ECLI:NL:RBARN:2006:BC0474

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
21 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/3970, 05/3971 en 05/3974
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen fictieve uitspraak op bezwaar inzake naheffingsaanslagen omzetbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 21 april 2006 uitspraak gedaan in een beroep tegen een fictieve uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres, een onderneming, had bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting voor de jaren 2000 tot en met 2002, die waren opgelegd wegens het niet tijdig betalen van belasting. De inspecteur had op 25 februari 2004 naheffingsaanslagen opgelegd, maar pas op 21 oktober 2005 uitspraak gedaan op het bezwaar van eiseres. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet tijdig had beslist, maar dat eiseres geen belang meer had bij het beroep tegen de fictieve weigering, omdat de inspecteur inmiddels uitspraak had gedaan. Dit deel van het beroep werd niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank behandelde ook het inhoudelijke geschil over de heffingsrente die was opgelegd bij de naheffingsaanslagen. Eiseres betwistte de verschuldigdheid van de heffingsrente, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsrente terecht was berekend, aangezien de suppletieaangifte pas bijna drie jaar na het betreffende kalenderjaar was ingediend. De rechtbank verwierp de argumenten van eiseres over haar financiële situatie en de vermeende gebreken van de Duitse belastingdienst, omdat deze niet relevant waren voor de beoordeling van de verschuldigdheid van de belasting.

De rechtbank besloot het beroep niet-ontvankelijk te verklaren voor zover het gericht was tegen de niet-tijdige uitspraak op bezwaar en verklaarde het beroep ongegrond voor het overige. Tevens werd de Staat der Nederlanden gelast het griffierecht aan eiseres te vergoeden. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te Arnhem of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden, mits de wederpartij daarmee instemt.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/3970, 05/3971 en 05/3974
Uitspraakdatum: 21 april 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X] C.S., gevestigd te [Z], eiseres,
gemachtigde [gemachtigde]
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Lelystad,
verweerder,
gemachtigde [gemachtigde]
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft op 25 februari 2004 aan eiseres opgelegd over het tijdvak:
- 1 januari 2000 t/m 31 december 2000 een naheffingsaanslag omzetbelasting ad
€ 6.014 verhoogd met een bedrag aan heffingsrente (aanslagnummer [00]F.01.0501), alsmede bij
beschikking een boete van € 300;
- 1 januari 2001 t/m 31 december 2001 een naheffingsaanslag omzetbelasting ad
€ 68.397 verhoogd met een bedrag aan heffingsrente (aanslagnummer [00]F.01.1501), alsmede
bij beschikking een boete van € 3.419;
- 1 januari 2002 t/m 31 december 2002 een naheffingsaanslag omzetbelasting ad
€ 36.979 verhoogd met een bedrag aan heffingsrente (aanslagnummer [00]F.01.2501), alsmede
bij beschikking een boete van € 1.848.
Na daartegen op 1 maart 2004 gemaakt bezwaar heeft eiseres op 4 oktober 2005 beroep ingesteld tegen de fictieve weigering van verweerder om uitspraak op bezwaar te doen. Op 21 oktober 2005 heeft verweerder alsnog uitspraak op bezwaar gedaan, waarbij de boetes zijn komen te vervallen.
Eiseres heeft ook daartegen bij brief van 25 november 2005, ontvangen bij de rechtbank op 25 november 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2006 te Arnhem.
Gemachtigde van eiseres is daar verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde], bijgestaan door [gemachtigde].
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Op of omstreeks 26 december 2003 heeft gemachtigde namens eiseres een suppletieaangifte omzetbelasting voor het jaar 2000 ingediend.
Toen het bedrag van de belastingen op 25 februari 2004 niet op aangifte was betaald, zijn aan eiseres naheffingsaanslagen omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2000 t/m 31 december 2002 opgelegd, waarbij heffingsrente in rekening is gebracht. Tevens zijn boetebeschikkingen vastgesteld, waarbij verzuimboetes zijn opgelegd. De boetes zijn bij de uitspraak op bezwaar komen te vervallen.
3. Geschil
In geschil is alleen nog of eiseres de heffingsrente verschuldigd is. Verweerder heeft erkend dat niet tijdig uitspraak op bezwaar is gedaan.
4. Beoordeling van het geschil
De fictieve weigering
Nu de inspecteur eerst op 21 oktober 2005 uitspraak heeft gedaan op het door hem op 1 maart 2004 ontvangen bezwaarschrift van eiseres, heeft verweerder – gelet op het bepaalde in artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) – niet tijdig uitspraak gedaan. De rechtbank ziet daarin aanleiding om op grond van artikel 8:74, tweede lid Awb aan verweerder te gelasten het griffierecht aan eiseres te vergoeden. Nu verweerder alsnog uitspraak heeft gedaan, heeft eiseres geen belang meer bij het beroep tegen het niet tijdig doen van de uitspraak op bezwaar. Dit deel van het beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Ingevolge het vierde lid van artikel 6:20 Awb wordt het beroep van eiseres mede geacht te zijn gericht tegen de inmiddels door verweerder gedane uitspraak op bezwaar van 21 oktober 2005.
Het inhoudelijke geschil
In artikel 30f, tweede lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is het volgende bepaald. Met betrekking tot – onder meer - de omzetbelasting wordt heffingsrente berekend ingeval een naheffingsaanslag wordt vastgesteld “vanwege de omstandigheid dat de verschuldigde belasting meer beloopt dan die welke is aangegeven, tenzij die naheffingsaanslag het gevolg is van een vrijwillige verbetering van de aangifte, welke wordt gedaan binnen drie maanden na het einde van het kalenderjaar of het boekjaar waarop de nageheven belasting betrekking heeft”. Heffingsrente wordt volgens het slot van het tweede lid eveneens berekend indien en voor zover de in onderdeel a bedoelde belasting te laat wordt betaald, behoudens ingeval de betaling plaatsvindt binnen drie maanden na het einde van het kalenderjaar of het boekjaar waarop de te laat betaalde belasting betrekking heeft.
Gezien het feit dat de suppletieaangifte is ingediend bijna drie jaar na het kalenderjaar waarop de nageheven belasting betrekking heeft, is de rechtbank van oordeel dat er terecht heffingsrente bij deze aanslag is berekend. Tegen de hoogte van de heffingsrente heeft eiseres geen gronden gericht, zodat de rechtbank als vaststaand aanneemt dat deze door verweerder juist is berekend.
De stelling dat eiseres de belasting niet kan betalen, omdat de Duitse belastingdienst in strijd met de regels in gebreke is gebleven om belastingbedragen aan haar terug te betalen, kan niet tot gegrondverklaring van het beroep leiden. De verschuldigdheid van de nageheven belasting wordt daarmee immers niet bestreden.
Ook hetgeen eiseres overigens aanvoert (waaronder de irritaties van gemachtigde over de wijze waarop verweerder de betalingen registreert) leidt niet tot een andere conclusie.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen en gemachtigde geen derde is die beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van de uitspraak op
bezwaar;
- verklaart het beroep ongegrond voor zover het is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 21 oktober 2005;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van €
276 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Munniks, griffier, op 21 april 2006.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.