Bij brief van 23 juli 2004 heeft mr.[M.] de man het volgende geschreven:
“Op dit moment zijn wij nog steeds druk doende om tot de verdeling te komen. Nu ik voor en namens u optreed, heb ik inmiddels wederom een bedrag naar mijn derden-rekening overgemaakt, zijnde het saldo van de TGV-rekening.
Het grootste gedeelte van dit bedrag zal ik aan mevrouw doen toekomen i.v.m. haar belastingverplichtingen, het andere deel blijft voorlopig op mijn derden-rekening en zie ik als voorschot op het door mij te ontvangen salaris voor mijn bemoeienissen.
Uiteraard zal ik volledig rekening en verantwoording afleggen.”
2.7. Bij brief van 8 augustus 2005 heeft mr.[X.] een brief aan mr.[M.] gezonden met de volgende inhoud:
“In bovenstaande zaak dienen nog een aantal knelpunten te worden weggewerkt. Met name de verdeling van het woonhuis is cruciaal daarin.
Indertijd hebben de ouders hun dochter willen bevoordelen en het huis op haar naam gezet en voor zichzelf het levenslang recht van gebruik en bewoning voorbehouden. Heel nobel, maar nu een van de twee, de vrouw, (vrijwillig) is vertrokken staat ze met lege handen. Immers ze heeft niets aan het woonrecht.
Zou het niet redelijk zijn dat de man daar een vergoeding tegenover stelt?
Deze zou alsvolgt berekend kunnen worden.
Op de peildatum (20-7-1999) is het pand waard EUR. 424.738,--; het recht van gebruik en bewoning is 78% (leeftijd van de jongste -/- 5 of factor 13 x 6%) daarvan of EUR. 331.295,--.
De helft als vergoeding is dan EUR. 165.647,--. Dit zou in mijn ogen echt het maximale moeten zijn, immers de man is nu 61 jaar en het woonrecht zou nog maar 60% (factor 10 x 6%) waard zijn of EUR. 254.842,--. De helft is dan EUR. 127.421,--. Zouden vader en dochter het huis verkopen – wat niet ondenkbaar is nu de dochter zich elders heeft gesetteld – dan ontvangt vader maar 60% van de opbrengst.”
2.8. In vervolg hierop heeft op 5 oktober 2005 een bespreking bij de notaris plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig de vrouw, haar broer en mr.[M.].
2.9. Naar aanleiding van deze bespreking heeft mr.[M.] de vrouw bij brief van 29 november 2005 een nieuw voorstel namens de man gedaan.
2.10. Naast hetgeen hiervoor is vermeld, hebben meerdere besprekingen plaatsgevonden en zijn diverse brieven gewisseld.
3. Het geschil
in conventie
3.1. De vrouw stelt dat op 5 oktober 2005 tussen haar en mr.[M.] in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van de man een overeenkomst is gesloten over de verdeling van de gemeenschap. Op grond daarvan vordert zij dat de rechtbank
(1) de man veroordeelt deze overeenkomst na te komen op straffe van betaling van een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere dag of deel daarvan dat de man niet voldoet aan het gevorderde,
(2) de man veroordeelt een bedrag van € 1.500,44 aan haar te voldoen als vergoeding voor door haar geleden schade (kosten van rechtsbijstand niet zijnde kosten ter voorbereiding van de procedure en instructie van de zaak) alsmede
(3) de man veroordeelt in de proceskosten.
3.2. De man voert verweer. Hij betwist dat hij onwillig is geweest om te komen tot afspraken over de gevolgen van de echtscheiding. Zijn stelling is dat mr.[M.] als zijn advocaat de onderhandelingen over de verdeling heeft gevoerd. De man ontkent dat er een overeenkomst met de vrouw tot stand is gekomen. Hij stelt voorts dat pas kan worden overgegaan tot verdeling als er een integrale regeling tot stand is gekomen. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3. De man vordert in reconventie samengevat – dat de rechtbank
(1) de vrouw veroordeelt de onderhandelingen voort te zetten op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per dag voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen,
(2) de vrouw verplicht te gedogen dat een derde onafhankelijke deskundige zal worden benoemd die zich zal belasten met de verdeling van de gemeenschap en de vrouw veroordeelt tot het betalen van de kosten van deze deskundige, en
(3) de vrouw veroordeelt in de proceskosten.
3.4. De vrouw voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. Voordat de rechtbank toekomt aan de vraag of tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap zal eerst onderzocht moeten worden in welke hoedanigheid mr. [M.] de onderhandelingen met de vrouw heeft gevoerd en of het hem vrij stond (op 5 oktober 2005) een overeenkomst met de vrouw te sluiten.
