RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/3289
Uitspraakdatum: 21 augustus 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
de heffingsambtenaar van de gemeente Nijkerk, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z], per waardepeildatum 1 januari 2003, vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2005 tot 1 januari 2007 op € 231.000.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 augustus 2005 de waarde gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 22 augustus 2005, ontvangen bij de rechtbank op 24 augustus 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2006 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde], bijgestaan door [taxateur], taxateur.
Eiser is eigenaar en gebruiker van de woning [a-straat 1] te [Z]. De woning, bouwjaar 1978, betreft een huis in een rij met dakkapel en aangebouwde berging. De inhoud van de woning is ongeveer 370 m³ en de oppervlakte van het perceel is ongeveer 188 m².
Tussen partijen is in geschil of de WOZ-waarde van de woning door verweerder te hoog is vastgesteld.
4. Beoordeling van het geschil
Krachtens artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ, wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs, die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
Ingevolge artikel 26a van de Wet WOZ wordt de bij beschikking vastgestelde waarde van € 331.000 geacht juist te zijn, indien de waarde in het economisch verkeer niet meer dan € 10.000 daarvan afwijkt.
Verweerder heeft in de beroepsfase een taxatierapport overgelegd waarin de waarde is bepaald op € 225.000.
De bewijslast inzake de juistheid van de aan de woning toegekende waarde ligt bij verweerder.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het hiervoor vermelde taxatierapport aannemelijk gemaakt dat de woning op de waardepeildatum een waarde in het economische verkeer had van € 225.000. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerder een taxatierapport heeft ingebracht dat door een deskundige is opgemaakt, waarbij het waardebegrip als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, als uitgangspunt is genomen. Verweerder heeft bij zijn taxatie rekening gehouden met het bouwjaar, type woning, de bouwkundige kwaliteit, de inhoud, de oppervlakte en de ligging van de onroerende zaak. De in het taxatierapport genoemde vergelijkingsobjecten zijn kort vóór of kort na de waardepeildatum verkocht en zijn wat type, bouwjaar, ligging, en onderhoudstoestand betreft voldoende vergelijkbaar met de woning.
Nu de juist geachte waarde van € 225.000 niet meer dan € 10.000 afwijkt van de door verweerder bij beschikking vastgestelde waarde van € 331.000, wordt deze laatste waarde, ingevolge artikel 26a van de Wet WOZ, geacht juist te zijn. Op grond daarvan oordeelt de rechtbank dat het beroep van eiser ongegrond is.
In het licht van hetgeen partijen ter zitting hebben verklaard en met name gelet op de uitdrukkelijke betwisting van verweerder, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verweerder opzettelijk de WOZ waarde te hoog heeft vastgesteld binnen de marge van artikel 26a van de Wet WOZ, zoals eiser heeft betoogd. Aan deze grief zal dan ook worden voorbijgegaan.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door
mr. F.M. Smit, in tegenwoordigheid van M. Brouwer, griffier, op 21 augustus 2006
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.