ECLI:NL:RBARN:2006:AY9021

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
23 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
137663
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van economische machtspositie door Rabobank in hypothecaire lening

In deze zaak vorderde eiser, [eiser], terugbetaling van de door hem betaalde boeterente van € 6.238,19 aan de Rabobank. Eiser stelde dat de Rabobank misbruik maakte van haar economische machtspositie door te weigeren mee te werken aan een herfinanciering van zijn hypothecaire lening, terwijl andere banken daartoe wel bereid waren. De rechtbank beoordeelde de tweede grondslag van de vordering, die betrekking had op het gestelde misbruik van de machtspositie door de Rabobank. Eiser had samen met zijn toenmalige vriendin in 2004 een perceel bouwgrond gekocht, gefinancierd door een hypothecaire lening bij de Rabobank. Na het beëindigen van zijn relatie met [betrokkene 1] wilde eiser de lening op zijn naam alleen voortzetten, maar de Rabobank weigerde dit, wat leidde tot de vordering van eiser.

De rechtbank oordeelde dat de Rabobank niet onredelijk handelde door de hypothecaire lening niet op alleen de naam van eiser over te sluiten. De bank had als uitgangspunt dat de hypotheekgever de lening op zijn inkomen moest kunnen financieren, wat in dit geval niet mogelijk was. De rechtbank concludeerde dat de Rabobank gerechtigd was om haar medewerking aan de herfinanciering te weigeren en dat de boeterente die eiser verschuldigd was, niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. Eiser had met de bank afgesproken dat hij boeterente verschuldigd zou zijn bij vervroegde aflossing, en de rechtbank oordeelde dat de oorzaak van de herfinanciering in de risicosfeer van eiser lag.

De rechtbank verwierp de tweede grondslag van de vordering en liet eiser toe tot bewijslevering over de eerste grondslag, waarin hij stelde dat [betrokkene 2] hem had toegezegd dat de Rabobank de boeterente zou laten vervallen. De zaak werd aangehouden voor verdere bewijslevering en uitlating door eiser.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 137663 / HA ZA 06-339
Vonnis van 23 augustus 2006
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats]
eiser,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. J.A.F. Boor te Utrecht,
tegen
1. de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK GELDERMALSEN EN OMSTREKEN U.,
gevestigd te Geldermalsen,
2. de naamloze vennootschap
RABO HYPOTHEEKBANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam
gedaagden,
procureur mr. F.P. Lomans,
advocaat mr. M.J. Muller te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Rabobank (of ook wel: de bank) genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 april 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 23 juni 2006.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] heeft, samen met zijn toenmalige vriendin [betrokken[betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]), in november 2004 een perceel bouwgrond te [adres] gekocht, bestemd voor de bouw van een woonhuis voor hen beiden. De aankoop was gefinancierd door middel van een hypothecaire geldlening van € 235.000,00 bij de Rabobank op naam van [eiser] en [betrokkene 1] tezamen en gebaseerd op hun beider inkomen. De nominale rente terzake van de geldlening bedroeg 4,1% per jaar, met een rentevast periode van zes jaar.
2.2. De op 19 november 2004 door [eiser], [betrokkene 1] en de Rabobank ondertekende hypotheekofferte bevat de volgende passage:
“Vervroegde aflossingen
Bij een vaste rente: vervroegde aflossing van de financiering is altijd mogelijk. Als de rente voor vergelijkbare financieringen op het moment van vervroegde aflossing lager is dan de door u betaalde rente, bent u een vergoeding schuldig. Deze vergoeding dient om het renteverlies te compenseren. In een aantal situaties bent u – onafhankelijk van de rentestand – echter geen vergoeding schuldig.”
2.3. In april 2005, voordat de bouw van de woning was voltooid, is de relatie tussen [betrokkene 1] en [eiser] geëindigd en heeft [betrokkene 1] te kennen gegeven dat zij uit de hoofdelijke aansprakelijkheid terzake van de lening bij de Rabobank wenste te worden ontslagen. In de aldus ontstane situatie heeft [eiser] besloten te trachten de woning alleen te financieren.
2.4. [eiser] heeft daarop de situatie tijdens een bespreking op het kantoor van de Rabobank aan de Rabobank voorgelegd en geïnformeerd of er een mogelijkheid bestond de hypothecaire geldlening op alleen zijn naam te krijgen. Bij deze bespreking werd [eiser] vergezeld door zijn moeder en stiefvader, die bereid waren hem met de financiering te helpen. Van de kant van de Rabobank was aanwezig de heer [betrokkene 2], hypotheekadviseur.
