ECLI:NL:RBARN:2006:BB8129

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
21 maart 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/3933
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.M. Bijker - Veen
  • J.P.W.H.T. Becks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winst uit onderneming versus resultaat uit overige werkzaamheden bij niet opgerichte bv

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 21 maart 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst / Randmeren, kantoor Apeldoorn, over de vraag of de inkomsten van eiser moeten worden aangemerkt als winst uit onderneming of als resultaat uit overige werkzaamheden. Eiser had een navorderingsaanslag ontvangen voor het jaar 2001, waarbij de inspecteur stelde dat de inkomsten van eiser, die via de in oprichting zijnde [C] B.V. waren ontvangen, niet als winst uit onderneming konden worden aangemerkt. Eiser was tot 1 januari 2001 in loondienst bij [A] B.V. en was één van de beoogde aandeelhouders van [C] B.V. i.o., die uiteindelijk nooit is opgericht vanwege tegenvallende inkomsten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende zelfstandigheid en risico's liep om als ondernemer te worden aangemerkt. De rechtbank overwoog dat de opdrachten voor [C] B.V. i.o. voornamelijk binnenkwamen via [A] B.V. en dat de heer [D], die 100% middellijk aandeelhouder van [A] B.V. was, een centrale rol speelde in de organisatie en uitvoering van de werkzaamheden. De rechtbank concludeerde dat de inkomsten van eiser niet als winst uit onderneming konden worden gekwalificeerd, maar als resultaat uit overige werkzaamheden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en de rechter. Eiser kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. De rechtbank heeft geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/3933
Uitspraakdatum: 21 maart 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X],
wonende te [Z], eiser,
gemachtigde [gemachtigde] te [Q],
en
de inspecteur van de Belastingdienst / Randmeren, kantoor Apeldoorn,
verweerder,
gemachtigde [gemachtigde].
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (aanslagnummer: [00].H.17) berekend naar een belastbaar inkomen van € 31.405.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de verweerder bij de uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2006 te Arnhem. De onderhavige zaak en de zaak met rolnummer 05/3889 zijn daar gevoegd behandeld.
Partijen zijn daar verschenen.
2. De feiten
Eiser was tot 1 januari 2001 in loondienst bij [A] B.V. (hierna: [A] BV), een dochtervennootschap van [B] B.V.
Per 1 januari 2001 is [C] B.V. i.o. ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Centraal Gelderland. Eiser is één van de acht beoogd aandeelhouders van [C] B.V. i.o.
De heer [D] (destijds 100% middellijk aandeelhouder van [A] BV) kende een aantal voegers en heeft deze samengebracht in [C] B.V. i.o. Er waren acht beoogde aandeelhouders, te weten de heer [D], vier voegers die in loondienst waren bij [A] BV en drie voegers die een eigen onderneming dreven.
De voegers die voor 1 januari 2001 in dienst waren bij [A] BV kenden de drie andere voegers niet op het moment dat zij samen [C] B.V. i.o. oprichtten. Behalve op het werkoverleg op vrijdagmiddag zag eiser deze andere voegers niet. Op deze bijeenkomsten waren ook niet alle voegers altijd aanwezig.
Opdrachten die [A] BV had gekregen maar die vanwege drukte niet door haar zelf konden worden uitgevoerd, werden via de heer [D] uitbesteed aan [C] B.V. i.o.
[A] BV verzorgde de opdrachten, de administratie, de financiering van de aan te schaffen bedrijfsmiddelen, de inkoop van de benodigde materialen, de facturering naar de oorspronkelijke opdrachtgevers en de doorbetaling van de door die opdrachtgevers betaalde gelden aan [C] B.V. i.o. In dit verband trad de heer [D] op namens [A] BV. De heer [D] verzorgde ook de planning van de werkzaamheden en de prijsstelling.
De werkplanning en prijsstelling van het werk werden regelmatig op vrijdag besproken met de andere beoogde aandeelhouders van [C] B.V. i.o.
