ECLI:NL:RBARN:2006:AZ3343

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
29 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/4797 WAZ, 05/4798 IB/PVV en 06/730 IB/PVV
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing en ondernemingsvermogen bij verkoop perceel grond

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 29 november 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder. De zaak betreft de belastingheffing over de verkoop van een perceel grond dat door eiseres en haar echtgenoot, [Y], was aangeschaft. Eiseres was tot 2005 in gemeenschap van goederen gehuwd met [Y] en samen dreef zij met hem een onderneming in de vorm van een vennootschap onder firma (VOF) onder de naam [A]. De rechtbank moest beoordelen of het perceel grond tot het ondernemingsvermogen van eiseres behoorde, en of de boekwinst op de verkoop van dit perceel belastbaar was bij eiseres of bij [Y].

Verweerder had aan eiseres aanslagen opgelegd voor de WAZ en de inkomstenbelasting, waarbij hij de boekwinst op de verkoop van het perceel grond had belast. Eiseres stelde dat het perceel grond niet tot haar ondernemingsvermogen behoorde, omdat het niet was ingebracht in de VOF. De rechtbank oordeelde dat het perceel grond wel degelijk tot het verplichte ondernemingsvermogen behoorde, omdat [Y] de grond had aangeschaft met de bedoeling deze voor zijn onderneming te gebruiken. De rechtbank verwierp het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel en concludeerde dat de boekwinst op de verkoop van het perceel grond belast moest worden bij [Y].

De rechtbank verklaarde de beroepen van eiseres gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar en bepaalde dat de belastingaanslagen moesten worden verminderd. Tevens werd de boetebeschikking vernietigd en werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de rechters op 29 november 2006, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummers: AWB 05/4797 WAZ, 05/4798 IB/PVV en 06/730 IB/PVV
Uitspraakdatum: 29 november 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2001 een aanslag (aanslagnummer [0000.00.000].W.16) premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ) opgelegd, berekend naar een premie-inkomen van € 33.369. Daaraan is bij beschikking een bedrag aan heffingsrente toegevoegd van € 165.
2. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2001 een aanslag (aanslagnummer [0000.00.000].H.16) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.815. Daaraan is bij beschikking een bedrag aan heffingsrente toegevoegd van € 1.050.
3. Tegelijk met de aanslag IB/PVV 2001 heeft verweerder aan eiseres bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 5.412 (hierna: de boetebeschikking).
4. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 oktober 2005 de aanslagen WAZ 2001 en IB/PVV 2001 gehandhaafd.
Bij uitspraak op bezwaar van 24 november 2005 heeft verweerder de boetebeschikking gehandhaafd.
5. Eiseres heeft bij brief van 10 november 2005, ontvangen bij de rechtbank op 11 november 2005, tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslagen WAZ 2001 en IB/PVV 2001 beroep ingesteld (zaaknummers 05/4797 WAZ en 05/4798 IB/PVV).
6. Bij brief van 10 november 2005, ontvangen bij de rechtbank op 22 december 2005, heeft eiseres beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de boetebeschikking (zaaknummer 06/730 IB/PVV).
7. Verweerder heeft voor de drie zaken gezamenlijk de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
8. Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
9. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2006 te Arnhem.
Eiseres is daar niet in persoon verschenen, maar vertegenwoordigd door haar [gemachtigde]. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde].
Feiten
10. Eiseres was tot in 2005 in gemeenschap van goederen gehuwd met [Y].
11. Vanaf 1 januari 1999 dreef eiseres met [Y] in de vorm van een vennootschap onder firma (hierna: VOF) een onderneming onder de naam [A]. Voor die datum werd de onderneming door [Y] gedreven in de vorm van een eenmanszaak. In 2004 is de onderneming beëindigd.
12. De activiteiten van de onderneming bestonden uit de distributie, handel en fabricage van donsartikelen en textiel alsmede andere artikelen in de ruimste zin van het woord. De onderneming was in het onderhavige jaar gevestigd aan de [a-straat 1] te [Q].
13. Volgens de vennootschapsakte was eiseres gerechtigd tot 35% van de winst van de VOF en [Y] tot 65%.
14. Bij overeenkomst van 10 september 1998 heeft [Y] een perceel cultuurgrond (hierna: het perceel grond), gelegen aan de [a-straat] te [Q] (tegenover het bedrijfspand van de onderneming), ter grootte van 2.005 m², gekocht voor een bedrag van f. 60.150. Inclusief kosten was de aanschafprijs f. 65.018. De notariële levering van het perceel grond aan [Y] heeft op 8 januari 1999 plaatsgevonden.