2.5. [betrokkene 2] heeft tijdens deze bespreking aan [eiser] medegedeeld dat zijn inkomen onvoldoende was om de lening alleen te financieren en dat de Rabobank evenmin mogelijkheden zag de lening op naam van [eiser] te stellen indien diens moeder en stiefvader hem daarbij zouden helpen, bijvoorbeeld door extra zekerheid te stellen. Bij dit gesprek is ook de ‘boeterente’, de vergoeding wegens vervroegde aflossing, ter sprake gekomen.
2.6. [eiser] heeft in de periode daarna onderzocht of andere geldverstrekkers bereid waren de lening op zijn naam alleen over te sluiten. Uiteindelijk heeft hij Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. (hierna: Nationale-Nederlanden) daartoe bereid gevonden. Toen [eiser] dit aan de Rabobank mededeelde, heeft de Rabobank te kennen gegeven dat [eiser] boeterente verschuldigd zou zijn. [eiser] heeft daarop voorgesteld dat de Rabobank de lening zou herstructureren op de wijze waarop dat bij Nationale-Nederlanden zou gebeuren, maar de Rabobank heeft – wederom – te kennen gegeven daartoe geen mogelijkheden te zien.
2.7. Na oversluiting is de lening aldus vormgegeven dat [eiser] een bedrag van € 192.000,00 tegen een rente van 3,7% nominaal op jaarbasis en tegen hypothecaire zekerheid heeft geleend van Nationale-Nederlanden en een bedrag van € 60.000,00 tegen een rente van 6% nominaal op jaarbasis en tegen hypothecaire zekerheid heeft geleend van zijn moeder en stiefvader.
2.8. [eiser] heeft de lening bij de Rabobank in september 2005 afgelost. Op het moment van aflossing was de marktrente voor vergelijkbare hypothecaire geldleningen lager dan 4,1%, het door [eiser] en [betrokkene 1] jaarlijks aan de Rabobank verschuldigde rentepercentage. De Rabobank heeft daarom op de voet van het daartoe tussen partijen geldende beding een boeterente in rekening gebracht ten bedrage van € 6.238,19. [eiser] heeft dit bedrag aan de Rabobank voldaan.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert terugbetaling door de Rabobank van de door hem betaalde boeterente van € 6.238,19, met ‘kosten en rente rechtens’. Hij stelt daartoe dat [betrokkene 2] hem tijdens de bespreking ten kantore van de Rabobank heeft toegezegd dat de Rabobank de vergoedingsrente zou laten vallen indien [eiser] de lening elders zou oversluiten. Verder stelt hij dat de Rabobank misbruik maakt van haar economische machtspositie door enerzijds haar medewerking te weigeren aan een herstructurering van de lening zodat die op naam van [eiser] alleen zou komen te staan en anderzijds aan [eiser] wel een boeterente in rekening te brengen toen deze de lening noodgedwongen bij een andere geldverstrekker oversloot.
3.2. De bank heeft gemotiveerd betwist dat zij tot terugbetaling van de boeterente gehouden is. Zij betwist allereerst de stelling van [eiser] dat [betrokkene 2] hem heeft toegezegd dat zij zou afzien van de boeterente. Verder betwist zij dat zij misbruik zou maken van haar machtspositie en dat zij onzorgvuldig jegens [eiser] zou hebben gehandeld. Zij wijst erop dat [eiser] de bepaling terzake van de vergoedingsrente met de bank is overeengekomen, dat de oorzaak van de noodzaak tot wijziging van de hypothecaire financiering (het verbreken van de relatie tussen [eiser] en [betrokkene 1]) in de risicosfeer van [eiser] ligt en dat [eiser] door het verschuldigd zijn van de boeterente geen schade lijdt aangezien hij de lening bij Nationale-Nederlanden heeft overgesloten tegen een lagere rente dan hij aan de Rabobank verschuldigd was.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank zal allereerst de tweede grondslag van de vordering van [eiser] beoordelen, het gestelde misbruik van haar economische machtspositie door de Rabobank. De rechtbank begrijpt (gezien [eiser]s stelling dat de houding van de bank niet past in de verhouding van goede trouw, die er tussen partijen dient te heersen) die grondslag aldus dat [eiser] van mening is dat het vasthouden van de bank aan de boeterente naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, nu zij weigert aan een herfinanciering mee te werken terwijl andere banken daartoe wel bereid waren.
