ECLI:NL:RBARN:2006:AZ1073

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
5 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/676
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heffingsmaatstaf rioolrechten voor chaletgebruikers en de redelijkheid van belastingheffing

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 5 juli 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, eigenaar en gebruiker van een chalet op een chaletpark, en de heffingsambtenaar van de gemeente Barneveld. Eiser was in beroep gegaan tegen een gecombineerde aanslag gemeentelijke belastingen voor het jaar 2005, waarin een aanslag rioolrecht van € 150 was opgenomen. Eiser betwistte de hoogte van deze aanslag, omdat hij gemiddeld slechts 50 m³ afvalwater per jaar verbruikt, terwijl de aanslag was gebaseerd op een heffingsmaatstaf van 350 m³.

De rechtbank overwoog dat de heffingsmaatstaf voor rioolrechten door de gemeente met grote vrijheid kan worden vastgesteld. Het is niet noodzakelijk dat deze maatstaf in verhouding staat tot de werkelijke kosten die door het individuele gebruik van de riolering worden veroorzaakt. De rechtbank concludeerde dat de gekozen heffingsmaatstaf van een vast bedrag per jaar voor het verbruik van 0-350 m³ niet leidt tot een onredelijke belastingheffing. De heffing is bedoeld om de kosten van de riolering te verdelen over de belastingplichtigen, en de rechtbank oordeelde dat de hoogte van de aanslag in dit geval gerechtvaardigd was.

Eiser had ook aangevoerd dat de exploitant van het chaletpark ten onrechte de rioolrechten aan hem had doorberekend, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen invloed had op de rechtmatigheid van de aanslag aan eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter F.M. Smit, in aanwezigheid van griffier M.J. Eggink.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/676
Uitspraakdatum: 5 juli 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Barneveld, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 31 maart 2005 een gecombineerde aanslag gemeentelijke belastingen voor het jaar 2005 opgelegd (aanslagnummer [0]) ten bedrage € 220.98 ( € 150 rioolrecht gebruiker, € 39.26 OZB woning eigenaar, € 31.72 woning gebruiker).
Eiser heeft bij brief van 4 mei 2005 bezwaar gemaakt tegen de heffing rioolrecht ten bedrage van € 150. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 december 2005 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 13 januari 2006, ontvangen bij de rechtbank op 18 januari 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2006 te Arnhem. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen de heer [A].
2. Feiten
Eiser is eigenaar en gebruiker van een chalet gelegen op chaletpark “[B]” [a-straat 1] te [Y]. Het chalet van eiser is indirect, via het afvoerrioolstelsel van het recreatiepark, aangesloten op de gemeentelijke riolering. Bij beschikking met dagtekening 31 maart 2005 is eiser onder meer een aanlag rioolrecht gebruikers opgelegd ten bedrage van € 150.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht aan eiser een aanslag rioolrecht gebruikers heeft kunnen opleggen tot het bedrag van € 150.
4. Beoordeling van het geschil
In artikel 1, eerste lid, onder c, van de Verordening op de heffing en invordering van rioolrecht 2002 van de gemeente Barneveld (hierna: de Verordening) wordt onder eigendom verstaan een roerende of onroerende zaak.
In artikel 1, tweede lid, worden in afwijking van artikel 1, eerste lid onder c, van de Verordening, voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten en terreingedeelten geschikt voor het plaatsen van diverse kampeermiddelen, die zich bevinden op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd, tezamen met de overige gebouwen en bouwwerken, voor zover die dienstbaar zijn aan de verblijfsrecreatie op dat terrein, aangemerkt als één eigendom.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Verordening wordt onder de naam rioolrecht onder meer een belasting geheven ter zake van het gebruik van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
In artikel 2, tweede lid, van de Verordening wordt als gebruiker aangemerkt:
a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld het eigendom al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;
b. ingeval een gedeelte van een eigendom – niet een gedeelte als bedoeld in artikel 3 – ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte in gebruik heeft afgestaan.
In artikel 3 is bepaald dat indien gedeelten van een in artikel 2 bedoeld eigendom blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, het recht wordt geheven terzake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, deze als één eigendom worden aangemerkt.
Bij (derde) wijziging van de Verordening is bepaald dat het tarief per 1 januari 2005, bij afvoer van 0 tot en met 350 m³ bepaald is op € 150, vermeerderd met € 0,45 voor elke m³ afvalwater boven de 350 m³ met een maximum van 25.000 m³.
Eiser stelt zich op het standpunt dat het niet terecht is dat, nu hij gemiddeld ongeveer slechts 50 m³ afvalwater op jaarbasis verbruikt, hij toch voor minimaal 350 m³ in de heffing betrokken wordt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Op grond van de Verordening wordt door verweerder een recht geheven van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. Nu eiser eigenaar en gebruiker is van een chalet gelegen op het chaletpark [a-straat 1] en dit chalet indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering heeft verweerder eiser op zichzelf terecht in de heffing betrokken. Eiser bestrijdt dit ook niet. Het gaat hem om de hoogte van het te betalen bedrag.
In dat verband overweegt de rechtbank dat aan verweerder bij het vaststellen van de heffingsmaatstaf voor de heffing van rioolrechten een grote vrijheid toekomt.
Volgens vaste jurisprudentie strekt de heffingsmaatstaf rioolrechten er toe geheel of gedeeltelijk de kosten van de riolering over de belastingplichtigen te verdelen. De heffingsmaatstaf hoeft geen verband te houden met de kosten die worden opgeroepen door het individuele gebruik van de riolering en mag een vast bedrag bedragen mits dit niet leidt tot een onredelijke belastingheffing.
Nu verweerder om redenen van eenvoud als heffingsmaatstaf heeft gekozen voor een vast bedrag per jaar voor het verbruik van 0-350 m³ water, kan naar het oordeel van de rechtbank niet gesproken worden van een zodanig onredelijke heffingsmaatstaf dat de Verordening buiten toepassing verklaard zou moeten worden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de heffing van rioolrechten niet alleen ziet op de hoeveelheid geproduceerd afvalwater maar ook op de (onderhouds) kosten van de aanwezige riolering en de mogelijkheid tot gebruik van de riolering.
De omstandigheid dat verweerder ook aan de exploitant van het chaletpark een aanslag rioolrechten heeft opgelegd, maakt het bovenstaande niet anders. Ook die exploitant is immers een gebruiker in de zin van de Verordening. Voorts is ter zitting gebleken dat in dit geval geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Verordening. Bovendien is gebleken dat de exploitant ten onrechte de van hem geheven rioolrechten heeft doorberekend aan eiser en dat hij heeft toegezegd dit via verrekening ongedaan te maken.
De aanslag is terecht opgelegd en ook de hoogte daarvan is juist.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van M.J. Eggink, griffier, op 5 juli 2006.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.