15. [Y] heeft het perceel grond tot zijn privé-vermogen gerekend.
16. Bij de gedingstukken bevindt zich onder meer de volgende correspondentie uit 1998 tussen [Y], al dan niet via zijn advocaat [B], en de gemeente [Q].
a) Brief van 20 maart 1998 van [Y] aan de gemeente [Q] op briefpapier van [A] (bijlage 10A bij verweerschrift):
“Betreft: mogelijke verplaatsing [A] (…)
Hierbij stuur ik u een situatieschets voor een mogelijke bedrijfsverplaatsingslocatie voor [A]. (…)
De oppervlakte van het perceel is ca. 2.000 m², voor bebouwing is een bestemmingsplan-wijziging noodzakelijk, volgens art. 19.
Met de eigenaar van deze grond heb ik een mogelijke verkoop besproken, deze is daartoe bereid en heeft mij het recht van eerste koop toegezegd, met een optie tot 29 april 1998.
Zou u, in het kader van de verplaatsing van [A], deze mogelijkheid willen onderzoeken? (…)”
b) Interne notitie van de gemeente [Q] van 20 april 1998 (bijlage 10D):
“Inleiding.
[A] (…) zit pal naast het bedrijf [C]. [C] wil uitbreiden en wil het bedrijf [A] kopen. [A] kampt ook met ruimte gebrek. [Y] van [A], [a-straat 1] [Q] heeft in gesprekken met de burgemeester te kennen gegeven eventueel bereid te zijn het bedrijf te verplaatsen. Alvorens tot verplaatsing wordt overgegaan is afgesproken dat bezien zal worden of de provinciale Subsidieregeling Sociaal-Economisch Ontwikkelingsfonds van toepassing is op de mogelijke verplaatsing van het bedrijf.
(…)
Provincie Gelderland.
(…) Op 30 maart j.l. hebben wij (…) een brief gestuurd met het verzoek of de verplaatsing van [A] (…) in aanmerking komt voor provinciale subsidie. (…) Op 20 april j.l. heeft mevrouw [D] telefonisch meegedeeld dat de provincie in dit specifieke geval bereid is de helft van de verplaatsingskosten zijnde f. 8.470 (in plaats van 25% van de kosten) voor haar rekening te willen nemen mits de gemeente de andere helft van de kosten voor haar rekening neemt. (…)
Verplaatsing [A].
In het taxatierapport van de heer [E] is hij ervan uitgegaan, dat het bedrijf wordt verplaatst naar een kavel in complex Industrieterrein II. Het is bekend, dat [Y] in diverse gesprekken heeft aangegeven, dat hij uitsluitend aan de [a-straat] wil bouwen. Zo heeft hij te kennen gegeven in het plan [F] een kavel te willen kopen. (…)
Bij brief van 20 maart 1998 heeft [Y] aan de burgemeester vertrouwelijk medegedeeld, dat hij een perceel grond, groot ongeveer 2000 m2, tegenover zijn huidige bedrijf kan kopen. Het is gelegen in de driehoek [b-straat], [a-straat], [c-straat]. Op de bij zijn brief gevoegde tekening is de kavel nader aangegeven. Hij wil op dit perceel middels een artikel 19 WRO procedure een nieuw pand realiseren. (…)”
c) Brief van 26 mei 1998 van de gemeente [Q] aan [Y] (bijlage 10F):
“In een aantal gesprekken tussen u en burgemeester [G] is de eventuele verplaatsing van uw bedrijf aan de orde geweest. (…) Naar aanleiding van het verzoek van de provincie Gelderland hebben wij (…) besloten de commissie Financiën en Bestuurszaken voor te stellen om (…) de helft van de verplaatsingskosten (…) voor rekening van de gemeente te nemen. (…) Wij verzoeken u ons schriftelijk te berichten of u met het vorenstaande kunt instemmen. Tenslotte merken wij nog het volgende op. In uw bovenvermelde brief deelt u mede, dat u een perceel grond, groot ongeveer 2000 m2, tegenover uw huidige bedrijf kunt kopen. Het is u bekend, dat ingevolge het huidige bestemmingsplan ter plaatse niet kan worden gebouwd. De afdeling VROG onderzoekt momenteel uw verzoek en wij zullen u nader berichten zodra het onderzoek is afgerond”.
