ECLI:NL:RBARN:2006:AZ5365

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
29 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/950271-06
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C. Lely-Van Goch
  • H.P.M. Kester
  • W.E. Louwerse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk gevaar veroorzaken voor het verkeer door mechanische kracht over een spoorweg

In deze zaak heeft de rechtbank Arnhem op 29 december 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte opzettelijk gevaar heeft veroorzaakt voor het verkeer door een kruiwagen met stenen op de spoorbaan Arnhem-Utrecht te plaatsen. Dit gebeurde op 15 september 2006 te Ede. De sneltrein die op dat moment reed, is tegen de kruiwagen aangereden, wat leidde tot aanzienlijke schade aan de trein. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en een schadevergoeding van € 25.488,80 aan de benadeelde partij, NS Reizigers BV.

Tijdens de zitting op 15 december 2006 werd de verdachte bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.J.R. Roethof. De rechtbank achtte het primair tenlastegelegde bewezen, namelijk het opzettelijk veroorzaken van gevaar voor het verkeer. De verdediging voerde aan dat er sprake was van vrijwillige terugtred en dat de verdachte niet de enige was die verantwoordelijk was voor het plaatsen van de kruiwagen. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte gezamenlijk verantwoordelijk waren voor de daad.

De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere justitiële contacten. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de verplichting tot reclasseringstoezicht. Daarnaast werd de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht werd om het schadebedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij, NS Reizigers BV.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
Parketnummer : 05/950271-06
Datum zitting : 15 december 2006
Datum uitspraak : 29 december 2006
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats]
adres : [adres],
plaats : [woonplaats],
thans gedetineerd in HvB Ooyerhoekseweg - Zutphen, Verlengde Ooyerhoekseweg 21.
Raadsvrouw: mr. M.J.R. Roethof, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 september 2006 te Ede, althans in de gemeente Ede, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gevaar heeft veroorzaakt voor het verkeer door mechanische kracht over een spoorweg, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) een kruiwagen gevuld met puin en/of stenen, althans een kruiwagen, op de spoorbaan Arnhem-Utrecht geplaatst/gezet, tengevolge waarvan een (snel-)trein (nr.3078) op/tegen die kruiwagen is gebotst/gereden en/of over die kruiwagen is gereden, tengevolge waarvan die trein zwaar beschadigd is geraakt en/of uit de dienst moest worden genomen (afgesleept);
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 15 september 2006 te Ede, althans in de gemeente Ede, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een (snel-)trein (nr. 3078) en/of een of meer spoorstaaf/-staven en/of een of meer (betonnen) dwarsligger(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Nederlandse Spoorwegen N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt, door een kruiwagen gevuld met puin en/of stenen, althans een kruiwagen, op de spoorbaan Arnhem-Utrecht te plaatsen/zetten, tengevolge waarvan voornoemde (snel-)trein op/tegen die kruiwagen is gebotst/gereden en/of over die kruiwagen is gereden, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander of anderen te duchten is;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 15 december 2006 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M.J.R. Roethof, advocaat te Arnhem.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd:
• NS Reizigers BV
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht, en voorts met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partij NS reizigers BV tot een bedrag van € 25.488,80 hoofdelijk wordt toegewezen en dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 509 dagen hechtenis.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 15 september 2006 te Ede, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk gevaar heeft veroorzaakt voor het verkeer door mechanische kracht over een spoorweg, immers hebben verdachte en zijn mededader een kruiwagen gevuld met puin en/of stenen, op de spoorbaan Arnhem-Utrecht geplaatst, tengevolge waarvan een snel-trein (nr.3078) tegen die kruiwagen is gereden en over die kruiwagen is gereden, tengevolge waarvan die trein uit de dienst moest worden genomen (afgesleept);
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat zij mening is dat er ten aanzien van het primair tenlastegelegde sprake is van vrijwillige terugtred, nu haar cliënt de kruiwagen niet tot op het spoor heeft gereden. Haar cliënt zou van dit feit moeten worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen sprake is van medeplegen nu [medeverdachte] degene was die het idee opperde de kruiwagen op het spoor te zetten en het dus niet van toeval afhankelijk was wie de kruiwagen op het spoor zou zetten.
De rechtbank overweegt het volgende:
