ECLI:NL:RBARN:2006:AZ1902

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
9 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/985145-05
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor het aannemen van een gift bij de aankoop van een woning door een ambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 9 november 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die ten laste was gelegd dat hij als ambtenaar een gift had aangenomen bij de aankoop van een woning. De verdachte, werkzaam bij Woningstichting Rijn en IJssel, zou in de periode van 30 november 1999 tot en met 11 februari 2000 een gift van circa fl. 108.750,00 hebben aangenomen van de aannemer [naam] Bouw B.V. Dit zou in strijd zijn met de goede trouw, omdat hij deze gift niet had gemeld aan zijn werkgever. Daarnaast was de verdachte ook beschuldigd van het onjuist en onvolledig indienen van zijn belastingaangifte over het jaar 2000.

De rechtbank heeft de verweren van de verdediging overwogen, waaronder het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard wegens verjaring van het feit. De verdediging stelde dat de gift al in juni 1999 was aanvaard, waardoor de verjaringstermijn van zes jaar was verstreken. De rechtbank oordeelde echter dat het feit niet was verjaard, omdat de verdachte op 21 november 2005 was verhoord en de dagvaarding was uitgereikt.

De rechtbank heeft vervolgens de bewijsvoering beoordeeld en geconcludeerd dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte een gift had aangenomen en deze niet had gemeld. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte een materieel voordeel had genoten bij de aankoop van de woning, en dat de prijs van de woning niet onredelijk was. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
Parketnummer : 05/985145-05
Datum zitting : 13 april 2006 en 26 oktober 2006
Datum uitspraak : 9 november 2006
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
Raadsman: mr. R.J. Verweij, advocaat te Nijmegen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
dat hij op of omstreeks 30 november 1999, althans in of omstreeks de periode van 24 november 1999 tot en met 11 februari 2000, in de gemeente Duiven en/of elders in Nederland, (telkens) anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij en/of optredend als lasthebber van Woningstichting Rijn en IJssel en/of haar rechtsopvolger Vivare, naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in zijn betrekking(en) en/of bij de uitvoering van zijn last(en) heeft gedaan en/of nagelaten dan wel zal doen en/of nalaten, te weten het goedkeuren van een of meer projecten en/of werkzaamheden en/of verbouwingen
ten behoeve van de aannemer [naam] Bouw B.V., lokatie Apeldoorn, en/of het verstrekken en/of doen en/of laten verstrekken van een of meer opdracht(en) aan de aannemer [naam] Bouw B.V. (telkens) een of meer gift(en), te weten een of meer betaling(en) van (een) geldbedrag(en) van een totaalbedrag van circa fl. 108.750,00, heeft aangenomen en dit aannemen in strijd met de goede trouw (telkens) heeft verzwegen tegenover zijn werkgever en/of lastgever;
2.
hij op of omstreeks 30 maart 2001, althans in het jaar 2001, in de gemeente Arnhem en/of elders in Nederland, opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangifte voor de Inkomstenbelasting / Premie Volksverzekeringen over het jaar 2000, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan aan de Inspecteur der belastingen / de Belastingdienst, terwijl dat feit ertoe strekt dat te weinig
belasting wordt geheven, hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan, dat in genoemd aangiftebiljet over dat jaar een te laag bedrag als loon uit dienstbetrekking en/of overige inkomsten uit arbeid en/of uitkeringen, althans een te laag belastbaar inkomen, was/waren vermeld / opgegeven / aangegeven;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 13 april 2006 en 26 oktober 2006 ter terechtzitting onderzocht. Ter terechtzitting d.d. 26 oktober 2006 is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. R.J. Verweij, advocaat te Nijmegen.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf voor de duur van 180 uur subsidiair 90 dagen hechtenis alsmede tot betaling van een geldboete ten bedrage van € 20.000,-- subsidiair 235 dagen hechtenis.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Door de raadsman is bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu het feit zoals onder 1 tenlastegelegd verjaard is. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
In juni 1999 is overeenstemming bereikt over de prijs van de woning en is de koopovereenkomst mondeling gesloten. Als bewezen kan worden dat toen een gift is aanvaard, geldt op grond van het bepaalde in artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht ten aanzien van het feit omschreven in artikel 328ter van het Wetboek van Strafrecht een verjaringstermijn van zes jaar. De termijn is dan gaan lopen in juni 1999 (op dat moment is het delict voltooid) en eindigt zes jaar later in juni 2005.