d) Brief van 10 juli 1998 van [B] aan de burgemeester van de gemeente [Q] (bijlage 10G):
“Refererend aan ons telefoongesprek terzake deel ik u mede, dat ik inmiddels bij de firma [C] (…) op bezoek ben geweest. Een en ander heeft geleid tot een concept-overeenkomst (…). Vooraleer partijen hier definitief tot overeenstemming kunnen komen, zal ik het op prijs stellen om uwerzijds schriftelijk bevestigd te krijgen, dat het College van B & W van de gemeente [Q] zich zal inspannen om de door [Y] gewenste bestemming op het door hem inmiddels aangekochte perceel van 2000 m² aan de overzijde van de [a-straat] te verkrijgen. (…)”
e) Verslag bespreking van 28 augustus 1998 tussen de gemeente [Q] en [Y] (bijlage 10L):
“(…) [Y] licht desgevraagd zijn plannen toe. Er is een strook grond van circa 2.000 m² aangekocht, exact tegenover de huidige locatie. De strook is 25 m breed en loopt van de [a-straat] naar de [b-straat]. Er is inmiddels een schetsplan voor een bedrijfspand gemaakt. (…)”
f) Rapport van VROG van 9 september 1998 inzake verplaatsing [A] (bijlage 10N):
“Op 28 augustus 1998 heeft wethouder [H] gesproken met [Y] en zijn adviseur [I]. (…) De zakelijke inhoud van het gesprek komt hier op neer: [Y] vraagt de gemeente om medewerking aan verplaatsing naar de overkant van de [a-straat]. [Y] heeft aldaar een strook grond gekocht. Van de gemeente wordt een uitspraak verlangd dat er politiek draagvlak is voor een bestemmingsplanherziening. Daarna zal het beroep tegen bestemmingsplan [R] worden ingetrokken. (…)”.
g) Brief van 11 november 1998 van de gemeente [Q] aan [Y] (bijlage 10Q):
“Op 28 augustus 1998 hebt u in mondeling verzocht om planologische medewerking aan de verplaatsing van uw bedrijf naar het gebied, omsloten door de [b-straat], de [a-straat] en [c-straat]. Door wethouder [H] is u inmiddels telefonisch meegedeeld dat ons college in principe bereid is de voor verplaatsing noodzakelijke herziening van het bestemmingsplan in procedure te brengen. (…)”
17. In het derde kwartaal van 2001 is het bedrijfspand aan de [a-straat 1] te [Q] verbouwd waardoor er meer detailhandel kon plaatsvinden.
18. Op 15 oktober 2001 heeft [Y] het perceel grond verkocht aan [J] voor een bedrag van fl. 250.000.
19. Op 30 november 2001 heeft de gemeente [Q] een voorontwerpbestemmingsplan [K] ter inzage gelegd. Op 21 oktober 2003 heeft de gemeenteraad een nieuw bestemmingsplan voor [K] vastgesteld.
20. Op 11 december 2001 heeft verweerder bij de onderneming van eiseres en [Y] een boekenonderzoek ingesteld. Onderzocht is onder meer de verkoop van het perceel grond in 2001. Van dit boekenonderzoek is een op 4 januari 2005 gedagtekend rapport opgemaakt (bijlage 2b bij het verweerschrift).
21. In het rapport staat onder meer het volgende vermeld:
“(…) Rekening houdende met al deze feiten blijf ik van mening dat de aankoop van dit stuk cultuurgrond wel degelijk een zakelijk karakter draagt en derhalve als verplicht bedrijfsvermogen op de bedrijfsbalans thuishoort. Dat deze grond in 2001 toch wordt verkocht aan derden doet m.i. hier niet verder terzake.
Te activeren: 8 jan. 1999 aankoop grond (…) f. 65.018
Op 15 oktober 2001 verkoopt belastingplichtige de grond aan [J] voor f. 250.000. Na aftrek van kosten wordt er volgens een overgelegde nota ontvangen een bedrag van f. 233.920. De hiermee behaalde boekwinst wordt in het jaar 2001 aan het bedrijfsresultaat toegevoegd.
Correctie 2001 behaalde boekwinst onroerende zaken (f 233.920 – f 65.018) f 168.902 (€ 76.644). (…)
Toerekening correctie:
[Y] 65% of € 49.819
[X] 35% of € 26.825. (…)”
22. De aanslagen IB/PVV en WAZ zijn overeenkomstig het controlerapport aan eiseres en aan [Y] opgelegd.
23. Het beroep inzake de aan [Y] opgelegde aanslagen is in overleg met verweerder ingetrokken, met de afspraak dat de uitkomst van de beroepsprocedure van eiseres ook van toepassing zal zijn voor [Y].
