RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/555
Uitspraakdatum: 16 augustus 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag ([aanslagnummer]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.218.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 december 2005 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 30 december 2005, ontvangen bij de rechtbank op 6 januari 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2006 te Arnhem.
Namens verweerder is verschenen [gemachtigde]. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 20 juni 2006 aan eisers gemachtigde, [gemachtigde], op het adres [adres] te [plaats], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser en/of zijn gemachtigde zijn, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
Eiser is chronisch longpatiënt. Vanaf 2000 heeft [de vakbond] voor hem de aangifte IB/PVV ingevuld en daarbij ook de post buitengewone lastenaftrek, bestaande uit diverse kosten in verband met de ziekte van eiser, verzorgd. In 2002 heeft gemachtigde van eiser dit overgenomen.
Naar aanleiding van de aangifte IB/PVV over 2002 heeft verweerder vragen gesteld over de opgevoerde posten ter zake van de buitengewone lastenaftrek ad € 4.728. Verweerder vroeg om een specificatie van de kosten, om nota’s en betalingsbewijzen, om een dieetverklaring en om een specificatie van de door derden ontvangen vergoedingen voor ziektekosten. Gemachtigde heeft daarop gereageerd met een handgeschreven brief en een daarbij gevoegd handgeschreven overzicht van de opgevoerde buitengewone lasten. Dit overzicht heeft gemachtigde mondeling toegelicht aan verweerder. Blijkens zijn brief aan verweerder heeft gemachtigde een kopie van de jaaropgaaf bij het overzicht gevoegd. Overige bewijsstukken zijn kennelijk niet overgelegd.
De aanslag IB/PVV over 2002 is vervolgens conform de aangifte opgelegd.
Verweerder heeft ook naar aanleiding van de aangifte over 2003 vragen gesteld over de opgevoerde buitengewone lastenaftrek ad € 7.290. Wederom vroeg verweerder om een specificatie, om bewijsstukken, een dieetverklaring en een specificatie van de van derden ontvangen vergoedingen.
Gemachtigde heeft bij brief van 17 maart 2005 een overzicht van de voor 2003 opgevoerde aftrekposten bij verweerder ingediend, echter zonder de gevraagde bewijsstukken. Hiervoor verwees gemachtigde in zijn brief naar de gang van zaken voor het jaar 2002, toen er genoegen werd genomen met dat overzicht.
Verweerder heeft in zijn brief aan gemachtigde van 24 maart 2005 naar aanleiding van het verstrekte overzicht aangegeven welke informatie en bewijsstukken hij precies wilde hebben. Hij heeft voorts opgemerkt dat van de opgevoerde kosten niet aftrekbaar zijn: de telefoonkosten, kerktelefoon, water/gas verbruik, kussen en mengkraan.
Gemachtigde heeft de gevraagde informatie en bewijsstukken niet verstrekt. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 21 juni 2005 het voornemen kenbaar gemaakt om af te wijken van de aangifte. In de brief is een overzicht opgenomen van de gecorrigeerde posten. Totale correctie: € 4.140, zodat in aftrek werd toegelaten: € 3.150. Vervolgens is de aanslag dienovereenkomstig opgelegd.
Gemachtigde heeft daartegen bezwaar gemaakt bij brief van 22 augustus 2005. Hij heeft daarin namens eiser onder meer aangevoerd:
“Juist vanwege het feit dat de belastingdienst zijn analoge fiscale inkomens-/uitgavenpositie 2002, mede op basis van desgevraagd verstrekte nadere en gedegen info, met daarbij nog verstrekte mondelinge belichting mijnerzijds, gericht heeft gecontroleerd en akkoord bevonden, heeft het belanghebbende en mij ten zeerste verbaasd dat zijn structureel identieke fiskale positie 2003 substantieel niet wordt aanvaard. In het kader van de bevordering van de uniformiteit en daarmede rechtszekerheid is uw opstelling in dezen zeer laakbaar.”
Gemachtigde ging niet in op de afzonderlijke kostenposten, maar verwees naar zijn brief van 17 maart 2005.
3. Geschil
In geschil is of eiser zonder het overleggen van bewijsstukken recht heeft op de in de aangifte over 2003 opgevoerde post buitengewone lasten, omdat de door hem in de aangifte over 2002 opgevoerde post buitengewone lasten na een vragenbrief van verweerder en een naar aanleiding daarvan overgelegd overzicht, dat mondeling door gemachtigde van eiser is toegelicht, is geaccepteerd zonder bewijsstukken.
Gemachtigde van eiser voert daarbij onder meer aan dat in 2002 een andere persoon de aangifte heeft beoordeeld dan in 2003, maar dat dit geen reden kan zijn om botweg op te merken dat elk jaar op zichzelf staat en apart beoordeeld kan worden. Hij beschrijft het telefoongesprek met verweerder naar aanleiding van de vragenbrief als “wel constructief, maar niet direct rationeel, vloeiend noch pragmatisch noch logisch”.
