zaaknummer / rolnummer: 144819 / KG ZA 06-541
Vonnis in kort geding van 10 oktober 2006
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. W.H.B.K. Brunet de Rochebrune,
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur mr. A.P.J. Blokland.
Eisers zullen ook ieder afzonderlijk [eiser sub 1] en [eiser sub 2] worden genoemd, gedaagden ieder afzonderlijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2].
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser sub 1] en [eiser sub 2]
- de wijziging van eis
- de pleitnota van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In Duitsland worden de jachtrechten, in het onderhavige geval van het jachtterrein Kleve I, verpacht door het ‘Jagdgenossenschaft’. Wanneer een jachtveld beschikbaar is, wordt dit door het betreffende ´Jagdgenossenschaft´ gepubliceerd. Geïnteresseerden in het betreffende jachtveld kunnen zich dan inschrijven en daarbij aangeven welke vergoeding zij bereid zijn te betalen voor het verkrijgen van de jachtrechten per hectare per jaar. Het ´Jagdgenossenschaft´ beslist wie de jachtrechten krijgt.
2.2 Eisers en gedaagden enerzijds en de ‘Jagdvorstand’ – optredende namens het ´Jagdgenossenschaft´ – anderzijds hebben in juli 1996 een jachtpachtovereenkomst gesloten. Daarin werden door de ‘Jagdvorstand’ aan eisers en gedaagden, die zich samen hadden ingeschreven, de jachtrechten verpacht voor het jachtveld Kleve I – Keeken/Bimmen (ter grootte van ongeveer 845 hectare land en 3 hectare water) (hierna: het jachtveld), voor de duur van negen jaar, ingaande op 1 april 1997 en eindigend op 31 maart 2006. Daarna hebben eisers en gedaagden het jachtveld verdeeld, zodat ieder der partijen ongeveer 424 hectare kon bejagen.
2.3 Vóór afloop van de jachtpachtovereenkomst zijn eisers en gedaagden overeengekomen om opnieuw gezamenlijk in te schrijven voor het jachtveld voor de opvolgende jachtperiode van negen jaar, ingaande op 1 april 2006 en eindigend op 31 maart 2015. Bij brief van 1 maart 2005, opgesteld door gedaagden en door hen afgegeven aan de ´Jagdvorstand´, hebben eisers en gedaagden samen een verlenging van de jachtpachtovereenkomst onder dezelfde voorwaarden voorgesteld.
2.4 Zonder voorafgaand overleg met eisers hebben gedaagden, kort na de gezamenlijk geschreven brief van 1 maart 2005, een ander, hoger bod aan de ´Jagdvorstand´ gedaan, welk hoger bod door de ´Jagdvorstand´ werd geaccepteerd. Het jachtrecht voor de periode van 1 april 2006 tot en met 31 maart 2015 is aan gedaagden gegund.
2.5 Bij brief van 26 oktober 2005 hebben eisers gedaagden verzocht en gesommeerd eisers te bevestigen dat zij hen in de gelegenheid zullen stellen hun jachtgenot in het jachtveld voort te zetten onder dezelfde voorwaarden als voorheen. Daartoe bleken gedaagden niet bereid.