Zowel uit verdachtes eigen verklaring ter terechtzitting, als uit de verklaring die hij heeft afgelegd bij de politie blijkt dat verdachte samen met [medeverdachte] de kruiwagen met stenen richting het spoor gereden heeft. Dat [medeverdachte] degene is geweest die met het idee kwam en de kruiwagen als laatste heeft rechtgezet, doet hier niets aan af. De rechtbank verwerpt deze verweren.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van opzettelijk gevaar veroorzaken voor het verkeer door mechanische kracht over een spoorweg
4b. De strafbaarheid van het feit
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 21 november 2006; en
- een adviesrapport van het Leger des Heils, betreffende verdachte, gedateerd 20 november 2006.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk gevaar veroorzaken voor het verkeer door mechanische kracht over een spoorweg. Uit baldadigheid heeft hij samen met Y. [medeverdachte] een kruiwagen die gevuld was met stenen op de treinrails gezet. Vervolgens hebben ze staan wachten tot er een trein kwam. De sneltrein is tegen de kruiwagen aangereden. Tengevolge van deze aanrijding is de trein zo erg beschadigd geraakt, dat deze moest worden afgesleept. Door zich zo te gedragen heeft verdachte anderen, waaronder de machinist, de passagiers en het spoorwegpersoneel veel overlast bezorgd.
Verdachte is eerder in aanraking geweest met justitie.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak geen andere straf in aanmerking komt dan een gevangenisstraf, waarvan een gedeelte voorwaardelijk zal zijn. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte de voorwaarde verbinden van reclasseringscontact.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de
gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat niet duidelijk is wie nu precies de schade heeft geleden, waardoor de vordering niet eenvoudig is en derhalve niet-ontvankelijk zou moeten verklaard.
In de aangifte die is gedaan door T.E. [naam] op 21 september 2006 (pagina 83 van het dossier ) staat het volgende:
Ik doe aangifte van openlijk geweld in vereniging tegen een trein van de N.V. Nederlandse Spoorwegen. (…) Ik ben als medewerker onregelmatigheden en schadezaken in dienst bij de N.V. Nederlandse Spoorwegen, afdeling NS Reizigers BV te Utrecht. In deze functie behandel ik ondermeer schadezaken waarbij voornoemde BV partij is. Ik ben als zodanig bevoegd tot het doen van aangifte van strafbare feiten ten nadele van voornoemde BV.
Hieruit blijkt dat de NS Reizigers BV, voor wie T.E. [naam] als gemachtigde optreedt, als benadeelde partij moet worden aangemerkt. De benadeelde partij is wel ontvankelijk.
De rechtbank acht de vordering - nu het tenlastegelegde bewezen is verklaard en de vordering voldoende is onderbouwd - toewijsbaar. Aangezien ook verdachte [medeverdachte] voor dit feit wordt veroordeeld zal de vordering hoofdelijk worden toegewezen.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voorzover het gevorderde door zijn mededader is of wordt voldaan.
Voor het toewijsbare deel van de vordering geldt tevens dat de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f van het Wetboek van Strafrecht zal toepassen en dus verdachte de verplichting zal opleggen een bedrag, gelijk aan het door de rechtbank toe te wijzen schadebedrag, aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 63 en 164 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 8 (acht) maanden niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechtbank stelt een proeftijd vast van twee (2) jaren. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, dan wel niet is nagekomen de volgende voorwaarde:
- Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens de (stichting) Reclassering Nederland zullen worden gegeven, voor zover en voor zolang dat door genoemde instelling nodig wordt geacht.
Geeft opdracht aan de (stichting) Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij NS Reizigers BV (feit 1).
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover Y. [medeverdachte] betaalt ook veroordeelde daardoor tegenover de benadeelde partij zal zijn gekweten - tegen kwijting aan NS reizigers BV, gevestigd te Utrecht, te betalen € 25.488,80 (zegge vijfentwintigduizendvierhonderdachtentachtig euro en tachtig cent).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 25.488,80, subsidiair 509 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer NS reizigers BV, gevestigd te Utrecht, te betalen € 25.488,80 (zegge vijfentwintigduizendvierhonderdachtentachtig euro en tachtig cent), bij gebreke van volledi¬ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 509 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde of Y. [medeverdachte] heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, het daarmee corresponderende gedeelte van de civielrechtelijke verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeelde aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. C. Lely-Van Goch, rechter, als voorzitter,
mr. H.P.M. Kester, rechter,
mr. W.E. Louwerse, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Bijl, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 december 2006.