Geschil
24. In geschil is of het perceel grond behoort tot het ondernemingsvermogen van eiseres, zodat de ter zake van de verkoop van het perceel grond behaalde boekwinst tot de ondernemingswinst moet worden gerekend. Eiseres beroept zich hierbij ook op het vertrouwensbeginsel.
Voorts is in geschil of de boete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd en of het bedrag van de heffingsrente dient te worden verminderd in verband met de late oplegging van de aanslagen.
25. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vaststelling van de aanslag overeenkomstig de aangifte naar een inkomen uit werk en woning van € 16.990 en vermindering van de boete tot nihil. Eiseres verzoekt tevens om een vergoeding van proceskosten, ook voor de kosten van de bezwaarfase.
26. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
27. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Beoordeling van het geschil
Vooraf
28. Verweerder heeft ter zitting een stuk overgelegd waaruit blijkt dat eiseres naar aanleiding van verweerders brief van 18 oktober 2004 heeft bevestigd dat voor een periode van 11 maanden uitstel was verleend voor het indienen van de aangifte IB/PVV voor 2001. De gemachtigde van eiseres heeft vervolgens zijn stelling ingetrokken dat de aanslagen na afloop van de aanslagtermijn zijn opgelegd. De rechtbank kan er derhalve van uitgaan dat de aanslagen (en de boetebeschikking) tijdig zijn opgelegd.
Verplicht ondernemingsvermogen?
29. De vraag of een vermogensbestanddeel tot het privévermogen of tot het ondernemingsvermogen behoort, is afhankelijk van de wil van de belastingplichtige.
De keuzevrijheid wordt echter beperkt door de grenzen van de redelijkheid (vgl. HR 7 oktober 1953, BNB 1953/271).
30. Op grond van de door verweerder overgelegde stukken, zoals geciteerd onder de feiten, acht de rechtbank het aannemelijk dat [Y] bij de aankoop van het perceel grond de bedoeling had om dit aan te wenden in het kader van zijn onderneming, namelijk om zijn bedrijf daarheen te verplaatsen. Dit brengt mee dat het perceel grond tot het verplichte ondernemingsvermogen behoort. [Y] heeft de grenzen van de redelijkheid dan ook overschreden door de grond tot zijn privévermogen te rekenen. De omstandigheid dat het bedrijfspand in 2001 is verbouwd, doet aan dit oordeel niet af, omdat een latere wijziging van de bedoeling van [Y] geen bijzondere omstandigheid oplevert die het mogelijk maakt om de etikettering te herzien.
31. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat [Y] het bedrijf niet werkelijk naar de overzijde wilde verplaatsen, maar dat hij het perceel grond heeft gekocht als drukmiddel in verband met zijn onderhandelingspositie met de gemeente. Ook als daarvan moet worden uitgegaan, is de rechtbank van oordeel dat het perceel grond tot het verplichte ondernemingsvermogen behoorde. Uit de stukken volgt immers dat [Y] die onderhandelingspositie alleen nodig had in verband met zijn bedrijf, omdat hij wilde dat er een detailhandelbestemming zou worden verleend aan de bestaande bedrijfslocatie [a-straat 1] of anders dat hij zijn bedrijf zou kunnen verplaatsen naar een geschikte andere locatie.
32. Nu het perceel grond tot het verplichte ondernemingsvermogen behoorde, terwijl [Y] het tot zijn privé-vermogen heeft gerekend, dient het perceel grond met toepassing van de foutenleer alsnog in de beginbalans van het oudste openstaande jaar (2001) te worden opgenomen. Daarbij dient in dit geval als waarde van het perceel grond te worden gehanteerd de aanschafprijs van de grond van ƒ 65.018. Zoals in het controlerapport is berekend, welke berekening door eiseres niet is bestreden, komt door de verkoop van de grond in 2001 de te belasten boekwinst op een totaalbedrag van € 76.644.
33. Het beroep op het vertrouwensbeginsel van eiseres faalt. De omstandigheid dat in de privé-specificatie bij de jaarstukken 1999 onder de onttrekkingen is vermeld “aankoop grond 65.018”, kan niet gelden als het uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde stellen van de etiketteringskwestie.
Buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen?
34. Eiseres heeft aangevoerd dat, als ervan moet worden uitgegaan dat het perceel grond tot het verplichte ondernemingsvermogen behoort, het perceel grond niet is ingebracht in de VOF, zodat het niet behoort tot het vennootschappelijk ondernemingsvermogen, maar tot het buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen van [Y]. Belastingheffing over de boekwinst kan dientengevolge niet bij eiseres plaatsvinden, zo stelt zij.