2.6 Op verzoek van eisers heeft bij deze rechtbank op 30 juni 2006 een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden, waarbij zowel eisers als gedaagden als getuigen zijn verschenen en verhoord. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
2.7 Uit de inhoud van de getuigenverklaringen komt, naast de hiervoor al weergegeven vaststaande feiten (onder meer) het volgende naar voren. [eiser sub 2] heeft, toen het einde van de jachtrechten in beeld kwam, contact opgenomen met [gedaagde sub 2] met het voorstel om weer met zijn vieren in te schrijven. Ook heeft hij voorgesteld om twee jongeren, [betrokkene 1] en [betrokkene 2], in het contract op te laten opnemen, opdat deze na enkele jaren in de plaats zouden kunnen komen van eisers. Eisers waren op dat moment al ruim in de zestig en vonden negen jaar wel erg lang. [gedaagde sub 2] heeft na enige bedenktijd teruggebeld en verklaard dat [gedaagde sub 1] en hij akkoord waren om weer met zijn vieren in te schrijven ter voorkoming van het opbieden tegen elkaar, maar dat zij niet bereid waren om met twee nieuwe namen in te schrijven. Na de gezamenlijke aanbiedingsbrief van 1 maart 2005 hebben gedaagden in het jachtgebied vernomen dat een zekere [betrokkene 3] het jachtveld wilde verwerven en daarop ging bieden. Gedaagden dachten dat het dezelfde [betrokkene 3] betrof die door [eiser sub 2] als potentiële contractspartner naar voren was geschoven en dat dit een handigheidje van eisers was om hen, achter hun rug om, buiten spel te zetten. Gedaagden hebben toen besloten om geen contact op te nemen met eisers maar zich met zijn tweeën nogmaals in te schrijven voor het jachtveld voor een bedrag dat anderhalve euro per hectare hoger lag dan de oude jachtprijs. Pas enkele weken nadat de jachtrechten aan gedaagden waren gegund hebben zij vernomen dat de [betrokkene 3], waarvan zij in het jachtveld hadden gehoord, een broer is van [betrokkene 1], die eisers als contractspartner naar voren hadden geschoven. Gedurende de negen jaren dat eisers en gedaagden het jachtveld samen hebben gepacht, is de verhouding tussen hen verslechterd, omdat gedaagden zich niet konden vinden in de wijze waarop eisers de jacht bedreven en het jachtveld beheerden.
3. Het geschil en de beoordeling daarvan
3.1. Eisers vorderen, na wijziging van eis en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad (samengevat):
- primair: gedaagden, op straffe van een dwangsom, te veroordelen ervoor te zorgen dat eisers, binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, in de gelegenheid worden gesteld hun jachtrechten tot en met 31 maart 2015 onder dezelfde voorwaarden uit te oefenen als in de periode van 1 april 1997 tot en met 31 maart 2006, dan wel zodanige voorzieningen te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, met veroordeling van gedaagden in de kosten van deze procedure,
- subsidiair: gedaagden op straffe van een dwangsom te verbieden te jagen op dat deel van het jachtveld dat tot 1 april 2006 door eisers werd bejaagd én gedaagden op straffe van een dwangsom te veroordelen binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan het ´Jagdgenossenschaft´ een brief te schrijven waarin zij mededelen dat zij naar de mening van de voorzieningenrechter in Arnhem onrechtmatig hebben gehandeld en waarin zij het Jagdgenossenschaft verzoeken eisers alsnog als pachters aan de jachtpachtovereenkomst toe te voegen, onder gelijktijdige toezending van een afschrift daarvan aan de raadsman van eisers, dan wel zodanige voorzieningen te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren.
3.2 Eisers stellen daartoe dat gedaagden, door zich niet te houden aan de afspraak om alleen samen in te schrijven en elkaar niet te beconcurreren, toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van deze afspraak en dat gedaagden daarnaast onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld. Daardoor missen zij niet alleen het jachtgenot in het jachtveld, maar kunnen zij op het jachtveld ook geen gasten uitnodigen voor jachtdagen, zoals in de jacht te doen gebruikelijk is. Zodoende zullen zij ook talrijke uitnodigingen voor jachtdagen bij anderen missen, aldus eisers.
3.3 Gedaagden voeren verweer. Zij betogen onder meer dat hun handelwijze niet onrechtmatig is, dat er geen direct causaal verband bestaat tussen enerzijds het niet informeren van eisers over hun nieuwe bieding en anderzijds het niet verkrijgen door eisers van de jachtrechten en ten slotte dat toewijzing van het gevorderde juridisch technisch onmogelijk is.