Ook voert hij nadrukkelijk aan dat er elk jaar sprake is van een vast kostenpatroon. Hij betoogt verder dat verweerder ten onrechte het accent legt op de uitgavendocumentatie, terwijl het volgens hem moet gaan om de kostenkwalificatie. Het kostenpatroon van 2003 is identiek aan dat van 2002, dat door verweerder “onverkort als fiskaal is gekwalificeerd”. Met een beroep op het vertrouwensbeginsel kan verweerder dan het kostenpatroon 2003 niet botweg afwijzen, zonder bijvoorbeeld geleidelijke afbouw, aldus gemachtigde.
Verweerder betwist dat sprake is van opgewekt vertrouwen, constateert dat tot op heden de benodigde bewijsstukken niet zijn overgelegd en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
Artikel 6:16 en 6:17 van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) spreken over uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling. Voor de buitengewone lastenaftrek wordt derhalve aangeknoopt bij de uitgaven die de belastingplichtige heeft gedaan. Anders dan gemachtigde van eiser betoogt, zijn dus de werkelijke uitgaven (voor zover niet door derden vergoed) doorslaggevend en niet het kostenpatroon.
Voorts volgt uit artikel 6:17, 6:18 en 6:20a Wet IB 2001, welke artikelen regelmatig wijzigen, dat er vergaande aftrekbeperkingen gelden voor de betreffende uitgaven. De kosten van een chronisch zieke belastingplichtige komen dus maar in beperkte mate voor aftrek in aanmerking. Verweerder zal per kostenpost moeten kunnen toetsen of aan de voor dat jaar geldende wettelijke regels is voldaan en of er sprake is van op de belastingplichtige drukkende uitgaven in het betreffende jaar. Daartoe zijn de bewijsstukken zoals door verweerder in dit geval opgevraagd, noodzakelijk.
Hoewel een chronisch zieke patiënt ongetwijfeld elk jaar terugkerende uitgaven zal hebben die op hem drukken, kan er toch jaarlijks verschil bestaan in de soort en de hoogte van de uitgaven. Bij eiser is dit ook het geval blijkens de overgelegde overzichten van 2002 en 2003. De hoogte van de uitgaven verschilt aanzienlijk (in 2002 een aftrekpost van € 4.728 en in 2003 een aftrekpost van € 7.290) en de kostensoorten zijn ook niet helemaal hetzelfde (bril tegenover kussen en mengkraan). Om die reden staat het verweerder vrij om elk jaar opnieuw te toetsen of de opgevoerde uitgaven ook daadwerkelijk zijn gedaan, of zij op de belastingplichtige drukken en of en tot welk bedrag zij volgens de voor dat jaar geldende wettelijke regeling voor aftrek in aanmerking komen. Uiteraard dient verweerder daarbij in redelijkheid op te treden en bijvoorbeeld niet steeds opnieuw bewijsstukken op te vragen als eerder overgelegde bewijsstukken nog gelding hebben (zoals bijvoorbeeld een dieetverklaring). In het geval van eiser beschikt verweerder echter kennelijk niet over eerder overgelegde bewijsstukken die voor 2003 nog gelding hebben, zodat het opvragen van stukken niet onredelijk is te noemen.
De enkele omstandigheid dat verweerder in het jaar 2002 na een vragenbrief en telefoongesprekken met gemachtigde genoegen heeft genomen met een kostenspecificatie zonder bewijsstukken, is onvoldoende om bij eiser, die door een gemachtigde wordt bijgestaan, het vertrouwen te wekken dat ook in latere jaren met een kostenspecificatie kan worden volstaan. Eiser heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd en overgelegd niet aannemelijk gemaakt dat bij hem de indruk is gewekt dat het regelen van de aanslag over 2002 conform de aangifte berust op een bewuste standpuntbepaling van verweerder dat ook in latere jaren alle in 2002 opgevoerde kostensoorten voor aftrek in aanmerking komen en dat dan wederom geen bewijsstukken hoeven te worden overgelegd. De hierop gerichte beroepsgronden van eiser falen derhalve.
Voor zover eiser bedoelt te stellen dat reeds ten opzichte van [de vakbond] vertrouwen was gewekt dat met overzichten kon worden volstaan en dat gemachtigde op dezelfde voet is doorgegaan als [de vakbond], kan dit eiser niet baten omdat die stelling onvoldoende is uitgewerkt en evenmin is onderbouwd.
Ook de stelling over de behandeling van de aangifte door een andere persoon, die zich formeler opstelde, kan niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Immers, niet gesteld is dat door de eerste persoon toezeggingen zijn gedaan, terwijl evenmin aannemelijk is geworden dat de tweede persoon zich op onjuiste wijze heeft gedragen.
Nu eiser ook in bezwaar en beroep geen bewijsstukken heeft overgelegd, terwijl hij de bewijslast heeft van de aan de aftrekpost ten grondslag liggende uitgaven, dient de aanslag met de door verweerder aangebrachte correctie in stand te blijven.
Gelet op het bovenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door
mr. F.M. Smit, in tegenwoordigheid van M. Brouwer, griffier, op 16 augustus 2006
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.