ECLI:NL:RBARN:2007:AZ7177

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
29 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/810173-05
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijke aanranding en mishandeling door militairen van collega's

In deze zaak, behandeld door de militaire kamer van de Rechtbank Arnhem, is een verdachte, een militair, beschuldigd van feitelijke aanranding en mishandeling van collega's. De feiten vonden plaats in de periode van 31 augustus 2004 tot en met 3 november 2004, voornamelijk in Brugge, België. De verdachte en zijn medeverdachten hebben een collega, R. [slachtoffer1], vastgepakt en in een toiletruimte opgesloten, wat door de militaire kamer als feitelijke aanranding werd gekwalificeerd. Daarnaast is de verdachte beschuldigd van het meermalen mishandelen van R. [slachtoffer1] en een andere collega, I. [slachtoffer2]. De verdachte stelde dat zijn daden als een 'geintje' bedoeld waren, maar de militaire kamer oordeelde dat de handelingen de grens van een geintje ver overschreden. De officier van justitie eiste een werkstraf van 120 uren, waarvan een deel voorwaardelijk, maar de militaire kamer besloot tot een geheel voorwaardelijke werkstraf van 90 uren, met een proeftijd van twee jaar. De beslissing om de straf voorwaardelijk op te leggen werd mede beïnvloed door de ouderdom van de zaak en het tijdsverloop tussen de feiten en de rechtszaak. De militaire kamer benadrukte het belang van de interne orde binnen de krijgsmacht en de noodzaak voor een voortvarende vervolging van dergelijke zaken. De verdachte werd vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar de bewezenverklaring van de overige feiten leidde tot de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Militaire Kamer
Parketnummer : 05/810173-05
Datum zitting : 15 januari 2007
Datum uitspraak : 29 januari 2007
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte],
geboren op : 13 februari 1985 te Amsterdam,
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegelaten vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 31 augustus 2004 tot en met 7 september 2004 te Brugge (België) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk R. [slachtoffer1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk voornoemde persoon met geweld in een (toilet)ruimte hebben/heeft opgesloten en de deur van die (toilet)ruimte met een sleutel slotvast hebben/heeft afgesloten;
art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij als militair op een tijdstip in of omstreeks de periode van 31 augustus 2004 tot en met 7 september 2004 te Brugge (België), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk R. [slachtoffer1], die toen militair was, althans die bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam was, feitelijk hebben/heeft bedreigd met geweld en/of feitelijk hebben/heeft aangerand door toen en daar opzettelijk die [slachtoffer1] (met kracht) vast te pakken en in een (toilet)ruimte te duwen en/of op te sluiten en die (toilet)ruimte met een sleutel slotvast af te sluiten;
art 140 Wetboek van Militair Strafrecht
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 juli 2004 tot en met 29 oktober 2004 te Brugge (België), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk mishandelend een persoon (te weten R. [slachtoffer1]) hebben/heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of met (een) riem(en) hebben/heeft geslagen en/of met (een) stok(ken) hebben/heeft geslagen en/of geprikt, waardoor voornoemde [slachtoffer1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij als militair op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 juli 2004 tot en met 29 oktober 2004 te Brugge (België), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk R. [slachtoffer1], die toen militair was, althans die bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam was, feitelijk hebben/heeft aangerand door toen en daar opzettelijk die [slachtoffer1] te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of met (een) riem(en) te slaan en/of met (een) stok(ken) te slaan en/of te prikken, waardoor voornoemde [slachtoffer1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 140 Wetboek van Militair Strafrecht
3.