4.2. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de man aanvankelijk niet heeft meegewerkt aan de verdeling. Onweersproken is dat de vrouw na de echtscheiding via haar advocaat heeft getracht met de man tot afspraken te komen, maar dat dit niet tot resultaat heeft geleid. De vrouw heeft zich toen genoodzaakt gezien de in de echtscheidingsbeschikking benoemde notaris in te schakelen. Deze is er, zo blijkt uit de brief van 7 mei 2001, evenmin als de vrouw in geslaagd contact te krijgen met de man. De notaris heeft vervolgens mr.[M.] benaderd, omdat hij door de rechtbank was aangewezen als dwangvertegenwoordiger van de man.
4.3. Dat mr.[M.] gevolg heeft gegeven aan de beslissing van de rechtbank en in zijn hoedanigheid van dwangvertegenwoordiger contact heeft gezocht met de man blijkt uit zijn brief van 23 april 2002. Bij die gelegenheid heeft hij de man tevens aangeboden een advocaat-cliënt relatie aan te gaan, wat de man kennelijk heeft geaccepteerd.
4.4. Uit art. 3:181 BW vloeit voort dat een dwangvertegenwoordiger wordt aangewezen om, zonodig ook zonder instemming van degene die hij vertegenwoordigt, diens belangen bij de verdeling zo goed mogelijk te behartigen. Daarmee wordt tegemoetgekomen aan de belangen van de andere deelgenoot die er immers recht op heeft dat een verdeling tot stand komt. Het voorgaande sluit niet uit dat de vertegenwoordigde op enig moment alsnog zelf deelneemt aan de verdeling. Dit is echter begrensd door de eisen van redelijkheid en billijkheid.
4.5. Mr.[M.] heeft ter comparitie verklaard dat hij de functie van onzijdig persoon niet heeft aanvaard. Dat blijkt echter niet uit de inleiding van zijn brief van 23 april 2002. Dat hij in diezelfde brief te kennen heeft gegeven een advocaat-cliënt relatie te prefereren leidt niet tot een andere conclusie. Het belang van de vrouw bij totstandkoming van een verdeling en het belang van de rechtszekerheid brengt mee dat mr.[M.] niet zonder uitdrukkelijke kennisgeving daarvan aan de vrouw, of iemand namens haar, kan afzien van zijn taak als onzijdig persoon. Mr.[M.] heeft niet expliciet kenbaar gemaakt dat hij zijn taak als onzijdig persoon niet heeft aanvaard. Volgens hem had de vrouw uit zijn brief en de akkoordverklaring van de man kunnen afleiden dat hij met haar onderhandelde als advocaat en gemachtigde van de man. Dat zou zij volgens hem ook moeten concluderen uit het feit dat hij de man facturen stuurde, waarvan zij een kopie ontving.
4.6. Deze argumenten zijn naar het oordeel van de rechtbank niet doorslaggevend. Ten eerste kan de enkele volmachtverlening door de man mr.[M.] niet ontslaan van zijn taak als onzijdig persoon namens de man op te treden. De volmacht is eerder te beschouwen als een “prettige bijkomstigheid” die de onderhandelingen zou kunnen vergemakkelijken.
Ten tweede is uit het vervolg van de onderhandelingen geenszins gebleken dat de man daar actief bij betrokken is geraakt. Hij is niet bij besprekingen geweest en voor zover mr.[M.] informatie van hem nodig had, heeft dit lang op zich laten wachten. Van een situatie waarin de man zelf is gaan meedoen aan de verdeling is dus geen sprake.
Voorts kan uit de facturering aan de man niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat mr.[M.] handelde in opdracht van de man. Dit zou ook bedoeld kunnen zijn als een verantwoording van zijn handelen, te meer nu art. 3:181 lid 3 BW bepaalt dat de beloning van de onzijdig persoon ten laste van de rechthebbende komt. Dit laatste lijkt het meest voor de hand liggend, gezien de brief van mr.[M.] van 23 juli 2004. Daaruit blijkt dat hij op eigen initiatief handelt en daarvan rekening en verantwoording zal afleggen.
4.7. Al met al kan van de vrouw, die ten tijde van de onderhandelingen met mr.[M.] geen juridische bijstand had, niet verlangd worden dat zij uit de hiervoor omschreven gang van zaken begreep dat zij onderhandelde met mr.[M.] in zijn hoedanigheid van advocaat en gevolmachtigde van de man en niet als onzijdig persoon. Dat hoefde zij ook niet af te leiden uit de voor en door mr. [M.] gebruikte bewoordingen: gevolmachtigde, vertegenwoordiger, advocaat. Deze woorden worden immers door elkaar gebruikt en hebben, zeker in het gewone spraakgebruik, geen bijzondere, elkaar onderscheidende betekenis.
4.8. Het voorgaande leidt naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat de vrouw er van uit mocht gaan dat mr. [M.] bij de onderhandelingen optrad als dwangvertegenwoordiger van de man. Voor zover tussen hem en de vrouw afspraken over de verdeling zijn gemaakt, is de man daar aan gebonden en dient hij deze na te komen.
4.9. De man stelt zich op het standpunt dat pas tot verdeling kan worden overgegaan als er sprake is van een algehele regeling. Hij beroept zich daarbij op artikel 3:179 BW en op het eerder door de vrouw ingenomen standpunt dat het echtscheidingsconvenant als één geheel moet worden beschouwd.