Op 21 november 2005 is verdachte verhoord en is hem de dagvaarding uitgereikt voor de eerste zitting. De eerste daad van vervolging heeft derhalve op 21 november 2005 plaatsgevonden. Het feit is daarom verjaard.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Allereerst wordt overwogen dat aan verdachte, kort gezegd, ten laste is gelegd dat hij op of omstreeks 30 november 1999, althans in of omstreeks de periode van 24 november 1999 tot en met 11 februari 2000 een gift heeft aangenomen en dit aannemen in strijd met de goede trouw niet aan zijn werkgever heeft gemeld, zoals bedoeld in artikel 328ter van het Wetboek van Strafrecht. Nu verdachte op 21 november 2005 is verhoord en hem tevens op die dag een dagvaarding is uitgereikt, is gelet op de toepasselijke verjaringstermijn van zes jaren, het tenlastegelegde feit niet verjaard.
De rechtbank overweegt voorts dat de strekking van het feit dat verdachte verweten wordt is gelegen in een bevoordeling van verdachte bij de koop van zijn woning in het nieuwbouwproject De Nieuweling te Duiven. Volgens de raadsman is in juni 1999 tussen [naam] van bouwbedrijf [naam] en verdachte een mondelinge koopovereenkomst gesloten betreffende een van de woningen in het nieuwbouwproject. Naar het oordeel van de rechtbank is uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken dat de destijds overeengekomen prijs van fl. 500.000,-- geen reële prijs was, zodat op dat moment ook niet van een gift aan verdachte kan worden gesproken. Dit is overigens ook het standpunt van de verdediging.
Eerst op 30 november 1999 heeft [naam] verdachte schriftelijk een aanbod gedaan waaruit naar het oordeel van de rechtbank –indien vastgesteld zou kunnen worden dat verdachte dat aanbod heeft ontvangen en geaccepteerd- verdachte duidelijk moet zijn geworden dat sprake is van een materiële bevoordeling. De rechtbank is niet gebleken dat in de periode tussen het sluiten van de mondelinge koopovereenkomst in juni 1999 en 30 november 1999 een moment is aan te wijzen waarop voor verdachte duidelijk moest zijn dat hij een gift had aangenomen. Van verjaring is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake zodat het Openbaar Ministerie ontvangen kan worden in zijn vervolging.
3. De beslissing inzake het bewijs
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd en zal hem daarvan vrijspreken.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte een gift heeft aangenomen en deze gift niet heeft gemeld aan zijn werkgever en/of lastgever. Uit de verklaring van de getuige [naam] van bouwbedrijf [naam] blijkt dat verdachte een aanbod is gedaan (zie Doc-80.006). Of verdachte dit aanbod heeft ontvangen is niet duidelijk geworden. In elk geval blijkt uit geen van de overgelegde stukken zijdens het Openbaar Ministerie dat verdachte dit aanbod heeft gezien en geaccepteerd.
Voor wat betreft de koop-/aannemingsovereenkomst kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat er een voor verdachte kenbare materiële bevoordeling is geweest. Daarbij speelt mee het feit dat het minderwerk door verdachte zelf voor zijn eigen rekening is verricht zoals ter terechtzitting is gebleken.
De koop door [verdachte] staat geheel los van de andere woningen, zodat de exploitatie-opzet en dergelijke niet relevant zijn voor verdachte. De belastende opmerkingen die [naam] in 2005 (zie Doc-A-004) maakt kunnen, naar het oordeel van de rechtbank, heel wel gezien worden als een interne verantwoording van het gehele project achteraf. Achteraf constateren dat verlies is geboekt op de woning van verdachte kan het gevolg zijn van scherp onderhandelen door verdachte. Verklaringen van commissarissen e.d. dat men niet op de hoogte was van de korting zijn hier niet relevant.
Het gaat erom of verdachte op het moment van het sluiten van een overeenkomst had moeten beseffen dat hem een korting werd gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank kan dat niet uit de bewijsmiddelen worden afgeleid.
Nu niet bewezen is dat verdachte enig materieel voordeel heeft genoten dat verband hield met zijn dienstbetrekking kan tevens niet bewezen worden dat verdachte een onjuiste en/of onvolledige aangifte voor de Inkomstenbelasting / Premie Volksverzekering over het jaar 2000 heeft gedaan, zodat ook voor dit feit vrijspraak moet volgen.
4. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder 1 en 2 heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Aldus gewezen door:
mr. E.M. Vermeulen, rechter, als voorzitter,
mr. P.A.H. Lemaire, rechter,
mr. M. Keppels, rechter,
in tegenwoordigheid van R. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 november 2006.