hij een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 november 2004 tot en met 3 november 2004 te Brugge (België) en/of te Den Helder tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk opzettelijk een persoon (te weten I. [slachtoffer2]) hebben/heeft geslagen met een liniaal en/of een (aanwijs)stok, waardoor voornoemde [slachtoffer2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling leidt:
hij als militair op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 november 2004 tot en met 3 november 2004 te Brugge (België) en/of te Den Helder, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk I. [slachtoffer2], die toen militair was, althans bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam was, feitelijk hebben/heeft bedreigd met geweld en/of feitelijk hebben/heeft aangerand door toen en daar opzettelijk die [slachtoffer2] met een liniaal en/of een (aanwijs)stok te slaan, waardoor voornoemde [slachtoffer2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 140 Wetboek van Militair Strafrecht
4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 juli 2004 tot en met 19 november 2004 te Brugge (België) en/of Den Helder en/of te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk beledigend I. [slachtoffer2] in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden:"Zwitserse alpenslet" en/of "Zwitserse berghoer" en/of "alpenslet" en/of "hoer" en/of "Zwiserse berggeit" en/of "alpendel" en/of "mof" en/of "nazi" en/of "kuthoer" en/of "slet" en/of "alpenhoer" en/of "milkasnolletje" en/of "vuile alpenslet" en/of "milka koe" en/of "je moeder moet een biefstuk om je nek binden anders wilde de hond niet met je spelen" en/of op een schoolbord in het klaslokaal opzettelijk beledigend de woorden heeft geschreven en/of op een computer opzettelijk beledigend de woorden heeft getypt (terwijl de getypte woorden werden geprojecteerd op een groot scherm): "dat haar moeder een hoer was" en/of "[slachtoffer2] zo lelijk was dat de moeder een biefstuk om haar nek moest binden anders wilde de hond niet met haar spelen" en/of "haar vader aan de drugs zit" en/of "[slachtoffer2] een alpendel was" en/of "[slachtoffer2] stinkt naar kots" en/of [slachtoffer2] is zo zuur als een citroen" en/of "[slachtoffer2] heeft groene klodders" en/of "je moeder is een kankerhoer" en/of je moeder pijpt lullen in de bajes" en/of "Neo Nazi"en/of "Hitler", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 15 januari 2007 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 primair en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 (éénhonderdtwintig) uren subsidiair 60 (zestig) dagen vervangende hechtenis, waarvan een gedeelte, groot 40 (veertig) uren werkstraf subsidiair 20 (twintig) dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
Verdachte heeft het woord ter verdediging gevoerd.
2a. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De militaire kamer beoordeelt ambtshalve de ontvankelijkheid van de officier van justitie en zij neemt daarbij het navolgende in aanmerking.
• Verdachte is voor de eerste keer door de Koninklijke marechaussee verhoord op 2 december 2004;
• Het dossier is door de Koninklijke marechaussee gesloten op 4 april 2005;
• Het proces-verbaal van de Koninklijke marechaussee is door het arrondissementsparket ontvangen op 6 april 2005.
• Volgens de dossieromslag is door de officier van justitie op 15 mei 2006 besloten verdachte te dagvaarden voor de meervoudige militaire kamer;
• De zaak is door de officier van justitie aangebracht ter terechtzitting van 28 augustus 2006.
De militaire kamer is van oordeel dat de periode tussen het eerste verhoor van verdachte en het aanbrengen van de zaak ter terechtzitting niet zodanig lang is dat geoordeeld moet worden dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is geschonden.
De militaire kamer is overigens van oordeel dat de termijn voordat de zaak werd aangebracht lang is en vooral valt daarbij op de periode van totale inactiviteit bij het Openbaar Ministerie tussen 6 april 2005 en 15 mei 2006, een periode van ruim dertien maanden. De militaire kamer zal de termijn en de ouderdom van de zaak laten meewegen bij de strafoplegging.
3. De beslissing betreffende het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De militaire kamer acht niet wettig en overtuigend bewezen wat verdachte onder 1 primair en 4 is tenlastegelegd en zal hem daarvan vrijspreken.
De militaire kamer is van oordeel dat ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde geen sprake is van opzettelijke vrijheidsberoving in de zin van artikel 282 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De duur van het opsluiten van aangever R. [slachtoffer1] is dusdanig kort geweest, slechts enkele minuten, dat in lijn met de geldende jurisprudentie ter zake niet van een misdrijf als voornoemd kan worden gesproken. Bovendien hebben verdachte en zijn medeverdachten de deur ontsloten nadat aangever aangaf, door bonzen en schoppen op die deur, dat hij eruit wilde.
