ECLI:NL:RBARN:2006:BA4099

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
6 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/2740
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op alleenstaande ouderkorting bij studerende zoon met eigen inkomsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 6 september 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een alleenstaande moeder, en de inspecteur van de Belastingdienst Rivierenland. Eiseres had in haar aangifte voor het jaar 2004 de alleenstaande ouderkorting geclaimd voor haar 20-jarige zoon, die een MBO-opleiding volgde en inkomsten genoot uit een studieverzekering, een bijbaan en studiefinanciering. De Belastingdienst had deze korting niet toegekend, omdat men van mening was dat de zoon over voldoende eigen middelen beschikte om in zijn levensonderhoud te voorzien.

Tijdens de zitting op 23 augustus 2006 heeft eiseres, bijgestaan door haar zoon, haar standpunt toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zoon in dat jaar € 7.847 aan inkomsten had, waarvan een aanzienlijk deel bestemd was voor zijn studie. De rechtbank oordeelde dat de uitgaven voor kost en inwoning van de zoon op eiseres drukten, omdat zij zich moreel verplicht voelde om deze kosten te dragen. De rechtbank heeft de uitspraak van de Belastingdienst vernietigd en de aanslag verminderd tot nihil.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres, ter hoogte van € 22,20, toegewezen en gelast dat de Staat der Nederlanden het door eiseres betaalde griffierecht van € 38 vergoedt. De rechtbank concludeerde dat eiseres recht had op de alleenstaande ouderkorting, omdat de bijdrage in de kosten van het onderhoud van haar zoon aan de voorwaarden voldeed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheden tot hoger beroep of cassatie.

Uitspraak

Proces-verbaal uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/2740
Uitspraakdatum: 6 september 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst Rivierenland, kantoor Gorinchem, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 14 maart 2006 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiser over het jaar 2004 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (aanslagnummer [00].H.46).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2006.
Eiseres is in persoon verschenen bijgestaan door haar zoon. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een aanslag van nihil;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 22,20 en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.
Gronden
1. Eiseres voert een huishouding met haar 20-jarige aan een MBO-opleiding studerende zoon. Zij heeft in haar aangifte alleenstaande ouderkorting geclaimd. Verweerder heeft bij de aanslagregeling de alleenstaande ouderkorting niet toegekend.
2. In het onderhavige jaar geniet de zoon € 7.847 aan inkomsten, bestaande uit:
€ 4.445 als inkomen uit door hem verrichte werkzaamheden (weekendbaantje en inkomsten uit een verplichte stage);
€ 2.722 als lijfrente-uitkeringen;
€ 680 als studiefinanciering.
Over deze inkomsten is per saldo geen belasting verschuldigd. Het saldo van zijn spaartegoed is in 2004 met € 3.866 gestegen naar € 14.400.
3. In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres – gelet op het inkomen van haar zoon – recht heeft op de alleenstaande ouderkorting. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de zoon over voldoende eigen middelen beschikte om in zijn levensonderhoud te voorzien zodat deze niet in belangrijke mate door eiseres wordt onderhouden.
4. Ingevolge artikel 8.15, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) geldt de alleenstaande ouderkorting voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden:
geen partner heeft;
een huishouding voert met een kind dat in belangrijke mate door hem wordt onderhouden en op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, en
deze huishouding voert met geen ander dan kinderen die bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 27 jaar niet hebben bereikt.
5. Artikel 2 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 bepaalt dat – voorzover hier van belang – een kind in belangrijke mate op kosten van de ouder onderhouden indien de op de ouder drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud van het kind ten minste € 386 per kwartaal beloopt.
6. Uit het arrest van de Hoge Raad van 20 december 1995, nr. 30.777, BNB 1996/75 volgt dat geen sprake kan zijn van een op de ouder drukkende bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van een studerend kind indien dat kind over voldoende eigen middelen beschikt om zelf in zijn levensonderhoud te voorzien. Er dient derhalve te worden getoetst in hoeverre de zoon zelf behoefte heeft aan ondersteuning.
7. Op grond van de weging van de omstandigheden van dit geval is de rechtbank van oordeel dat zulks het geval is. De ontvangen lijfrente-uitkeringen vloeien voort uit een zogenoemde studieverzekering. Hiermee bekostigt de zoon zijn studie (collegegeld, boeken en leermiddelen etc.) zodat deze inkomsten niet vrij kunnen worden besteed voor levensonderhoud. Gelet op hoogte van de de resterende inkomsten is de rechtbank van oordeel dat eiseres zich moreel verplicht kon voelen de met kost en inwoning gemoeide uitgaven van haar thuiswonende en studerende kind voor haar rekening te nemen. De door eiseres ten behoeve van haar zoon gemaakte kosten voor levensonderhoud hebben naar het oordeel van de rechtbank dan ook op eiseres gedrukt. Nu voorts ter zitting is gebleken dat niet in geschil is dat de bijdrage in de kosten van het onderhoud ten minste € 386 per kwartaal beloopt, is het gelijk aan eiseres, wat er ook zij van haar overige stellingen.
8. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
9. De rechtbank ziet aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, bestaande uit een bedrag van € 22,20 voor reis- en verblijfkosten.
Deze uitspraak is gedaan op 6 september 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, rechter, in tegenwoordigheid van M.J. Eggink, griffier.
De griffier De rechter
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.