4.2. De rechtbank is van oordeel dat de bank jegens [eiser] niet gehouden was de hypothecaire geldlening op alleen zijn naam over te sluiten, ofwel, [betrokkene 1] uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan, ook niet indien de moeder en stiefvader van [eiser] extra zekerheden zouden verstrekken. Ter comparitie heeft de bank toegelicht dat zij bij het aangaan van hypothecaire geldleningen als uitgangspunt hanteert dat de hypotheekgever de lening op zijn inkomen moet kunnen financieren en dat dit in het geval van [eiser] niet mogelijk was, omdat dit erop neer zou komen dat [eiser] tien keer zijn jaarinkomen zou lenen. De bank was naar het oordeel van de rechtbank gerechtigd dit standpunt in te nemen. Nog afgezien van het feit dat sprake zou zijn geweest van een ingrijpende wijziging van de contractuele relatie tussen [eiser], [betrokkene 1] en de bank, en dat het iedere partij, dus ook de bank, in beginsel vrij staat zijn of haar medewerking daaraan op hem of haar moverende gronden te weigeren, is het in de relatie tussen een bank en haar cliënten ook nog eens zo dat op de bank een zekere plicht rust haar cliënten te behoeden voor onaanvaardbaar riskante beleggingen, investeringen en geldleningen. In dat kader heeft de bank de vrijheid grenzen te stellen aan het verstrekken van hypothecaire financieringen en die grenzen, ook in een geval als dit, te handhaven. Dat een andere geldverstrekker wel tot herfinanciering bereid was, doet aan het voorgaande niet af.
4.3. Nu het de bank vrijstond haar medewerking aan de herfinanciering te weigeren, rijst de vraag of zij desondanks bij vervroegde aflossing een boeterente in rekening mocht brengen. De rechtbank is van oordeel dat de bank niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar heeft gehandeld door dat te doen. [eiser] heeft niet betwist dat hij met de bank is overeengekomen dat hij boeterente verschuldigd zou zijn indien hij vervroegd zou aflossen op een moment dat de marktrente voor vergelijkbare financieringen lager was dan de door hem aan de Rabobank verschuldigde rente. [eiser] betwist ook niet de hoogte van de door de bank in rekening gebrachte boeterente. Tussen partijen is niet in geschil dat de boeterente ertoe strekt de renteschade die de bank door de vervroegde aflossing lijdt, te compenseren. Was de marktrente in september 2005 hoger geweest dan het percentage dat [eiser] met de Rabobank was overeengekomen, dan was [eiser] geen boeterente verschuldigd geweest. De vervroegde aflossing brengt voor [eiser] niet alleen het nadeel van de boeterente mee, maar ook een voordeel, te weten dat hij met Nationale-Nederlanden een lager rentepercentage dan 4,1% is overeengekomen. Verder heeft de bank terecht aangevoerd dat de oorzaak van de gehele herfinanciering, het eindigen van de relatie tussen [eiser] en [betrokkene 1], in de risicosfeer van [eiser] ligt. Niet valt in te zien waarom de bank de daardoor ontstane renteschade voor haar rekening zou moeten nemen. De rechtbank verwerpt dus de tweede grondslag van [eiser]s vordering.
4.4. [eiser] heeft als eerste grondslag voor zijn vordering aangevoerd dat [betrokkene 2] aan hem, in het gesprek op het kantoor van de Rabobank, zou hebben gezegd dat de bank de boeterente zou kunnen laten vallen. [eiser] heeft deze opmerking opgevat als een toezegging. De Rabobank heeft gemotiveerd betwist dat [betrokkene 2] aan [eiser] heeft toegezegd dat de bank bij vervroegde aflossing de boeterente zou laten vervallen. Ter comparitie is namens de bank verklaard dat tijdens dit gesprek de boeterente weliswaar is besproken, maar dat [betrokkene 2] daarover slechts heeft opgemerkt dat deze op het moment van het gesprek nihil zou zijn, waarbij hij tevens heeft aangegeven dat de verschuldigdheid van de boeterente wordt bepaald op de datum van aflossing. De bank heeft er ter comparitie verder op gewezen dat [betrokkene 2] niet bevoegd is toezeggingen te doen over het vervallen van boeterente.
4.5. De rechtbank is van oordeel dat, indien zou komen vast te staan dat [betrokkene 2] tijdens het gesprek met [eiser] op het kantoor van de bank aan [eiser] heeft toegezegd dat de bank de boeterente zou laten vervallen, de bank aan die toezegging gebonden is. Dat [betrokkene 2] in de interne organisatie van de bank niet bevoegd is dergelijke toezeggingen te doen, regardeert [eiser] niet. Deze mag erop vertrouwen dat de bank de toezeggingen die door haar hypotheekadviseur worden gedaan, nakomt. Nu de bank gemotiveerd heeft betwist dat [betrokkene 2] aan [eiser] een toezegging heeft gedaan, zal de rechtbank [eiser] - als de partij op wie op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv. de bewijslast rust - toelaten tot het bewijs van deze stelling.
4.6. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. draagt [eiser] op te bewijzen dat [betrokkene 2] hem heeft toegezegd dat de Rabobank bij vervroegde aflossing geen boeterente in rekening zou brengen,
5.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 6 september 2006 voor uitlating door [eiser] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3. bepaalt dat [eiser], indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4. bepaalt dat [eiser], indien hij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden september tot en met november 2006 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4,
5.6. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen.
Dit vonnis is gewezen door mr A.E.B. ter Heide en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2006.