RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/2374
Uitspraakdatum: 10 november 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
de heffingsambtenaar van de gemeente Neerijnen, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 1 maart 2006 op het bezwaar van eiser tegen de beschikking waarbij de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning), is gewaardeerd krachtens de Wet waardering onroerende zaken en de met die beschikking in één geschrift bekendgemaakte aanslag gemeentelijke belastingen 2005.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2006.
Eiser is daar – met kennisgeving aan de rechtbank – niet verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Alvorens toegekomen wordt aan de beoordeling van het inhoudelijke geschil, zal de rechtbank eerst de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift onderzoeken.
Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken genoemd in artikel 6:7 van de Awb is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (artikel 6:9 van de Awb).
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft de niet-ontvankelijkheid op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb).
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
De beschikking is gedagtekend 31 maart 2005. De bezwaartermijn eindigt in dit geval op 13 mei 2005.
Het bezwaarschrift is op 14 mei 2005 in de brievenbus van de gemeente gedeponeerd.
In een brief met dagtekening 3 juni 2005 – ondertekend door de gemeentelijke heffingsambtenaar [A] – gericht aan eiser is onder meer het volgende opgenomen.
“ Hierbij bevestig ik de ontvangst d.d. 14 mei 2005 tegen de WOZ beschikking 2005. (…).
Uw bezwaarschrift ingediend tegen bovenvermelde aanslag, gericht tegen de vastgestelde waarde van het object gelegen aan: [a-straat 1] voldoet aan de juridische vereisten en is binnen de wettelijke termijn ingediend. (…)”
In de uitspraak op bezwaar gedagtekend 1 maart 2006 wordt ten aanzien van de ontvankelijkheid het volgende opgemerkt.
“(…). Ik heb uw bezwaarschrift met dagtekening 14-05-2005 ontvangen op 17-05-2005. Dit is buiten de termijn die de Algemene Wet Bestuursrecht daarvoor stelt. U bent daarom niet-ontvankelijk in uw bezwaar. Dit betekent dat ik uw bezwaarschrift niet in behandeling kan nemen. Tevens is niet gebleken van een omstandigheid waardoor de termijn verschoonbaar zou zijn overschreden. (…).”
Eiser voert aan dat bezwaarschrift reeds op 22 april 2005 is ingediend. Als gevolg van het uitblijven van een ontvangstbevestiging heeft hij – nog binnen de bezwaartermijn – contact opgenomen met de heffingsambtenaar. Nadat gebleken was dat het bezwaarschrift onvindbaar was, is in gezamenlijk overleg besloten dat de brief nogmaals in de brievenbus van de gemeente te deponeren.
Verweerder bestrijdt dat het bezwaarschrift op 22 april 2005 is ingediend. Hij bevestigt de gang van zaken in zoverre dat op 9 mei 2005 telefonisch overleg heeft plaatsgevonden tussen eiser en de heffingsambtenaar waarbij laatstgenoemde heeft medegedeeld dat het bezwaar uiterlijk op vrijdag 13 mei 2005 door de gemeente ontvangen diende te zijn. Het bezwaarschrift is uiteindelijk op 14 mei 2005 in de brievenbus gedeponeerd.
Beoordeling van het geschil
Op eiser rust de bewijslast aannemelijk te maken dat het bezwaarschrift voor het einde van de bezwaartermijn is ingediend. Eiser heeft zijn stelling dat het bezwaarschrift op 22 april 2005 is ingediend niet met bewijsstukken onderbouwd.
De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat het bezwaarschrift niet eerder dan 14 mei 2005 is ingediend. Gelet op de datum van binnenkomst van het bezwaarschrift is de bezwaartermijn overschreden. Het is derhalve niet tijdig ingediend.
Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser geen vertrouwen ontlenen aan de uitlating van verweerder in de brief van 3 juni 2005. Eiser heeft immers pas na afloop van de wettelijke bezwaartermijn hiervan kennisgenomen. Dit kan niet bewerkstelligen dat een inmiddels plaatsgehad hebbende niet-verschoonbare termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt (vergelijk Hoge Raad 22 november 2000, nr. 35.601, JB 2000/243).
Het bezwaar is wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk. Nu dit in de uitspraak op bezwaar reeds is onderkend, is het beroep ongegrond verklaard. Aan een beoordeling van het inhoudelijke geschil komt de rechtbank niet toe.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan op 10 november 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.