De militaire kamer is ten aanzien van feit 4 van oordeel dat uit de inhoud van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet ondubbelzinnig blijkt waar en wanneer de tenlastegelegde beledigende uitingen door verdachte zijn gedaan en daarom dient naar het oordeel van de militaire kamer vrijspraak te volgen.
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij als militair op een tijdstip in de periode van 31 augustus 2004 tot en met 7 september 2004 te Brugge (België), tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk R. [slachtoffer1], die toen militair was, feitelijk heeft aangerand door toen en daar opzettelijk die [slachtoffer1] (met kracht) vast te pakken en in een (toilet)ruimte te duwen en op te sluiten en die (toilet)ruimte met een sleutel slotvast af te sluiten;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 12 juli 2004 tot en met 29 oktober 2004 te Brugge (België), tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk mishandelend een persoon (te weten R. [slachtoffer1]) heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of met een riemen heeft geslagen en/of met een stok heeft geslagen en/of geprikt, waardoor voornoemde [slachtoffer1] pijn heeft ondervonden;
3.
hij op tijdstippen in de periode van 2 november 2004 tot en met 3 november 2004 te Den Helder tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk een persoon (te weten I. [slachtoffer2]) heeft geslagen met een liniaal en/of een (aanwijs)stok, waardoor voornoemde [slachtoffer2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat bij feit 1 subsidiair geen sprake was van een aanranding van collega militair [slachtoffer1], maar dat hier sprake was van een geintje.
Uit de aangifte van R. [slachtoffer1], en de verklaringen van G. [naam] en B. [naam] blijkt, dat aangever tegen zijn wil en ondanks diens hevig verzet door verdachte en de medeverdachten is vastgepakt en in een toiletruimte is geduwd en opgesloten en vervolgens de deur van die toiletruimte door hen is afgesloten.
Aangezien aangever [slachtoffer1] fysiek is aangepakt is er sprake van feitelijke aanranding als bedoeld in het Wetboek van Militair Strafrecht.
Een dergelijke gedraging valt niet te kwalificeren als een geintje zoals verdachte aangeeft. Door te handelen zoals bewezenverklaard heeft verdachte tezamen met anderen een grens overschreden en daarmee een gedraging verricht die in strijd is met het Wetboek van Militair Strafrecht.
Ten aanzien van feit 2 primair heeft verdachte aangevoerd dat hij en zijn medeverdachten aangever R. [slachtoffer1] met een riem hebben geslagen en met een stok hebben geprikt, en dat ten aanzien van feit 3 primair dan hij en zijn collega [naam] collega I. [slachtoffer2] met een liniaal en aanwijsstok hebben geslagen, maar dat hierbij telkens geen sprake was van mishandeling omdat hij de aangevers geen letsel wilde toebrengen noch pijn wilde veroorzaken. Het één en ander vond plaats als geintje in de richting van aangever [slachtoffer1] respectievelijk aangeefster I. [slachtoffer2].
De militaire kamer is van oordeel dat bij beide feiten niet gesproken kan worden van een geintje.
Uit de verklaring van aangever [slachtoffer1] en de verklaring van aangever [slachtoffer2] blijkt dat [slachtoffer1] tengevolge van het slaan door verdachte en zijn medeverdachten pijn heeft ondervonden. Gebleken is dat het verdachte en de medeverdachten niet ging om een geintje, maar om het slaan van [slachtoffer1]. Er is stelselmatig gehandeld in de richting van [slachtoffer1] en de militaire kamer heeft geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangifte van [slachtoffer1].
Uit de verklaring van aangeefster [slachtoffer2] blijkt dat verdachte en zijn collega [naam] haar met een lange aanwijsstok respectievelijk een liniaal hard op haar benen hebben geslagen. Dit deed haar pijn en zij heeft er gedurende ruime tijd blauwe plekken aan overgehouden. Naast de verklaring van aangeefster is er ook de verklaring van A.J.H.M. [naam], die de verklaring van aangeefster ondersteunt. Ook in dit geval is op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen duidelijk sprake van een mishandeling. Door de kracht waarmee kennelijk is geslagen en het letsel dat daarbij is opgelopen is de grens van “een geintje met iemand uithalen” duidelijk overschreden.