3.4 Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn gedaagden toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de afspraak tussen eisers en gedaagden om samen voor het jachtveld in te schrijven en niet tegen elkaar op te gaan bieden. Zij hebben deze afspraak eenzijdig geschonden door het, buiten medeweten van eisers, uitbrengen van een hoger bod op het jachtveld. Met deze feitelijke handeling hebben zij hun aanvankelijke contractspartners buiten spel gezet, welk handelen onzorgvuldig is en in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Daaraan doet niet af dat gedaagden, al dan niet terecht, vermoedden dat eisers achter hun rug om via [betrokkene 3] probeerden de pachtrechten te verkrijgen. Zelfs al zou dit zo zijn, hetgeen wordt betwist, dan ontsloeg deze verdenking hen nog niet van hun plicht om zorgvuldig te handelen en de gemaakte afspraak na te komen. Het had op de weg van gedaagden gelegen om overleg te plegen met eisers omtrent die verdenking. Door dit na te laten, maar wel achter de rug van eisers om een hogere bieding te doen, is eisers de kans ontnomen om voor de jachtrechten in aanmerking te komen en is daarnaast de prijs voor het jachtveld per hectare per jaar gestegen. Er is, in tegenstelling tot hetgeen gedaagden aanvoeren, wel degelijk een causaal verband tussen het onzorgvuldig handelen van gedaagden en de nadeliger positie waarin eisers terecht zijn gekomen.
3.5 De voorzieningenrechter ziet in de voornoemde de handelwijze van gedaagden voldoende aanleiding om het primair gevorderde – zij het in een iets andere formulering, waartoe de vordering ruimte biedt – toe te wijzen en gedaagden te veroordelen om al het in redelijkheid mogelijke te doen om eisers in dezelfde feitelijke positie te brengen, als waarin eisers zouden hebben verkeerd als zij samen met gedaagden de jachtrechten voor het jachtveld zouden hebben gekregen onder dezelfde voorwaarden als onder het ‘oude’ jachtpachtcontract. Dat de verhoudingen tussen partijen bekoeld zijn, hoeft hieraan niet in de weg te staan, nu eisers en gedaagden op een ander deel van het jachtveld jagen en partijen dus niet noodzakelijkerwijs veel met elkaar te maken hoeven te hebben. Omdat de genoemde veroordeling een inspanningsverplichting betreft, zullen gedaagden één maal per week aan de raadsman van eisers verslag uit moeten brengen van de door hen verrichte inspanningen – bijvoorbeeld het voeren van overleg met de ‘Jagdvorstand’ – om aan de veroordeling te voldoen. Aan de veroordeling tot het uitbrengen van verslag zal een dwangsom worden verbonden, zij het gematigd en verbonden aan een maximum.
3.6 Als grotendeels in het ongelijk gestelde partij zullen gedaagden in de kosten van dit kort geding worden verwezen.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter
1. veroordeelt gedaagden om al het in redelijkheid mogelijke te doen om eisers in dezelfde feitelijke positie te brengen, als waarin eisers zouden hebben verkeerd als zij samen met gedaagden de jachtrechten voor het jachtveld zouden hebben gekregen onder dezelfde voorwaarden als onder het ‘oude’ jachtpachtcontract,
2. veroordeelt gedaagden om van hun inspanningen hiertoe één maal per week, te beginnen binnen één week na betekening van dit vonnis, schriftelijk verslag uit te brengen aan de raadsman van eisers,
3. veroordeelt gedaagden om ingeval zij in gebreke mochten blijven verslag uit te brengen van hun inspanningen als hierboven genoemd, aan eisers een dwangsom te betalen van € 5000,00 per week, echter met een maximum van € 20.000,00,
4. veroordeelt gedaagden in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eisers bepaald op € 816,00 voor salaris procureur en op € 332,87 voor verschotten (€ 84,87 voor het uitbrengen van de dagvaarding en € 248,00 wegens griffierecht),
5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6. wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Satijn op 10 oktober 2006.