Parketnummer : 05/061090-04
Datum zitting : 8 januari 2007
Datum uitspraak : 22 januari 2007
Beslissing van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op de aangehechte vordering van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 14 november 2006 met betrekking tot de veroordeelde:
naam : [veroordeelde],
geboren op : 27 maart 1973 te Arnhem,
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
Ter terechtzitting van 8 januari 2007 zijn gehoord:
• Veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.C. Spigt, advocaat te Rotterdam;
• de officier van justitie; en
• de getuige-deskundige S. Feddes.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting geconcludeerd tot afwijzing van zijn vordering aangezien zijn vordering alleen was gebaseerd op het feit dat veroordeelde niet heeft deelgenomen aan de terugvalpreventiegroep. Hij heeft voorts geconcludeerd tot verlenging van de proeftijd met 1 (één) jaar en met de bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd dient te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens de Reclassering Nederland zullen worden gegeven, ook als dat mocht inhouden een na onderzoek aangewezen ambulante behandeling, voor zover en voor zolang dat door genoemde instelling nodig wordt geoordeeld.
De raadsman heeft ingestemd met deze conclusie van de officier van justitie.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het navolgende gebleken:
1. Veroordeelde is bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 20 december 2004 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met de bijzondere voorwaarden:
1. Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens de (stichting) Reclassering Nederland zullen worden gegeven, voor zover en voor zolang dat door genoemde instelling nodig wordt geacht;
2. Veroordeelde dient mee te werken aan een intake en (eventuele) daarop volgende poliklinische behandeling door het Centrum voor Forensische Psychiatrie “Kairos” te Arnhem, of een andere soortgelijke instelling, voor zover en voor zolang dit binnen de gestelde proeftijd, in overleg met de Reclassering door de behandelaars nodig wordt geoordeeld;
3. Veroordeelde dient binnen de eerste zes (6) maanden van de proeftijd ter fine van schadevergoeding aan [naam en adres], te betalen een bedrag bij wijze van voorschot van € 1.500,- (éénduizendvijfhonderd euro).
2. De Reclassering Nederland, Unit Arnhem, heeft in een afloopbericht toezicht van 18 oktober 2006 onder meer het navolgende medegedeeld:
De heer [veroordeelde] heeft zich goed gehouden aan de primaire voorwaarden van het reclasseringstoezicht, hij is op afspraken verschenen en hij is veel in overleg geweest. Om de kans op recidive te verminderen is echter meer nodig. Rapporteur sluit zich daarom aan bij de visie van Kairos.
Uit gesprekken blijkt dat cliënt weliswaar bekent dat hij een seksuele relatie had met een minderjarige vrouw maar zichzelf absoluut niet schuldig acht aan een zedendelict. In zijn ogen is een zedendaderbehandeling dan ook absoluut onnodig. Cliënt is het ook oneens met de visie van Kairos en de reclassering over de kans op recidive. Zoals uit het bovenstaande blijkt is het zowel Kairos als de reclassering niet mogelijk gebleken deze mening te doorbreken of cliënt te motiveren.
Wij zien geen mogelijkheden nog op een verantwoorde wijze inhoud aan het door uw rechtbank opgelegde reclasseringstoezicht te geven.
Veroordeelde heeft ter terechtzitting aangegeven zich wel dader van een zedendelict te voelen en een individuele behandeling te hebben ondergaan.
Voorts is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat veroordeelde eerst een vervolgonderzoek zou moeten ondergaan alvorens eventueel tot een vervolgbehandeling zou worden besloten.
Motivering van de beslissing
De rechtbank is op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van de stukken van oordeel dat de grondslag voor de vordering na voorwaardelijke veroordeling niet juist is, zodat deze vordering van de officier van justitie behoort te worden afgewezen.
De proeftijd heeft geduurd van 4 januari 2005 tot en met 3 januari 2007. Dit houdt in dat op het tijdstip van de terechtzitting de proeftijd al gedurende vijf dagen was verlopen.
Thans is aan de orde de beoordeling van de ter terechtzitting van 8 januari 2007 door de officier van justitie gedane mondelinge vordering tot verlenging van de proeftijd en het opleggen van een bijzondere voorwaarde.
In de gegeven situatie, met de ter zitting gegeven toelichting daarop door de getuige-deskundige Feddes, kan niet gezegd worden dat zich voordoet de situatie dat enige gestelde voorwaarde niet is nageleefd, zodat niet artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht, maar artikel 14f van dat wetboek van toepassing is.
Nu de vordering van de officier van justitie pas ter terechtzitting van 8 januari 2007 is gedaan en de proeftijd inmiddels was geëindigd op 4 januari 2007, kan door de rechter niet meer worden besloten zoals door de officier van justitie ter terechtzitting gevorderd. De officier van justitie dient daarom in zijn mondelinge vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank heeft bij haar beslissing in aanmerking genomen de artikelen 14f en 14g van het Wetboek van Strafrecht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van deze rechtbank van 20 december 2004 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in zijn mondeling ter terechtzitting van 8 januari 2007 gedane vordering tot verlenging van de proeftijd en oplegging van een bijzondere voorwaarde.
mr. B.F.M. Klappe, rechter als voorzitter,
mr. E.A.A.M. Pfeil, vice president,
mr. J.B.J. Driessen, rechter,
in tegenwoordigheid van J.L. de Vos, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 januari 2007.