4.10. Op zichzelf is juist dat artikel 3:179 BW iedere deelgenoot de mogelijkheid geeft te verlangen dat alle tot de gemeenschap behorende goederen en schulden in de verdeling worden begrepen, wanneer verdeling van een gemeenschappelijk goed wordt gevorderd. Het is echter maar de vraag of dit argument tot afwijzing van de vordering kan leiden. Dit is mede afhankelijk van wat daarover is overeengekomen. Het enkele feit dat niet over alle punten afspraken zijn gemaakt, betekent niet dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen. In beginsel zijn gemaakte afspraken – indien deze komen vast te staan - rechtsgeldig, ook als het gaat om een partiële verdeling. De rechtbank ziet overigens niet in dat de vrouw gedurende en in het kader van de onderhandelingen niet zou kunnen terugkomen op haar eerder ingenomen standpunt.
4.11. De vraag is dus nu of, en zo ja, welke afspraken er op 5 oktober 2005 zijn gemaakt tussen de vrouw en mr. [M.].
4.12. De vrouw heeft betoogd dat zij en mr. [M.] in vervolg op de brief van mr. [X.] van 8 augustus 2005 tijdens de bespreking op 5 oktober 2005 bedoelde knelpunten hebben weggewerkt en de volgende overeenkomst hebben gesloten:
* De saldi van de diverse bankrekeningen per 20 juli 1999 worden fifty-fifty tussen de deelgenoten verdeeld. De door elk van hen na 20 juli 1999 opgenomen gelden worden beschouwd als voorschotten op de uiteindelijk aan elk toekomende bedragen.
* De waardes van de levensverzekeringen per 20 juli 1999 worden fifty-fifty tussen de deelgenoten verdeeld. Voorts wordt de levensverzekering bij Nationale Nederlanden toegedeeld aan de man en de levensverzekering bij Erasmus aan de vrouw.
* De na 20 juli 1999 op alle rekeningen ontvangen rentes worden fifty-fifty tussen de deelgenoten verdeeld. De heer [M.] verzamelt daartoe nog de bankafschriften van de ABN AMRO-rekeningnummer [rekening 1] vanaf december 2004.
* Terzake de op ABN AMRO-rekeningnummer [rekening 1] ten gevolge van door de man gedane opnames misgelopen rente wordt door een betaling aan de vrouw groot € 1.679,-- (= fl. 3.700,--) rechtgetrokken.
* De door de man ontvangen GAK-uitkering van de vrouw ad € 2.832,05 (= fl. 6.241,01), betreffende de periode januari 1999 tot en met juli 1999, wordt door hem aan haar terugbetaald.
* Het zakelijk recht van gebruik en bewoning van het vrijstaande woonhuis met erf, tuin en ondergrond en bijgelegen cultuurgoed aan [adres] te Zaltbommel, kadastraal bekend gemeente Zaltbommel [sectie], groot 38 aren en 90 centiaren, waarde € 424.738,28 wordt toegedeeld aan de man tegen een vergoeding aan de vrouw van een bedrag groot € 132.000,--.
* Het perceel cultuurgrond, gelegen te Zaltbommel nabij [adres 2], uitmakende een gedeelte ter grootte van ongeveer 45 aren van het perceel kadastraal bekend gemeente Zaltbommel [sectie 2] wordt onverdeeld gelaten, om beide deelgenoten te laten profiteren van een mogelijke woningbouw.
* De vrouw, die al een gedeelte van de inboedel van de echtelijke woning in haar bezit heeft, ziet af van verdere toedeling van inboedelzaken, met uitzondering van de door haar op een lijst aan te geven zaken, zijnde hoofdzakelijk erfstukken uit haar familie, welke aan haar worden toegedeeld. Deze lijst zal zij afgeven aan de heer [M.].
* De heer [M.] doet navraag naar de muntenverzameling.
4.13. De man heeft betwist dat deze overeenkomst tot stand is gekomen. Nu de vrouw zich beroept op de rechtsgevolgen van gemaakte afspraken, rust op haar de last haar stellingen te bewijzen. De vrouw heeft uitdrukkelijk bewijslevering aangeboden. De rechtbank zal de vrouw daarom bewijs opdragen.
4.14. Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen.
in reconventie
4.15. De rechtbank zal op de vordering in reconventie ingaan zodra over de vordering in conventie meer duidelijkheid bestaat.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. draagt de vrouw op te bewijzen dat op 5 oktober 2005 tussen haar en mr. [M.] een overeenkomst is gesloten,
5.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 7 februari 2007 voor uitlating door de vrouw of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3. bepaalt dat de vrouw, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4. bepaalt dat de vrouw, indien zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden maart tot en met mei 2007 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. A.E.M. Overkamp in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4,
5.6. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7. houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
5.8. houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.M. Overkamp en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2007.