Wat verdachte onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 primair meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair:
“medeplegen van als militair opzettelijk een andere militair feitelijk aanranden”;
feit 2 primair:
“medeplegen van mishandeling”,
meermalen gepleegd.
feit 3 primair:
“medeplegen van mishandeling”,
meermalen gepleegd.
4b. De strafbaarheid van de feiten
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 26 juli 2006, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich met medeverdachten schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van een collega militair door deze vast te pakken en in een toiletruimte te duwen en op te sluiten en daarnaast heeft hij in wisselende samenstelling met medeverdachten die collega militair meerdere keren mishandeld. De wijze waarop die collega militair te lijf is gegaan, met meerdere personen tegelijk en met een riem en stok, is laakbaar en gaat een geintje, zoals verdachte beweert dat het was, verre te boven.
Daarnaast heeft verdachte met een collega militair een vrouwelijke militair meermalen mishandeld door haar fors te slaan tegen de benen, waardoor blauwe plekken ontstonden. Ook hierbij is de grens tot welke een geintje zich kan uitstrekken in hoge mate overschreden.
De militaire kamer neemt ook in aanmerking dat verdachte veelal de bedenker en aanjager van het gebeuren is geweest. Ter terechtzitting heeft verdachte geen blijk gegeven inzicht te hebben in het feit dat hij zich door zijn handelen heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.
Daarenboven dragen de strafbare gedragingen van verdachte bij aan het verzieken van de (sfeer in de) militaire maatschappij en zijn deze ook daarom volstrekt ongewenst en misplaatst. Een militair dient zich ervan bewust te zijn, dat hij of zij op enig moment op collega’s is aangewezen en het daarom van groot belang is dat men geen negatieve gevoelens jegens elkaar koestert.
Op zich zou oplegging van een deels onvoorwaardelijke werkstraf voor de bewezenverklaarde feiten een passende strafrechtelijke reactie zijn.
De militaire kamer is echter van oordeel dat het opgetreden tijdsverloop – het einde van de redelijke termijn was al dicht genaderd – thans geen onvoorwaardelijke werkstraf meer rechtvaardigt.
De bewezenverklaarde feiten raken de interne orde van de Nederlandse krijgsmacht. Dit aspect is door de officier van justitie bij haar strafeis ook in aanmerking genomen. De militaire kamer is echter van oordeel dat een schending van die interne orde van de Nederlandse krijgsmacht dan ook een voortvarende vervolging vergt. In deze zaak is daarvan – daargelaten het feit dat de behandeling moest worden aangehouden omdat verdachte was uitgezonden – onvoldoende sprake geweest. Daarom zal de militaire kamer volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke werkstraf als hierna vermeld. Deze straf dient mede om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst weer grensoverschrijdend gedrag te tonen. Het is nu aan verdachte te tonen dat hij lering heeft getrokken uit deze strafvervolging.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 91 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, en op de artikelen 4 en 140 van het Wetboek van Militair Strafrecht.
8. De beslissing
De militaire kamer, rechtdoende:
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in haar strafvervolging van verdachte.
Spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en 4 tenlastegelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat verdachte onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een taakstraf in de vorm van
het verrichten van een werkstraf gedurende 90 (negentig) uren, subsidiair 45 (vijfenveertig) dagen vervangende hechtenis.
Bepaalt dat deze werkstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De militaire kamer stelt een proeftijd vast van twee (2) jaren.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Aldus gewezen door:
mr. A.G. Broek-de Stigter, rechter als voorzitter,
mr. E.A.A.M. Pfeil, vice president,
kolonel mr. J.P.M. Schwillens, militair lid,
in tegenwoordigheid van J.L. de Vos, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 januari 2007.