35. Verweerder heeft op dit punt in het verweerschrift het volgende gesteld: “Bij de inbreng van de onderneming in de vennootschap onder firma is ook het recht op levering van de grond in de firma ingebracht. Dat één en ander niet op de balans tot uitdrukking is gebracht (bij voorbeeld in de vorm van een pro-memorie-post) doet daaraan niets af.”
36. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat het perceel grond in de VOF is ingebracht, terwijl duidelijk is dat het de bedoeling van [Y] was om het perceel grond niet in de VOF in te brengen. [Y] was volgens artikel 4 van de vennootschapsakte (bijlage 7B bij het verweerschrift) verplicht om alle activa en passiva in te brengen volgens de per 31 december 1998 opgemaakte balans van de eenmanszaak. Het recht op levering van het perceel grond stond echter niet op die balans van de eenmanszaak en is evenmin opgenomen op de openingsbalans van de VOF. De enkele omstandigheid dat met toepassing van de foutenleer het perceel grond alsnog moet worden gerekend tot het ondernemingsvermogen van [Y] en aldus op zijn ondernemingsbalans moet worden opgenomen, is onvoldoende om te oordelen dat het perceel grond in de VOF is ingebracht. Voor zover in verband hiermee al een civiele verplichting van [Y] zou zijn ontstaan om het perceel grond in de VOF in te brengen, heeft dit niet tot gevolg dat het perceel grond fiscaal gezien als ingebracht zou moeten worden beschouwd. Dit geldt temeer nu er geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het perceel grond feitelijk wel is ingebracht in de VOF.
37. Gezien het bovenstaande moet de rechtbank er van uitgaan dat het perceel grond niet is ingebracht in de VOF, zodat de boekwinst op de verkoop ervan alleen bij [Y] kan worden belast en niet bij eiseres. Dit brengt mee dat het beroep van eiseres gegrond is, dat de aangebrachte correctie moet vervallen en dat de aanslagen overeenkomstig de aangifte moeten worden vastgesteld. Daarmee is gegeven dat ook de boetebeschikking moet worden vernietigd. De daarmee verband houdende stellingen van partijen behoeven derhalve geen bespreking.
Heffingsrente
38. Verweerder heeft ter zitting de stelling ingetrokken dat het beroep tegen de heffingsrente niet-ontvankelijk zou zijn, zodat die stelling onbesproken kan blijven.
De rechtbank verwerpt het beroep van eiseres op matiging van de heffingsrente. Uiteraard dient de heffingsrente te worden verlaagd in overeenstemming met de verlaging van de aanslagen. Voor een verdere matiging is onvoldoende aanleiding. De tijd tussen de aangifte op 5 februari 2003 en de aanslagen op 14 januari 2005 is weliswaar vrij lang, maar dit is veroorzaakt doordat een boekenonderzoek is ingesteld, waarbij het - door de opstelling van [Y] - noodzakelijk was om informatie in te winnen bij de gemeente. Bovendien hadden [Y] en eiseres voorlopige aanslagen kunnen aanvragen om het oplopen van de heffingsrente te voorkomen.
Conclusie
39. Gelet op het bovenstaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard. Nu de aangebrachte correcties bij eiseres dienen te vervallen, dienen de aan haar opgelegde aanslagen te worden vastgesteld overeenkomstig de aangiftes, hetgeen betekent dat de aanslag IB/PVV 2001 moet worden berekend op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.990 en de aanslag WAZ 2001 op basis van een premie-inkomen van € 6.544.
Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van de beroepen redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Omdat de zaken inhoudelijk vrijwel gelijkluidend zijn en gezamenlijk zijn behandeld, worden de kosten vastgesteld alsof het om één beroep gaat. De kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Het verzoek tot vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte kosten wordt afgewezen, omdat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat daarom is gevraagd voordat de uitspraak op bezwaar werd gedaan.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- bepaalt dat de belastingaanslag WAZ 2001 wordt verminderd tot een aanslag berekend naar een premie-inkomen van € 6.544 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de belastingaanslag IB/PVV 2001 wordt verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.990 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de beschikkingen heffingsrente zullen worden aangepast overeenkomstig de verlaging van de onderhavige belastingaanslagen;
- vernietigt de boetebeschikking;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door
mr. F.M. Smit, voorzitter, mr. A.M.F. Geerling en mr. J.H.M. Delnooz-Engels, rechters,
in tegenwoordigheid van drs. R.P.M. Lemmen, griffier, op 29 november 2006.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.