Als tijdens de uitvoering van een werk problemen rezen werd de heer [D] gebeld door de betreffende voeger. De heer [D] overlegde vervolgens met de opdrachtgever.
Na ontvangst van de betaling voor een bepaalde opdracht door [A] BV en na aftrek van een beheersvergoeding, ontvingen alle deelnemers 65% van de ontvangen bedragen naar rato van het door een ieder gerealiseerde aantal meters voegwerk. Van de resterende 35% was 25% bestemd voor de dekking van de constante kosten en 10% voor de aflossing van de door [A] BV gefinancierde investeringen.
Op het moment dat de inkomsten van [C] B.V. i.o. terugliepen werd de hoogte van de aflossing van de schulden aan [A] BV naar beneden aangepast.
De uitbetaling vond plaats uit naam van [C] B.V. i.o., ten titel van loon. Daarbij werd tevens loonheffing ingehouden.
Per 30 augustus 2001 zijn de activiteiten van [C] B.V. i.o. gestaakt. [C] B.V. i.o. is uiteindelijk nooit opgericht. De reden hiervoor was dat de inkomsten tegenvielen. Een aantal deelnemers werd weer zelfstandig en een aantal deelnemers konden aandeelhouder worden bij [A] BV.
Over de periode januari tot september 2001 is een jaarrekening opgemaakt, waarbij de exploitatie is toegerekend aan “Samenwerkingsverband [C], [A]”.
Eiser heeft de aan hem toegerekende inkomsten aangegeven als winst uit onderneming. Bij een door verweerder ingesteld boekenonderzoek heeft verweerder de stelling ingenomen dat geen sprake is van een onderneming maar resultaat uit overige werkzaamheden en zijn bij de vaststelling van de definitieve aanslag de gevraagde ondernemersfaciliteiten geweigerd.
3. Het geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de inkomsten van eiser moeten worden aangemerkt als winst uit onderneming of als resultaat uit overige werkzaamheden. De boete is niet in geschil.
4. Beoordeling van het geschil
Tussen partijen is niet in geschil dat de inkomsten van eiser die via [C] B.V. i.o. zijn ontvangen, moeten worden aangemerkt als een bron van inkomen. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of deze inkomsten moeten worden aangemerkt als winst uit onderneming of als resultaat uit overige werkzaamheden.
De rechtbank is van oordeel dat voor de onderhavige inkomsten geen sprake is van winst uit onderneming maar van resultaat uit overige werkzaamheden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat:
• de opdrachten van [C] B.V. i.o. allemaal binnenkwamen via [A] BV / de heer
[D];
• [A] BV alle investeringen financierde;
• de aflossing van de financiering afhankelijk was van de omzet van [C] B.V. i.o. en daarmee
dus ook van het aantal opdrachten dat [A] BV / de heer [D] binnenhaalde voor [C] B.V. i.o.;
• de administratie, prijsstelling van het voegwerk en het overleg met klanten nagenoeg allemaal via de heer
[D] / [A] BV verliep;
• bij problemen op een werk de heer [D] er altijd bijgeroepen werd om met de opdrachtgever te
overleggen;
• alle betalingen via [A] BV verliepen.
Al deze feiten en omstandigheden tezamen en in onderlinge samenhang bezien geven naar het oordeel van de rechtbank voldoende steun aan de opvatting van verweerder dat het bij eiser aan de nodige zelfstandigheid ontbrak en dat eiser onvoldoende risico’s liep om een onderneming aanwezig te achten. De omstandigheid dat eiser wel enige risico’s heeft gelopen ten aanzien van het verkrijgen van opdrachten, financiële verplichtingen en inkomen laat vorenstaande onverlet. Deze risico’s zijn naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende omvang om een onderneming aanwezig te achten.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. M.M. Bijker - Veen. De beslissing is in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.P.W.H.T. Becks, griffier, op 21 maart 2006.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem
; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.